Rik Van Cauwelaert
Rik Van Cauwelaert Rik Van Cauwelaert is directeur van Knack.

Hoewel zowel het betrokken bedrijf als de Belgische regering dat destijds ontkenden, leverde PRB het kruit voor Iraks superkanon.

OP 31 januari 1991, in volle Golfoorlog, antwoordde minister Robert Urbain (PS) van Buitenlandse Handel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op de interpellatie van VU’er Nelly Maes dat het Belgische munitiebedrijf PRB via Jordanië geen munitie aan Irak had geleverd. Drie jaar later, in januari 1994, gaf minister van Justitie Melchior Wathelet (PSC) een gelijkaardig antwoord aan Maes’ partijgenoot Etienne Van Vaerenbergh, die hem had geïnterpelleerd in verband met persberichten in Groot-Brittannië over de betrokkenheid van PRB bij de leveringen voor het superkanon dat de Canadese ingenieur Gerald Bull voor de Irakezen had gebouwd. Wathelet voegde er in zijn antwoord aan toe dat het onderzoek naar de in België vermoorde Bull intussen werd stilgelegd. ?Omdat geen nieuwe elementen meer werden gevonden,” luidde het in Wathelets verklaring.

Of Urbain en Wathelet waren inderdaad niet op de hoogte van de relaties tussen PRB, Gerald Bull en Irak, of en in het geval van Urbain zijn er voldoende aanwijzigingen ze logen bewust de volksvertegenwoordiging wat voor.

In de loop van 1990 was het Brusselse gerecht een onderzoek begonnen naar de mogelijke betrokkenheid van PRB bij de levering van kruit via Jordanië aan Irak. Maar naar die enquête werd achteraf nooit meer getaald, behalve over het feit dat de Belgische luchtmacht op 6, 7 en 8 maart 1989 een partij kruit naar de Jordaanse hoofdstad Amman had overgevlogen en daarvoor een factuur van 1,9 miljoen frank naar PRB had gestuurd. Die rekening was twee maanden later netjes betaald. Het was voormalig minister van Defensie Leo Delcroix (CVP) die in januari 1993 deze toelichting verschafte, nadat de Brit Chris Cowley, een ex-medewerker van Bull, in zijn boek ?Guns, lies and spies” een verband had gelegd tussen de PRB-leveringen en de moord op de Luikse PS-politicus André Cools. Volgens Delcroix was er geen vuiltje aan de lucht. De luchtmacht had, zoals in het verleden wel meermaals gebeurde, de bestelling overgebracht naar de plaats van bestemming, aangegeven op het end user-certificaat, en was daarvoor betaald. ?Als de Jordaniërs de Belgen hadden belazerd, ja dan…,” klonk het binnen de regering.

Nog in 1993 bevestigde een gewezen topman van de Belgische Staatsveiligheid in een gesprek met dit blad dat zijn dienst geenszins was belast met het schaduwen van Gerald Bull. ?Dat was niet onze taak, maar die van de militaire veiligheid.” Maar bij de militairen kon men zich niet meteen herinneren ooit Bulls activiteiten van dichtbij te hebben gevolgd. Toch was er iemand die de Canadese kanonnenbouwer in het oog hield, want op 22 maart 1990 werd hij voor de deur van zijn appartement in Ukkel neergeschoten. Wie de opdrachtgevers voor deze moordaanslag waren, is een vraag waarrond tal van theorieën circuleren maar waarop nooit een antwoord kwam.

OBSESSIE.

Gerald Bull arriveerde in ons land in de loop van 1981, nadat hij in februari van dat jaar uit de Amerikaanse Allenwood-gevangenis was ontslagen. Een jaar eerder was Bull in de Verenigde Staten veroordeeld wegens wapensmokkel naar Zuid-Afrika. Bull, die voor de rechtbank schuldig pleitte, heeft altijd volgehouden dat hij door de Amerikaanse inlichtingendienst CIA werd genaaid. Die had immers de leveringen en de samenwerking met de Zuid-Afrikanen aangemoedigd.

Tot vlak voor zijn arrestatie onderhield Bull uitstekende relaties met de Amerikaanse overheid. Die had in de jaren zestig de experimenten op Barbados met zijn eerste zogenaamde superkanon gul gesponsord. Een tijdlang werd in het Amerikaanse leger en in Nasa-kringen namelijk aan zo’n kanon gedacht als een goedkoop middel veel goedkoper dan de peperdure raketten om satellieten in een baan om de aarde te slingeren. Alleen bleek de precisie-apparatuur die aan boord van zo’n ruimtetuig werd geïnstalleerd, niet bestand tegen de fenomenale druk die met een ruimteschot uit Bulls kanon gepaard ging. Waarna het hele project werd afgeblazen en Bull zich toelegde op het ontwerpen en bouwen van artilleriestukken en het uitdokteren van nieuwe stuwladingen.

Tot de meest gewaardeerde ontwerpen die door Bull en zijn medewerkers in zijn bedrijf Space Research Corporation (SRC) werden uitgewerkt, behoorden het GC-45-kanon en de door de Zuid-Afrikanen gebouwde G-6, de zogeheten Kalahari Ferrari. Later, in België, zou Bull voor de Irakezen een nieuwe 210mm-houwitzer ontwerpen. Maar het tuig geraakte nooit afgewerkt.

In kringen van wapenspecialisten en experten in de ballistiek telt Bull nog altijd een aantal bewonderaars. ?De man had inderdaad iets geniaals,” zegt een Belgische wapendeskundige. ?Bull had zijn hele leven universiteitsprofessor kunnen blijven ; want dat was hij op het moment dat hij zijn eerste experimenten op Barbados uitwerkte. Maar hij leefde met een obsessie : het superkanon. Die obsessie werd hem fataal.”

ZWARTE LIJST.

Toen hij eind van de jaren zestig zijn bedrijf SRC optuigde, vond Bull vrijwel meteen belangstelling bij de Belgische munitiefabikant PRB. De Poudreries Réunies de Belgique was één van de belangrijke kruit- en munitieproducenten in Europa en een dochter van de Generale Maatschappij van België. Joseph Severin, die rond die tijd de leiding over het bedrijf nam, was een enthousiast bewonderaar van Bulls ontwerpen. Dat zou uiteindelijk leiden tot een participatie van 50 procent van PRB in SRC International. Op die manier verkreeg PRB een pak licenties zoals voor het beruchte base bleed, een gaslading aangebracht tussen de stuwlading en het projectiel, die de reikwijdte van een obus tot 50 procent verhoogt. Maar in 1978 verongelukte Severin. Hij viel thuis van de trap. Binnen het munitiebedrijf circuleerden tal van geruchten over het schielijk overlijden van de PRB-baas. Bull van zijn kant was ervan overtuigd dat zijn vriend Severin werd vermoord.

Voor PRB en voor Bull betekende de dood van Severin in elk geval een zwaar verlies. Oudere PRB-werknemers blijven nog altijd volhouden dat het munitiebedrijf met een Severin aan het hoofd nooit over de kop zou zijn gegaan.

Na het verdwijnen van Severin verzuurde de relatie tussen Bull en PRB. Toen Bull in de gevangenis vloog, werd SRC opgedoekt. PRB behield evenwel de licenties. Naderhand zou Bull blijven beweren dat hij door PRB was bestolen. Want de Belgen, zo beweerde hij, hadden geen cent betaald voor zijn licenties en verdienden er schatten mee. Niettemin kwam Bull zich na zijn vrijlating uit de gevangenis in België vestigen. ?Gewoon, omdat de wapenhandel hier minder strikt was gereglementeerd dan in Canada en de VS,” legt één van zijn oud-medewerkers uit.

Alweer was het PRB dat Bull na zijn gevangenisstraf met enkele consultancy-opdrachten op het oude spoor zette. Waarna hij in Brussel zijn oude bedrijf SCR heropstartte. Vrijwel meteen kreeg hij via een Londense wapenmarchand een belangrijke bestelling van de Chinese Volksrepubliek, dat zijn artilleriepark wilde uitbouwen. ?Bij God, iedereen die wat met de wapen- en munitiehandel vertrouwd was, wist waar Bull mee bezig was,” zegt een ex-kaderlid van PRB. ?Hij maakte er nauwelijks een geheim van. Hij had drie klanten : China, Pakistan en Irak. Drie landen die in België op de zwarte lijst stonden. Van geheimhouding was bij Bull nauwelijks sprake. Het was geweten dat hij niet alleen de Amerikaanse, maar ook de Britse en zelfs Israëlische geheime diensten continu op de hoogte hield over zijn werk voor de Chinezen en de Irakezen.”

Door zijn werk voor China werd Bull opgemerkt door Irak. Een eerste contact, midden de jaren tachtig, zou niets opleveren. Maar in 1988, tegen het einde van de eerste Golfoorlog tussen Irak en Iran, kwamen Iraakse gezanten opnieuw aankloppen bij het SRC-hoofdkwartier, aan de Stallestraat in Ukkel. Het was de periode waarin zowat alle westerse wapenproducenten de deur van de Iraakse leider Saddam Hussein plat liepen want diens arsenaal moest na de slopende oorlog met Iran dringend worden bijgespijkerd. En de Irakezen, bij de eerste olieproducenten in de wereld, keken als het op wapentuig aankwam, niet op een miljard min of meer.

Aanvankelijk kwamen in de gesprekken met de Irakezen alleen de plannen voor het superkanon ter sprake. Saddam toonde zich bereid Bulls superkanon te financieren in het kader van een ambitieus ruimtevaartprogramma. Het project voor het 1000 mm-kanon kreeg de codenaam Babylon. Tegelijk gaf Irak Bull de opdracht twee kleinere kanonnen, een 350 mm (Baby Babylon) en 600 mm, te bouwen.

Om de transacties met Irak te vergemakkelijken, richtte Bull in Athene Advanced Technology Institute (ATI) op. Want de Grieken waren voor de internationale wapenhandelaars zo mogelijk nog soepeler dan de Belgen.

Bulls belangrijkste compagnon in Irak was Amir Saadi, het brein achter de Iraakse plannen om de lokale wapenindustrie voort uit te bouwen en de controleur van het netwerk van nepbedrijven in het Westen die het Iraakse leger van de nieuwste en liefst biochemische en nucleaire , technologie moesten voorzien. Saadi was tevens onderminister en trouw medewerker van minister van Defensie en Industrie Kamil Al Hussein, de onlangs vermoorde schoonzoon van Saddam Hussein.

LES AFRICAINS.

Door Saadi en Kamil Hussein werd Bull allengs het middelpunt van het Iraakse aankoopnet in West-Europa en de Verenigde Staten. De Canadees werkte vanuit Brussel niet alleen aan zijn plannen voor het superkanon. Tegelijk adviseerde hij de Iraki’s bij het ombouwen van hun Scud-raketten.

In 1988 probeerde Bull, met Iraaks geld, beslag te leggen op de Lear Fan-composietfabriek in Noord-Ierland. Een avontuur dat spaak liep nadat de Britten ontdekten dat Bull door de Iraakse Technology and Development Group (TDG) werd gefinancierd. Want gaandeweg kregen sommigen de indruk dat de Irakezen met deze gigantische artilleriestukken en hun verbouwde Scuds andere, minder vreedzame en vooral tegen Israel en Iran gerichte bedoelingen hadden. Het was ze niet ontgaan dat in de industriële centra rond Bagdad, druk werd gewerkt aan de vervolmaking van biochemische wapens en aan de plannen voor een atoombom. Bull was van dit alles perfect op de hoogte, want tijdens zijn veelvuldige verblijven in Irak werd hij door Amir Saadi meermaals naar de betrokken productiecentra meegetroond.

Voor de stuwladingen, nodig voor zijn superkanon, ging Bull bij zijn maats van PRB aankloppen. Binnen PRB bestond een groep die door iedereen les africains werd genoemd, want veteranen van l’Africaine des Explosifs, de oude PRB-vestiging in Congo/Zaïre. ?Voor les africains was Bull een held,” zegt één van de gewezen PRB-kaderleden. ?Ze vonden hem iets avontuurlijks hebben. Hij deed ze allicht terugdenken aan de glorietijd van PRB, toen alles kon en alles mocht.”

Maar niet alleen les africains, ook de PRB-top ging bijzonder vriendschappelijk met Bull om. Jean Duronsoy, gedelegeerd bestuurder van PRB en van het moederbedrijf Gechem, en Gerald Bull spraken elkaar minzaam met de voornaam aan, herinneren ex-werknemers zich.

Het was Bull die eind 1988 voor PRB een ontmoeting met Amir Saadi en Kamil Al Hussein in Bagdad organiseerde. Dit initiatief leidde bij PRB tot een eerste conflict tussen Duronsoy en commercieel directeur Jean-Louis Jourdain.

In 1988 al ging het PRB niet langer voor de wind en binnen de Generale Maatschappij van België was het ordewoord gegeven dat PRB moest worden afgestoten. Om deze dochter voor potentiële overnemers wat aantrekkelijker te maken, moesten er dringend nieuwe bestellingen worden gevonden en die lieten op zich wachten. Tot grote ergernis van Duronsoy die Jourdain, een gewezen top-verkoper van Acec, voortdurend op de nek zat.

Duronsoy sommeerde Jourdain naar Bagdad te vertrekken. Jourdain weigerde, want Irak stond op de zwarte lijst. Besprekingen met Irakezen waren bijgevolg zinloos. Deze argumenten maakten geen indruk op Duronsoy, want : ?Minister Robert Urbain heeft al een brief gestuurd naar de Belgische ambassade in Bagdad. Ze verwachten je daar.” De uitstekende betrekkingen van Duronsoy met de top van de Parti Socialiste en meer bepaald met voorzitter Guy Spitaels en diens vrouw, waren binnen het bedrijf genoegzaam gekend. Die goede contacten met de socialisten zouden Duronsoy en de Generale ook te pas komen toen PRB moest worden gesloten.

GIFGAS.

Aanvankelijk was voorzien dat Jourdain tijdens zijn ontmoeting met Amir Saadi en Kamil Al Hussein en Gerald Bull, door één van de Belgische eerste-rangsdiplomaten in Bagdad werd begeleid. Maar die lieten het op het allerlaatste moment afweten en stuurden de commerciële attaché van de ambassade, Louis Dadiza, mee.

Een eerste verrassing kwam er voor de Belgische bezoekers toen Kamil Al Hussein ze begroette met de mededeling dat hij twee weken eerder Jourdains baas, Hervé de Carmoy, afgevaardigd bestuurder van de Generale en later ook van Gechem, op bezoek had gekregen. Chris Cowley, gewezen medewerker van Bull en in Irak belast met de coördinatie van het Babylon-project, zou nadien voor een Britse parlementaire commissie het bezoek van De Carmoy in Bagdad bevestigen. Volgens Cowley was ook Stefan Kock, een beheerder van de Astra-groep die later PRB zou opkopen en net als De Carmoy een oudgediende van de Midland Bank, eveneens in Bagdad. Later zou Kock, die nauwe bindingen onderhield met de Britse geheime dienst MI6, voor dezelfde onderzoekscommissie met klem ontkennen ooit in Bagdad te zijn geweest.

De Fransman Hervé De Carmoy was in 1988 door de nieuwe Franse aandeelhouders Suez bij de Generale gedropt, na de afgeslagen beursraid van de Italiaan Carlo de Benedetti. De Carmoy kwam van de Britse Midland Bank waar hij als best betaalde executive onder meer het erg discrete departement leidde dat zich met de financiering van wapenverkopen inliet. Ook Astra was een klant van de Midland Bank, die in de jaren tachtig tal van Britse wapenexporten naar Irak mee financierde.

Onder oud-kaderleden van PRB en Union Minière wordt de reis van De Carmoy naar Bagdad in verband gebracht met het desastreuze Sybetra-avontuur in Irak. Het aannemersconsortium Sybetra ( Syndicat Belge d’Entreprises à l’Etranger), ooit een pronte dochter van de Generale, had eind van de jaren zeventig in het Noord-Iraakse Akashat en Al Qaim, vlakbij de Syrische grens, een fosfaatmijn en een meststoffenfabriek gebouwd in opdracht van de Iraakse State Organization for Minerals (SOM). Uiteindelijk zouden de Iraki’s de mijn en de fabriek voor andere doeleinden aanwenden. In de fosfaatmijn werd immers ook uranium gewonnen. En vrijwel meteen na de afwerking ervan, werd de fabriek in Al Qaim gebruikt voor de productie van gifgas. Een en ander kwam boven water toen, na de tweede Golfoorlog, waarnemers van de Verenigde Naties ter plekke de toestand gingen opmeten.

Voor de Generale was het Sybetra-avontuur op een miljardenverlies uitgedraaid. Ondanks een injectie van tweehonderd miljoen frank door de Belgische overheid ging Sybetra begin van de jaren tachtig over de kop. Op een moment dat de Irakezen de uraniumwinning en de gifgasproductie al volop hadden gestart.

DE BESTELLING.

Wellicht voelden sommigen bij Sybetra en de Generale zich erg ongemakkelijk met de afloop van deze onderneming, want tot lang nadat het consortium was opgedoekt, onderhield Sybetra een postbusadres in de Verenigde Arabische Emiraten. Kwestie van de briefwisseling met de Irakezen niet via België te laten verlopen. Bovendien stonden in Bagdad nog voor meer dan drie miljard frank performance bonds waarborgen voor goede afwerking , die de Generale nooit terugkreeg.

Heeft De Carmoy, die begin ’91 bij de Generale opstapte, gepoogd die performance bonds te recupereren ? Bij de Generaletop wordt dat niet uitgesloten. Maar van zijn reis naar Bagdad bleek niemand op de hoogte. Ook voorzitter Etienne Davignon niet, die evenwel uitsluit dat, als De Carmoy in Bagdad was, hij een poging zou hebben ondernomen om het recupereren van de performance bonds te binden aan kruitleveringen door PRB.

Dat laatste was nochtans waar Kamil Al Hussein en Amir Saadi bij Jourdain en Dadiza op aandrongen. ?We kunnen u onze Italiaanse helicopters tonen, onze Duitse raketten, onze Franse jachtbommenwerpers. Alleen de Belgen weigeren mee te werken,” zei de Iraakse minister.

Weinig tijd na zijn uitstap naar Bagdad werd Jourdain door Duronsoy op pad gestuurd, dit keer naar het SRC-kantoor van Bull. Want die had, volgens Duronsoy, een flinke bestelling klaarliggen. Bleek dat niet SRC maar ATI als opdrachtgever optrad. Het ging in eerste instantie om gewoon kruit, in bulk, bestemd voor een 350 mm-kanon. Later zou een andere bestelling volgen voor een 1.000 mm-kanon – Système 1000 in het PRB-jargon. Maar de samenstelling van dat goedje, het zogenaamde Web-kruit, zou later door de ATI-specialisten worden meegedeeld.

Bull legde de PRB-vertegenwoordiger twee aanbestedingen voor, een Franse en een Chinese, voor dezelfde bestelling. ?Bezorg mij een lagere prijs dan de Fransen en garandeer mij een betere kwaliteit dan de Chinezen, en PRB krijgt de bestelling,” zei Bull. Luttele uren later stond de bestelling ter waarde van 190 miljoen frank in het PRB-orderboek genoteerd als E5397. Officiëel was het kruit bestemd voor het Jordaanse leger. Op het end user-certificaat, gechekt door de Belgische ambassade in Amman, stond de handtekening van de chef van de aankoopdienst van het Jordaanse leger. In eerste fase hadden de Irakezen zich neergelegd bij een levering via Amman. In de nabije toekomst echter, zo liet Bull verstaan, wilden ze de marchandise in Irak besteld krijgen. In Kaulille vernamen de arbeiders van de ingenieurs dat met deze bestelling, vooral voor het 1.000 mm-kruit, PRB voor geruime tijd uit de financiële problemen kon geraken.

In maart 1989 vloog de Belgische luchtmacht de eerste leveringen naar Amman over. Blijkbaar had Jourdain, die inmiddels werkzaam is bij de Franse wapenfabrikant Giat, zo zijn twijfels bij de werkelijke eindbestemming van het kruit. Want in een schriftelijke verklaring voor het Britse Department of Trade and Industry, dat een onderzoek verrichtte naar de overname van PRB door de Astra-groep, vertelde hij : ?Binnen de ethische commissie bij PRB sprak ik tegenover de voorzitter (Jean Duronsoy) mijn twijfels uit over de eindbestemming van het kruit. Ik werd weggestuurd en de industriële directeur kreeg de opdracht de bestelling voort af te werken. Na die bijeenkomst werd me gevraagd een papier te ondertekenen waarin ik stelde niets onder de aandacht van de voorzitter te hebben gebracht dat in strijd was met de ethiek. Ik weigerde.”

Voor Jourdain die veelal in het Midden-Oosten opereerde, had het Jordaans-Iraakse avontuur, volgens één van zijn gewezen collega’s, bijzonder kwalijke gevolgen kunnen krijgen.

HET GROTE KANON.

?Na de overname van PRB bleken de bestuurders van Astra al op de hoogte van de bestelling,” getuigde Jourdain voort. ?Blijkbaar wisten ze meer dan ik. Zij kenden bijvoorbeeld het codewoord Babylon. Ik niet.”

?Het was directeur Philippe Glibert die na de overname van PRB onze aandacht vestigde op de Jordaanse bestelling,” herinnert gewezen Astrabaas Gerald James zich. ? Dit is voor het grote kanon ! benadrukte hij. Voor de overname van PRB was ons door het Britse ministerie van Defensie en door de geheime dienst op het hart gedrukt goed uit de doppen te kijken voor bepaalde bestellingen in het orderboek van PRB. Wat Glibert ons had verteld, maakten we over aan onze contactman bij Defensie. Die liet ons, vreemd genoeg, weten dat we met de levering mochten doorgaan.”

Ook Jourdain was amper een week na Bulls bestelling door ?iemand van de Amerikaanse ambassade in Brussel” benaderd, herinnert een gewezen PRB-medewerker zich. De Amerikaanse boodschap was niet mis te verstaan : ?Deze levering voor Bull is voor ons geen punt. Maar als hij over biochemische en nucleaire toestanden begint, bel je ons terstond !”

Bulls poging, enkele maanden eerder, om Lear Fan over te nemen, had blijkbaar niet alleen de Britse maar ook de Amerikaanse geheime diensten gealarmeerd. Van de Belgische Staatsveiligheid of van de militaire inlichtingendienst werd in die dagen niks vernomen.

Dat ze bij PRB niet zouden geweten hebben dat Bull voor de Irakezen werkte, lijkt onwaarschijnlijk. Op 6 juli 1989, enkele dagen voor het eerste overname-akkoord tussen Astra en PRB werd beklonken, stuurde Gerald Bull een lange brief naar Glibert waarin hij het over zijn klanten had. ?Among these is the Government of Iraq,” stond er zwart op wit. Van Jordanië was geen sprake. In diezelfde brief had Bull het over de bijeenkomst in Bagdad met Saadi, Hussein, Jourdain en hemzelf. ?De Iraki’s werken met onze bedrijven in Spanje en Griekenland. Zij begrijpen de Belgische vijandigheid niet.” Elders in het document verklapte Bull ook dat hij, op vraag van Jourdain, ?het probleem van de 130 mm base bleed met Dr Saadi had besproken.”

In een andere brief aan Glibert, gedateerd op 31 oktober 1989, geruime tijd na de overname van PRB door Astra, waarschuwde Bull zijn vriend Glibert voor het Britse bedrijf. Na een uiteenzetting over de afwikkeling van de Lear Fan-affaire en zijn overleg daarover met het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken, schreef Bull : ?Als gevolg daarvan werd ons de informatie doorgespeeld dat Astra niet alleen door de joden wordt gesteund, maar dat de groep in feite een scherm is voor de Israëlische militaire industrie. Ik hoop, oprecht, dat dit niet waar is.”

HET GERUCHT.

Nog geen twee weken later zou Glibert deze informatie voluit uitspelen in een memo van 15 november 1989, gericht aan Bill McNaught en John Pike, twee directeurs die door Astra naar PRB waren gestuurd. McNaught en Pike hadden op 3 november de Belgisch PRB-leiding bevolen de leveringen aan Jordanië/Irak meteen te staken. In zijn antwoord had Glibert het over mogelijke afdankingen in Kaulille als gevolg daarvan, alsook over eventueel verlies van de bankgarantie. Als uitsmijter gaf hij mee dat ?de stopzetting van het contract zal bijdragen tot het versterken van het gerucht omtrent who is behind Astra ? wie zit er achter Astra ?” Waarop Astra prompt de leveringen liet doorgaan.

Begin december 1989 maakten ze zich in Kaulille op voor het persen van 350 mm-stuwladingen ontworpen door ATI en bestemd voor Jordanië/Irak. Op 5 december, toen met het werk werd begonnen, vertoonde de kruitpers technische mankementen. Een matrijs werd ’s morgens naar Cockerill in Overpelt overgebracht om te worden bijgesteld. Na de middag werd het stuk opnieuw gemonteerd. Omstreeks 16 uur, toen een eerste lading van zo’n zestig kilo klaargemaakt werd, ontplofte de pers. ?Een ongeluk,” oordeelden toenmalige PRB-ingenieurs en verantwoordelijken in Kaulille. ?Sabotage,” verzekert Gerald James. De verzekeringsspecialisten hielden het op een ongeluk. ?Maar onze Britse makelaars vonden de ontploffing zonder meer verdacht,” zegt James. Andere PRB-kenners beweren dat ook Jean-Louis Jourdain altijd in sabotage heeft geloofd. ?Het ongeluk kwam wel op een zeer cruciaal moment ; cruciaal in het voortbestaan van PRB.”

ACV-afgevaardigde Rik Plettinck, die jarenlang aan de Strang-pers had gestaan, liep destijds langs de plaats van de ontploffing. Hij herinnert zich : ?Toen ik de ravage zag, dacht ik : dit is het begin van het einde van PRB.” Van leveringen aan Jordanië/Irak was in elk geval geen sprake meer.

Drie maanden later, op 22 maart 1990, werd Bull in Ukkel neergeschoten. In Groot-Brittannië werden buizen, bestemd voor het superkanon, in beslag genomen. Bij PRB hadden ze de gehavende kruitpers voor herstelling laten overbrengen naar Duitsland, bij Bracker Sohne in Hanau Main. In augustus 1990 was de machine hersteld. Te laat echter voor PRB dat enkele weken eerder failliet was verklaard en definitief gesloten.

Rik Van Cauwelaert

Gerald Bull wil PRB overnemen.

Wat deed Hervé de Carmoy in Bagdad ?

Eén van de brieven van Gerald Bull aan PRB-directeur Philippe Glibert.

Gerald Bull : een fatale obsessie.

PRB- en Gechem-baas Jean Duronsoy, een maat van Bull en van de PS.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content