Hubert van Humbeeck

Gemeten aan het succes van de zogenaamde eurokits, de plasticzakjes met euromunten die de voorbije weken gul werden gekocht en uitgedeeld, begroet Europa zijn nieuwe munt uiteindelijk uitbundig. Het is natuurlijk ook iets wat we met z’n allen maar één keer in ons leven zullen meemaken. Duitsland moest aanvankelijk zo ongeveer tot de euro worden gedwongen, maar is ten slotte toch enthousiast. In Zweden en Denemarken, de sceptische Scandinavische landen die aan de kant blijven, is de stemming bij de publieke opinie sinds kort omgeslagen: ze willen daar nu ook zulke muntjes.

De Engelsen koesteren zoals gewoonlijk hun eilandgevoel, maar ze moeten lijdzaam toezien hoe ook bij hen steeds meer grote bedrijven laten weten dat ze betaling in euro zullen aanvaarden, op voet van gelijkheid met het nationale pond sterling. Het is voor Londen een teken aan de wand: ze kunnen daar ook alleen maar vaststellen dat de eenheidsmunt al maanden voor een grote onderlinge stabiliteit zorgt tussen de landen die tot de eurozone behoren.

De invoering van de euro was ook het laatste grote project van een generatie politici die ondertussen van het toneel is verdwenen: die van Helmut Kohl, François Mitterrand en Jean-Luc Dehaene. Hun opvolgers hebben daar alsnog alleen maar woorden tegenover geplaatst. Dat bleek twee weken geleden in Laken nog, waar de top zonder meer in een ordinaire ruzie eindigde.

Toch blijft geld hoe dan ook een kwestie van afspraak. We aanvaarden dat muntstukken en bankbiljetten een bepaalde waarde hebben _ ook al zijn ze niet meer allemaal inwisselbaar voor goud of zilver zoals dat vroeger het geval was. Bankbiljetten hebben in België overigens pas sinds 1873 de status van wettelijk betaalmiddel. Zoiets kan alleen in een stabiele omgeving, met stabiele politieke en economische verhoudingen. Want het is best een gevaarlijke manier van leven. Er zijn onder ons nog oudere mensen die hebben meegemaakt wat er gebeurt als de afspraken over de waarde van geld ineens niet meer zeker zijn.

Een operatie zoals die nu wordt doorgevoerd, is zeldzaam maar ze is niet uniek. Bij de geboorte van het Duitse keizerrijk en na de Frans-Duitse oorlog van 1870 bedacht Otto von Bismarck dat het Duitse lappendeken van vorstendommen en koninkrijkjes één, nationale munt nodig had. De mark zou alle thalers en guldens vervangen, maar zonder slag of stoot ging dat niet. Vooral in Beieren was er lang verzet tegen het Diktat uit Berlijn, maar Bismarck duwde de beslissing door. De mark werd aanvaard, en Duitsland werd één.

Wijlen Frans Verleyen, de betreurde directeur van dit blad, schiep er tijdens zijn laatste levensjaren een groot genoegen in om rustig door Europa te reizen. Uit wat hij in Wenen en Weimar, in de heuvels van Toscane en in de vallei van de Loire zag en hoorde, meende hij te mogen besluiten dat een nieuwe, grote oorlog onder Europeanen onmogelijk was geworden. We kennen elkaar nu allemaal te goed, dacht hij. Het massatoerisme, de zakelijke contacten, de wegen van communicatie en media hebben begrip en respect bijgebracht voor culturen en gebruiken. Mensen die zo vaak bij elkaar op bezoek gaan, schieten niet op elkaar.

Die zeer humane gedachte is te mooi om er hier niet aan te herinneren. Van een eenheidsmunt zou, in die redenering, een nog grotere wervende kracht moeten uitgaan om volkeren aaneen te smeden. Zo bekeken, kan de euro alleen de voorbode zijn van vrede en welvaart. Precies datgene wat de Europese eenmaking vijftig jaar geleden wou bereiken.

De directie en de redactie van Knack wensen u en wie u dierbaar is een voorspoedig 2002.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content