Léon Degrelle werd in 1944 door het Brusselse Krijgshof ter dood veroordeeld. Hij stierf in 1994 in een bed in Málaga. Journalist Bert Govaerts reconstrueerde de onwaarschijnlijke halve eeuw tussenin.
Dat de Tweede Wereldoorlog nooit helemaal is geëindigd, wordt duidelijk in De man die uit de lucht viel van Bert Govaerts. De oud-journalist van de openbare omroep blijkt ook als biograaf een eersteklas onderzoeksjournalist te zijn.
Het boek begint namelijk op 8 mei 1945, als in de baai van het Spaanse San Sebastián een Duitse Heinkel 111 bij het strand in zee stort. Aan boord bevinden zich de Duitse crew en twee Belgische passagiers: Hauptsturmführer (‘kapitein’) Robert du Welz en vooral Standartenführer (‘kolonel’) Léon Degrelle. De Spaanse overheid kon toen niet bevroeden welk probleem ze onverwachts op haar hoofd had gekregen – vandaar de goedgekozen titel van het boek.
De Franstalige Léon Degrelle (1906-1994) was de belangrijkste en zeker de bekendste collaborateur van het land – en zo zag hij zichzelf ook. Degrelle was een veel kleurrijkere figuur dan Staf Declercq, de leider van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV). Hij zocht de media vaker op en daagde het Belgische establishment ostentatief uit. Tegelijk was le beau Léon – de jonge Degrelle was best een knappe man – niet vies van mondain gezelschap.
Ridderkruis
In 1936 was Degrelle de stichter en eerste voorzitter van de latere collaboratiepartij Rex. Rex was tegen de parlementaire democratie (‘Grote Kuisch!’) en natuurlijk tegen het communisme. Degrelle bewonderde bovendien de Italiaanse fascistische leider Benito Mussolini. En anders dan de meeste Vlaamse topcollaborateurs trad Degrelle vanaf 1941 zelf in dienst bij het door hem opgerichte Légion Wallonie, een militaire vrijwilligerseenheid die tot het bittere einde deelnam aan de Duitse invasie van de Sovjet-Unie. Degrelle vocht mee in de eerste linies, kreeg daarvoor het Ridderkruis (een van de amper vier Belgen die deze hoge Duitse onderscheiding mochten dragen) en werd door Hitler persoonlijk ontvangen. Uiteindelijk raakte hij zwaar gewond.
Degrelle dweepte met Hitler en vond dat België moest opgaan in het Groot-Duitse Rijk. Hij noemde Hitler een ‘genie’ en ‘de meest buitengewone man van deze tijd.’ Omgekeerd zou Hitler tegen Degrelle gezegd hebben: ‘Als ik een zoon had, dan zou ik willen dat hij was zoals u.’ Of die woorden werkelijk zijn uitgesproken, is onduidelijk.
Net zoals het onduidelijk is of Degrelle de oorlog inderdaad beëindigd had met de relatief hoge rang van Standartenführer. (VNV-Kamerlid en later Oostfronter Reimond Tollenaere was bij zijn dood in 1941 slechts Untersturmführer (‘tweede luitenant’) bij het Vlaams Legioen). Maar tijdens de noodlanding bij San Sebastián droeg Degrelle wel zo’n kolonelsuniform. Er zat geen druppel brandstof meer in de tank: het vliegtuig was vertrokken vanaf een vliegveld nabij de Noorse hoofdstad Oslo.
Ook die omstandigheden zijn niet helemaal duidelijk. Govaerts citeert de uitleg van de Duitse piloten: dat zij aan geallieerde gevangenschap wilden ontkomen en daarom besloten naar Spanje te vliegen. Dat ze juist toen toevallig Degrelle en ‘zijn waterdrager’ Du Welz tegen het lijf liepen en uitnodigden voor ‘een lift’. Het is wel een heel merkwaardig toeval dat Degrelle zo’n wonderlijke vluchtkans op een schoteltje aangeboden kreeg.
Juist omdat Léon Degrelle een meestermanipulator was, heeft hij zijn ballingschap in Spanje zo lang kunnen rekken.
Het kan natuurlijk ook dat hij de Duitsers geld had betaald in een ultieme poging om zijn vege lijf te redden. De Heinkel 111 hield het 2000 kilometer ver vol en stortte minder dan twintig kilometer voorbij de Spaans-Franse grens neer. Spanje hoorde niet bij het geallieerde kamp, ex-collaborateurs meenden er relatief veilig te zijn. Maar naar de precieze toedracht van die vlucht hebben we nog altijd het raden.
Degrelle was een verstokte leugenaar, hij wist de waarheid altijd te verdraaien. In zijn geval gaf hem dat een buitengewone kracht. Juist omdat hij een meestermanipulator was, heeft hij zijn ballingschap in Spanje zo lang kunnen rekken. Hij stierf in 1994 kort voor zijn 88e verjaardag in Málaga.
Ter dood veroordeeld
De Belgische justitie had dat graag anders gezien. Al kort na de bevrijding, op 27 december 1944, had de Krijgsraad in Brussel Léon Degrelle bij verstek ter dood veroordeeld. Het Belgische gerecht – en toen ook de politieke overheid – wilde dat de topcollaborateur daadwerkelijk tegen de paal zou worden gezet op de binnenplaats van de gevangenis van Sint-Gillis. In mei 1945 wist Léon Degrelle wat zijn lot zou zijn als België hem te pakken zou krijgen. Vandaar zijn vlucht.
Al snel bereikte het nieuws van Degrelles aanwezigheid in Spanje ook België. Meteen begon een kat-en-muisspel waarvan niemand toen kon vermoeden dat het 49 jaar lang zou duren. De Waalse linkerzijde vierde zijn dood op 31 maart 1994 met een ongeziene mengeling van revanchisme en grimmigheid. La Wallonie, de krant van de socialistische métallo’s van Luik, wijdde zijn hele voorpagina aan een moddervette kop: ‘Le Salaud est mort’ – ‘De smeerlap is dood’.
Over dat naoorlogse leven van de beruchtste collaborateur van het land en de opeenvolgende, steevast mislukte pogingen om hem uitgeleverd te krijgen, gaat het boek van Govaerts. Hoe België diplomaten en geheimagenten inzette. Hoe oud-weerstanders zich kandidaat stelden om een commando te vormen dat Degrelle zou ontvoeren en dan ijlings naar België zou overbrengen. Hoe Degrelle ook een probleem was voor de regeringen van generaal Franco, maar hoe het franquistisch regime hem uiteindelijk altijd in bescherming nam. Hoe zijn ‘Spaanse vrienden’ hem voorzagen van een valse identiteit en geheime schuilplaatsen – van een bescheiden dakappartement in het centrum van Madrid tot een afgelegen finca in Andalusië.
Er verschenen foute berichten over zijn dood, en Belgische toeristen meenden hem gezien te hebben in Noord-Afrika en Latijns-Amerika.
Hoe Degrelle zijn grote mond niet wilde houden. Hoe hij de Belgische politici en zeker koning Leopold III (in wie hij zwaar teleurgesteld was) bleef uitdagen en sarren. Hoe hij voortdurend aan zijn eigen mythe werkte, en daarbij niet naliet te suggereren dat hij uit zijn periode in de Belgische politiek weet had van grote staatsgeheimen die nog nooit werden onthuld. Hoe hij zijn zakelijke belangen bestierde, zijn netwerk onderhield met Alte Kameraden, voorop de beruchte SS’er Otto Skorzeny. Hoe hij opeens van de wereld verdwenen was, hoe er zelfs foute berichten verschenen over zijn dood, en hoe Belgische toeristen hem meenden gezien te hebben, in Noord-Afrika en in Latijns-Amerika.
Schelmenroman
Aan zo’n figuur heeft een journalist als Bert Govaerts een vette kluif om zijn tanden in te zetten. Hij schreef al meerdere biografieën, zoals het werkelijk voortreffelijke Ik alleen! over de katholieke politicus Albert De Vleeschauwer (1897-1971). Ook de Vleeschauwer was een intrigerend en dubbelzinnig figuur, een uiterst rechtse katholiek die meer sympathie had voor koning Leopold III dan voor de regering waarvan hijzelf deel uitmaakte als minister van Binnenlandse Zaken. Ook De Vleeschauwer voelde zich in zijn element in de bijkamers van het politieke bedrijf, waar geheime diensten en toppolitici hun violen afstemden – de Tweede Wereldoorlog was overgegaan in de Koude Oorlog, ideale omstandigheden voor mannen zonder veel scrupules. Zoals dus ook Degrelle in zijn ballingoord in Spanje.
Het is een intrigerend maar ook amusant boek geworden, een journalistiek verantwoorde pendant van een klassieke schelmenroman. Alleen is het een beetje jammer dat de grootste kwaliteit van Bert Govaerts ook zijn zwakte is: als journalist is hij zeker in dit boek meer detective dan schrijver. Hij gaat met zo veel gusto in op de zaken, ook op details en bijkomstigheden, dat hij eigenlijk vergeet de lezer duidelijk te maken wie Léon Degrelle nu eigenlijk was en wat zijn betekenis is geweest. Hij vermeldt het wel, maar tussendoor en haast terloops.
Govaerts’ boek werpt ook interessante vragen op die nog altijd relevant zijn. De Spanjaarden weigerden Degrelle uit te leveren aan België, omdat ze van oordeel waren dat België hem beschuldigde van politieke misdaden, en niet van criminele feiten. Dat Degrelle was toegetreden tot de Waffen-SS was in Spanje geen punt: het franquistische regime had zelf de beruchte División Azul naar het Oostfront gestuurd. Dat vocht daar zij aan zij met het Vlaams Legioen en het Légion Wallonie. Spanje dácht er niet over om Degrelle om die reden uit te leveren.
De Spanjaarden weigerden Degrelle uit te leveren aan België, omdat ze van oordeel waren dat België hem beschuldigde van politieke misdaden, en niet van criminele feiten.
Het blijft hoe dan ook een interessante kwestie: of en vooral in welke mate politieke collaboratie ook juridisch vervolgd moest worden. Het Belgische antwoord was volmondig ‘ja’, en de meeste argumenten van destijds klinken vandaag nog even geldig als toen. Maar welke straf geeft men bijvoorbeeld aan een hoofdredacteur van een collaboratiekrant? De doodstraf, zoals Degrelles voormalige vriend José Streel overkwam? Streel was een rexist, maar in tegenstelling tot Degrelle zelf een zogenaamde ‘gematigde collaborateur’, die bijdragen leverde voor door de bezetter gecontroleerde media als Radio Bruxelles en Le Soir. Was het echt een zaak van ultieme rechtvaardigheid dat die man voor het vuurpeloton verscheen, op de binnenkoer van de gevangenis van Sint-Gillis waar ook het vonnis tegen Degrelle had moeten worden voltrokken? Had een gevangenisstraf niet volstaan?
Asverstrooiing
In België zou het nog decennia duren voor er enige sang froid optrad als de naam Degrelle viel. Pas in 1973 verklaarde de liberale minister van Justitie Herman Vanderpoorten in de Kamer, bij het zoveelste debat over het censureren van Degrelle: ‘Ik geloof dat in de parlementaire democratie voldoende middelen, energie en kracht aanwezig zijn om klaar en duidelijk te stellen, op gelijk welk ogenblik, welke de waanzin is geweest van bepaalde politieke regimes die wij voor enkele decennia in al hun onglorie hebben moeten meemaken.’ Daarom weigerde Vanderpoorten om de Nederlandse vertaling te verbieden van Ainsi parle Degrelle, een dertiendelige reeks met interviews met de man.
Intussen stonden media uit alle landen haast in de rij bij Degrelle. Op een zeldzame uitzondering als de hardnekkige en goed voorbereide BRT-journalist Maurice De Wilde na, overklaste Degrelle met al zijn ‘dossierkennis’ over zichzelf moeiteloos het gros van zijn interviewers.
Betekenisvol detail: Arthur Vanderpoorten, de vader van de bovenvermelde minister, was in 1945 omgekomen in het concentratiekamp van Bergen-Belsen. Het beste antwoord dat een democratie kan bieden aan wie haar sart en uitdaagt, is misschien wel om in alle omstandigheden vooral democratie te blijven.
Bijna een halve eeuw lang heeft België het probleem-Degrelle proberen aan te pakken door hem op te jagen en te vervolgen. Degrelle werd er ongemeen belangrijk door. Zelfs na Degrelles dood heeft de socialistische minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback gemeend er goed aan te doen om het uitstrooien van zijn asse te verbieden. Tobback wilde zo voorkomen dat die plek een extreemrechts bedevaartsoord zou worden.
Het vervolg laat zich raden. (Een deel van) de asse werd toch verstrooid in België. Dat zou in 2006 gebeurd zijn, in zijn geboortestad Bouillon, waar de Semois meandert rond een heuvel genaamd Le Tombeau du Géant – het Graf van de Reus. Léon Degrelle zou het een voortreffelijke plaats gevonden hebben. Het idee kwam namelijk van hemzelf.