Bruno De Wever: ‘Nooit meer oorlog? Ik denk dat oorlog soms noodzakelijk is’
Droeg de Eerste Wereldoorlog de kiemen van een volgende wereldbrand in zich? Begon de Tweede Wereldoorlog eigenlijk met de vrede van Versailles? En hoe zat het ook alweer met die dolkstootlegende? Op hoorcollege bij de Gentse professor Bruno De Wever.
Als u vandaag terugkijkt naar de eerste helft van de 20ste eeuw, ziet u dan twee wereldoorlogen of vloeide de tweede bijna logisch voort uit de eerste?
De Wever: Dat is het klassieke beeld van de dertigjarige burgeroorlog, die dan van 1914 tot 1945 zou hebben geduurd. Maar dat beeld vertrekt wel heel erg vanuit een Europees standpunt: het waren per slot van rekening wereldoorlogen. Aan de andere kant is het natuurlijk evident dat de oorzaken van de Tweede Wereldoorlog gezocht kunnen worden in de manier waarop de Eerste Wereldoorlog is afgehandeld. Zo bekeken, kun je er gemakkelijk één episode van maken.
Hoe zullen historici daar over honderd jaar dan naar kijken?
De Wever: Er zullen dan waarschijnlijk verschillende scholen bestaan, zoals dat vandaag ook het geval is. Wat mij betreft, zijn de verschillen duidelijk. Toch zeker binnen het Europese kader kan de Tweede Wereldoorlog veel simpeler worden uitgelegd dan de Eerste. De Tweede Wereldoorlog is Adolf Hitler. Duidelijk. Maar over wat de Eerste Wereldoorlog heeft veroorzaakt, zullen historici van mening blijven verschillen. Europa stond op het toppunt van zijn mondiale macht en ging er op alle vlakken alleen maar op vooruit. Het was de belle époque! Hoe kwamen al die landen ertoe om zelfmoord te plegen? Over één structurele oorzaak zijn de meeste historici het wél eens: er zat spanning op wat landen in de tweede industriële revolutie nodig hadden en de manier waarop de wereldpolitiek opschoof in de richting van meer economisch nationalisme. Dat maakte regeringsleiders heel onzeker. De industriële grootmacht Duitsland was voor de aanvoer van grondstoffen afhankelijk van de goodwill van andere imperiums. Men had daar toen beter een oplossing voor gezocht via grote internationale organisaties om over vrijhandel te praten, zoals wij dat vandaag proberen te doen. Daar ligt, denk ik, de basisoorzaak van die oorlog, die ook ná 1918 niet werd aangepakt. Er moest een Tweede Wereldoorlog komen voor de wereld tot dat inzicht kwam.
Was Adolf Hitler dan toch een direct gevolg van de manier waarop de Eerste Wereldoorlog werd afgehandeld?
De Wever: Geen direct gevolg, nee. Maar de hele context van een vredesregeling waarin Duitsland als de enige schuldige werd aangewezen en voor de volledige oorlogsschade moest opdraaien – dat was niet slim.
Was het Verdrag van Versailles een vergissing?
De Wever: Het was een vergissing, in die zin dat het Duitsland in een onmogelijke positie plaatste. Maar in de geschiedenis staat niets vast: komt de beurskrach er niet in 1929, dan heb je misschien een ander verhaal. Hoe dan ook: in heel Duitsland, van links tot rechts, was er een consensus dat Versailles een dictaatvrede was en dat het niet redelijk was om de gewone Duitser, die ook maar aan het front had gestaan, voor die hele oorlog te laten meebetalen.
Wat speelde in het Duitse revanchisme de grootste rol: de herstelbetalingen of het verlies aan grondgebied?
De Wever: Het hele plaatje. De herstelbetalingen deden in de eerste plaats de doorsnee Duitser pijn. Zeker na de devaluatie, de Frans-Belgische bezetting van het Ruhrgebied en de stakingen. Dat heeft de middenklasse verarmd en dat is rampzalig, want een verarmde middenklasse is altijd het beste recept voor radicalisering. De verloren gegane gebieden, in het Oosten in Polen, Elzas-Lotharingen, de kolonies, zullen zeker ook een rol hebben gespeeld. Het is moeilijk uit te maken wat precies het zwaarste woog.
Was er na 1918 toch ook geen sprake van een mentale demobilisatie?
De Wever: De paradox van die grote mensenslachting, waarvan de begraafplaatsen bij ons in de Westhoek en in de Franse oorlogszones getuigenis afleggen, was dat het de betrokken generatie tot de idee bracht: nooit meer oorlog. En toch is het dertig jaar later opnieuw zover. Zeker in democratisch Europa – in de jaren 1930 was dat nog alleen West-Europa plus Tsjechoslowakije, min Duitsland, Oostenrijk en Italië – leefde zowel bij de bevolking als bij de politieke klasse de gedachte dat een nieuwe oorlog tot elke prijs moest worden vermeden. En hoe je het ook wendt of keert, dat maakt deel uit van het probleem. Bijna alle historici zijn het erover eens dat het voor Hitler over en out was geweest als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk bij de militarisering van het Rijnland door Duitsland in 1936 waren opgetreden. Duitsland was op dat moment niet in staat om terug te slaan.
Hoe sterk stond Hitler in 1938, na de conferentie in München?
De Wever: Nog altijd niet sterk genoeg, maar toch offerden de Britten en de Fransen Tsjechoslowakije op aan de gebiedshonger van Hitler. En waarom grepen ze niet in? Omdat de politieke klasse goed wist dat de bevolking geen oorlog wilde en niet het lef had om daar tegenin te gaan. Het is achteraf makkelijk praten, maar misschien hadden ze de Tweede Wereldoorlog kunnen vermijden als ze op dat moment bereid waren geweest om toch weer te gaan vechten. Ik ben het er niet mee eens dat oorlog altijd slecht is. Si vis pacem, para bellum. Ik denk dat oorlog soms absoluut noodzakelijk is.
Speelden de persoonlijke ervaringen van Hitler aan het front een rol?
De Wever: Dat hij de nederlaag, de ontberingen en de desillusie had meegemaakt, verschafte hem zeker een symbolisch kapitaal. Zoals dat met oud-strijders meestal gaat: ze willen een nieuwe wereld creëren en dat valt vervolgens tegen. Goeie soldaten zijn niet altijd de beste politici. Aan het front leeft de idee dat het allemaal beter wordt als die hel voorbij is. Maar de wereld draait door en even snel sta je weer in de rij aan te schuiven voor een brood en ben je niet meer de held-soldaat, maar burger X of Y. Dat fenomeen speelde na de Eerste Wereldoorlog heel erg, in het bijzonder natuurlijk in de landen die in het verliezende kamp stonden. Maar ook in winnende landen zoals Italië en Japan was de teleurstelling groot: hebben we dáárvoor gevochten?
Ligt die teleurstelling in Duitsland aan de basis van de fameuze dolkstootlegende?
De Wever: Mede. Toen de onvoorwaardelijke overgave werd getekend, was het Duitse keizerrijk al ontbonden. De militairen dachten dat het voor Duitsland beter zou zijn als er tijdens de onderhandelingen een ander regime aan tafel zat. De Weimarrepubliek bestond dus al vóór de wapenstilstand. Dat maakte het ook gemakkelijk om een verhaal te fabriceren, dat de geschiedenis inging als de dolkstootlegende. Vandaag zou je het fake news noemen, maar het ging erin als zoete koek. Het verhaal was dat Duitsland eigenlijk niet op het slagveld was verslagen, maar dat het leger een mes in de rug kreeg van linkse, communistische fracties die door Joden werden aangestuurd. Een soort judeo-bolsjewistisch complot. Zo’n complottheorie kan alleen werken als wat feitelijke elementen worden geïsoleerd en uit hun context gehaald. Duitsland was op dat moment ook bijzonder onstabiel, met revolutionaire toestanden in bepaalde steden en ook in het leger. Het neerslaan van de Spartacusopstand door de Weimarrepubliek in 1919 voedde ook dat soort verhalen. Voor Hitler was de dolkstootlegende de perfecte legitimatie om een binnenlandse vijand te creëren en zo het volk aan elkaar te smeden. Als hij in 1933 aan de macht komt is het antisemitisme een deel van zijn programma.
Bij de vredesonderhandelingen in Parijs legde de Amerikaanse president Woodrow Wilson het zelfbeschikkingsrecht der volkeren op tafel. Dat is achteraf geen groot succes gebleken. Waren de geesten nog niet rijp?
De Wever: Het idee van Wilson was dat mensen zelf moeten kunnen bepalen tot welk land ze willen behoren. De Eerste Wereldoorlog betekende immers niet alleen het einde van het Duitse keizerrijk, maar ook van het Russische tsarenrijk, het Habsburgse en het Ottomaanse rijk. Het territorium van die imperiums moest worden herverdeeld, maar het probleem was dat het stuk voor stuk veelvolkerenstaten waren. En de landen waarin ze werden opgesplitst, waren op hun beurt ook weer veelvolkerenstaten. De namen zeggen het al. Namen als Tsjechoslowakije of Joegoslavië, dat oorspronkelijk het Koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen heette. Het Polen dat met het Duits-Russische Vredesverdrag van Brest-Litovsk ontstond, was niet homogeen Pools en al helemaal niet na de gebiedsuitbreiding ten koste van Pruisen. Heel Oost-Europa en de Balkan waren een lappendeken van volkeren, met overal grote Joodse minderheden. Een stad zoals het Litouwse Vilnius was half Joods.
Is dat ook de reden waarom de in 1919 opgerichte Volkenbond is mislukt?
De Wever: Die is toch vooral mislukt omdat de Verenigde Staten er door interne politieke ontwikkelingen zelf niet aan meededen en zich terugtrokken in isolationisme. Europa moest weer zijn plan trekken, terwijl Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk het qua collectieve veiligheid ook nog eens onderling oneens waren. Een tweede probleem was dat de beslissingsstructuren niet goed in elkaar zaten en dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk de Volkenbond gebruikten om hun eigen – ook koloniale – belangen te behartigen. Duitsland werd uitgesloten en ook de Sovjet-Unie mocht niet meespelen, want dat was een paria – een schurkenstaat, zouden we vandaag zeggen. Het resultaat was dat de Volkenbond lang niet de hele wereld vertegenwoordigde en er ook niet in slaagde om conflicten op te lossen. Als Japan in Mantsjoerije agressie pleegde tegen China of als Italië Abessinië – het huidige Ethiopië – annexeerde, veroordeelde de Volkenbond dat wel, maar vervolgens zegden die landen gewoon hun lidmaatschap op en veranderde er niks. De mislukking van de Volkenbond neemt echter niet weg dat er in de marge van de organisatie instellingen zijn ontstaan die later door de Verenigde Naties werden overgenomen en tot op vandaag overleven, zoals Unicef en de Internationale Arbeidsorganisatie.
Wat betekende België nog in het interbellum?
De Wever: Niet zo heel veel meer. Het was niet langer de belangrijke industriële mogendheid van vóór 1914. De economische impact van de oorlog voor ons land was groot en België werd als exportland ook bijzonder hard getroffen door de beurskrach en de economische crisis die erop volgde.
Albert I riep al snel een aantal economische en politieke kopstukken bij zich in het kasteel van Loppem. Was dat een meesterzet of een brutale fout?
De Wever: Er waren er die hem beschuldigden van een staatsgreep: ‘le coup de Lophem’. Dat verhaal kun je vergelijken met de Duitse dolkstootlegende, een mythe die een bepaalde groep in het leven riep. Maar eigenlijk werd in Loppem de democratie op poten gezet, zoals we die vandaag nog kennen. Albert I was de opperbevelhebber van het leger en hij keerde van de IJzer terug met het prestige van de koning-ridder. Die positie wilde hij in het naoorlogse België graag verzilveren. Hij wilde meer macht en daarom riep hij de powers that be bij zich: politici, bankiers, topmensen uit de vakbond, en zo verder. Het belangrijkste akkoord dat in Loppem werd gesloten, was natuurlijk dat er onmiddellijk een algemeen enkelvoudig stemrecht werd ingevoerd zonder dat het parlement al bij elkaar kon komen of zonder dat er een grondwetsherziening aan te pas kwam.
Waarom moest dat zo snel gaan?
De Wever: Omdat het systeem op die manier ook de arbeidersbeweging aan zich kon binden. Er werd met bange ogen naar Duitsland gekeken, waar op dat moment de Spartacusopstand aan de gang was. Men wilde natuurlijk ook tot elke prijs een Sovjet-scenario vermijden. De Belgische Werkliedenpartij had dat enkelvoudig algemeen stemrecht nodig om zwaarder te wegen in het parlement: de partij werd meteen bijna even groot als de Katholieke Partij. Maar diegenen die Loppem als een ‘coup’ zagen, maakten daar natuurlijk dankbaar gebruik van. De koning had de socialist Emile Vandervelde tijdens de oorlog al gevraagd om minister zonder portefeuille te worden en in de naoorlogse tripartites namen socialisten ook ministerportefeuilles op. Dat bevestigde een deel van de rechterzijde in het idee dat er sprake was van een socialistische machtsgreep. Dat was het zaad dat gestrooid werd voor de verrechtsing van een aantal groepen, die het algemeen enkelvoudig stemrecht en de democratie niet accepteerden.
Liep de democratie in België op enig moment echt gevaar?
De Wever: Nee, niet echt. Ook niet in de jaren 1930. Zelfs toen Léon Degrelle met Rex in 1936 op het toppunt van zijn macht stond, haalde antidemocratisch rechts nog altijd maar een kwart van de stemmen. Terwijl Rex toch de exponent was van de groep die Loppem nooit heeft aanvaard.
Speelde België tijdens het interbellum internationaal een rol?
De Wever: België werd tijdens de oorlog de facto een bondgenoot van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Dat mondde na 1918 uit in een militair akkoord tussen België en Frankrijk om samen hun defensie te organiseren. De twee landen bezetten ook samen het Ruhrgebied, toen Duitsland zijn herstelbetalingen niet voldoende afloste. Maar op het moment dat Hitler in Duitsland aan de macht kwam en duidelijk maakte dat hij revanche wilde voor Versailles, werd dat akkoord met Frankrijk voor een goed deel van de Belgische politiek een blok aan het been. Zoals een groot deel van de bevolking vonden ze dat een neutraal, onafhankelijk België meer kans had om buiten een eventuele volgende oorlog te blijven. Zoals Nederland in 1914. We kennen de afloop. Daar zat opnieuw die idee achter: we gaan niet meer sneuvelen voor een internationaal conflict, waar we niet veel mee te maken hebben.
Had de opvolging van Albert I door zijn zoon Leopold III in 1934 invloed op de Belgische buitenlandse politiek?
De Wever: Zoals zijn vader bleef Leopold III opperbevelhebber van het leger. Hij kon vanuit die functie op militaire allianties wegen. Leopold III wilde echt in de voetsporen van zijn vader treden en België onafhankelijk houden. Het is bij het brede publiek minder bekend, maar er speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog ook al een koningskwestie. Albert ging ervan uit dat het land als een neutrale staat zijn internationale verplichtingen moest nakomen en dat het zijn grondgebied moest verdedigen. Dat dééd het ook achter de IJzer. Maar als Duitsland bereid was geweest om België te ontruimen, had het wat de koning-ridder betreft aan zijn verplichtingen voldaan. Het is bekend dat Albert aanstuurde op een vrede door vergelijk en dat hij geprobeerd heeft openingen te zoeken. Hij gaf het oppercommando over het Belgische leger pas in 1917 in geallieerde handen. Tot dan zag regeringsleider Charles de Broqueville zich verplicht tot een pendeldiplomatie tussen De Panne, waar de koning verbleef, en het geallieerde commando. Leopold III wilde net als zijn vader de onafhankelijkheid van België herstellen en daarom wilde hij af van het akkoord met Frankrijk. Maar als België in 1940 dan toch betrokken raakt bij de oorlog en Leopold bovendien tegen de wil van zijn regering in het bezette land blijft, zal hem dat na de oorlog zwaar aangerekend worden.
Terwijl de positie van Albert na 1918 toch nooit echt in het gedrang kwam?
De Wever: Nee. Maar tijdens de oorlog zelf ging het er bij momenten ook wel hard tegen onzacht aan toe.
Albert ging gemakkelijk mee in de eis voor de invoering van het enkelvoudig algemeen stemrecht, maar de Vlamingen vingen in Loppem nog altijd bot.
De Wever: Albert had geen bezwaar tegen een vernederlandsing van de Gentse universiteit, zolang er daarnaast in Gent maar een Franstalige universiteit bleef bestaan. De tweetaligheid van Vlaanderen was in zijn ogen noodzakelijk voor het voortbestaan van het koninkrijk. Toen Frans Van Cauwelaert zich daarover bij hem beklaagde, begreep hij wel dat er iets moest gebeuren. Maar politiek werd elke stap in de richting van de vernederlandsing door de Franstalige machten bijna opgevat als een voortzetting van de Flamenpolitik van de bezetter. Die Flamenpolitik werd al voor de oorlog in Berlijn bekokstoofd als een onderdeel van een geopolitiek plan om de Duitse invloedzone naar het westen uit te breiden ten nadele van Frankrijk. Aangezien het Nederlands een Germaanse taal is, ging Berlijn ervan uit dat er in Vlaanderen een pro-Duitse beweging op gang kon worden gebracht. De vernederlandsing van de Gentse universiteit in 1916 was een politieke meesterzet. Alles waar ze al vóór de oorlog hadden voor gestreden, kregen de flaminganten nu ineens op een dienblad aangeboden. Dat maakte het voor een aantal onder hen wel heel verleidelijk.
Maar niet voor allemaal. Niet alle flaminganten gingen daarin mee.
De Wever: Integendeel. De meesten zegden: nee, niet doen! Frans Van Cauwelaert in de eerste plaats. Hij vond die universiteit van de bezetter een vergiftigd geschenk, en dat was een volkomen correcte analyse. De bevolking zou dit niet pikken. Duitsland was België op een barbaarse manier binnengevallen en had duizenden burgers afgeslacht. Honderdduizenden jonge mannen vochten aan het front tegen datzelfde Duitsland, terwijl het bezettingsregime op alle vlakken onbarmhartig en rücksichtlos was. De Belgen leden honger. Toch stapte een deel van de Vlaamse beweging mee in het Duitse plan. Een postje aan de universiteit was aantrekkelijk. Een hoogleraar was in die tijd nog een man met huispersoneel.
Frans Van Cauwelaert schreef tijdens de oorlog een Vlaams minimumprogramma. Waarom werd dat in Loppem niet gehonoreerd?
De Wever: Van Cauwelaert was op dat moment met zijn Vlaamse Landsbond de centrale figuur in de Vlaamse beweging. De wettelijke vernederlandsing van Vlaanderen gold in zijn programma als het minimum om de maximalisten, die zelfbestuur wilden, aan boord te houden. De stepping-stone theorie: eerst maar eens dit, en daarna zien we wel weer verder. Maar Van Cauwelaert kreeg zijn minimum niet. De koning beloofde dan wel dat er in Gent een Nederlandstalige universiteit zou komen, maar het duurde nog tien jaar voor het zover was. De flaminganten die van het front kwamen en de Vlaamsgezinden die België trouw waren gebleven, hadden het gevoel dat ze stank voor dank kregen. Dat had ermee te maken dat het Belgische patriottisme heel francofiel werd ingevuld. Het separatisme dat tijdens de oorlog in een fractie van de Frontbeweging was gegroeid, werd verbonden met incivisme en Duits-vriendelijkheid. Die cocktail maakte dat er politiek geen beweging kwam in de vernederlandsing van Vlaanderen, terwijl dat op zichzelf natuurlijk niets met incivisme te maken had.
Verklaart dat waarom het tamelijk onbeduidende activisme tijdens de Tweede Wereldoorlog tot een veel grotere collaboratie leidt?
De Wever: Zo groot was het allemaal niet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging het om goed 50.000 mensen, op een bevolking van toen zo’n 3,5 miljoen Vlamingen. Het aantal collaborateurs tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt op ongeveer 100.000 geschat. Activisme is ook niet hetzelfde als collaboratie. De economische collaboratie, bijvoorbeeld, had niets met activisme te maken.
Kan er dan geen lijn worden getrokken van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog?
De Wever: De vernederlandsing van de Gentse universiteit was al vóór de oorlog een strijdpunt van alle Vlaamsgezinden, over de partijgrenzen heen. Dat die verzuchting na Loppem niet meteen werd gehonoreerd, gaf een separatistisch Vlaams-nationalisme zeker groeikansen. Maar opnieuw: er bestond al vóór 1914 een Vlaamse beweging die stukken autonomie wilde, maar die was nog niet separatistisch. Dat werd ze pas tijdens de oorlog en, zoals Lode Wils betoogt, was dat een gevolg van de Flamenpolitik. Het was de Flamenpolitik die het activisme meebracht en dat activisme ontwikkelde een separatisme dat ook naar een klein deel van de flaminganten aan het front oversloeg.
Hoe kon die Frontbeweging dan toch een politieke machtsfactor worden?
De Wever: Dat dankte ze, onder meer, aan iemand zoals Cyriel Verschaeve. Je kunt van die man veel zeggen, maar hij had soms wel een geniale manier om dingen in een paar woorden te vatten, zoals in het vers dat nog altijd op de crypte van de eerste IJzertoren staat: ‘Hier liggen hun lijken als zaden in ’t zand, hoop op den oogst, o Vlaanderland’. Zo ontstond de mythe dat alleen de Vlamingen België aan de IJzer hadden rechtgehouden. Tachtig tot zelfs negentig procent van de troepen in de eerste linie zouden Vlamingen zijn geweest.
Ook weer fake news?
De Wever: Wat we intussen zeker weten is dat die cijfers niet klopten. Het demografische onevenwicht ging over vijf tot zes procent van het totaal en was ook perfect verklaarbaar. Er konden in de Westhoek nu eenmaal meer Vlamingen worden gerekruteerd dan Franstaligen en er waren ook meer Vlamingen dan Walen in Nederland en Frankrijk. De mythe wilde ook dat die Vlamingen de vuurlinie werden ingestuurd omdat ze de Franstalige bevelen van hun officieren maar half begrepen en men ze liever kwijt dan rijk was. Dat is allemaal aaneengesmeed tot één krachtige, anti-Belgische mythe die wou dat de Vlamingen door een ondankbaar vaderland bedrogen werden en dat hun daarom maar één mogelijkheid overbleef: de Vlaamse onafhankelijkheid.
De Frontpartij brak electoraal toch niet meteen grote potten?
De Wever: Nee. Ze haalde bij de verkiezingen in 1919 slechts een paar verkozenen. Maar er zat duidelijk wel rek in. De Vlaamse frustraties vermengden zich vervolgens geleidelijk met maatschappijkritiek: we moeten niet alleen België kwijt, maar ook de democratie, want die verdeelt het volk en dat is slecht voor de Vlamingen. Zo sijpelde er geleidelijk een fascistisch discours in de retoriek. Joris Van Severen was de eerste die duidelijk stelde dat er een revolutionaire voorhoede nodig was. Er was voor hem maar één weg: die van de revolutie en het geweld. Het ging ook niet meer om een onafhankelijk Vlaanderen, maar om Dietsland – de aanhechting van Vlaanderen bij Nederland. Ik denk dat Van Severen het antibelgicisme naar Dietsland omboog om zo een ideaal te formuleren dat niet langs de normale parlementaire weg gerealiseerd kon worden. Meer gematigde Vlaams-nationalisten, die in afwachting van een onafhankelijk Vlaanderen desnoods vrede wilden nemen met een federalisering van België, werd op die manier de pas afgesneden. De echte basis van de collaboratie wordt gelegd in 1933, wanneer met het Vlaams Nationaal Verbond een partij van fascistische obediëntie wordt opgericht, die zich steeds verder zal afwenden van de democratie. En met de Duitse bezetting doet zich dan een nieuwe kans voor als Hitler een nieuwe Flamenpolitik afkondigt. Dat moet Vlaams-nationalistische, fascistische leiders zoals Staf De Clercq natuurlijk als muziek in de oren hebben geklonken.
Hoe moeten we het populisme vandaag inschatten? Is het even gevaarlijk als in de jaren 1930?
De Wever: Er wordt weer gesproken over perfide media, wereldvreemde rechters en intellectuelen die sowieso moeten worden gewantrouwd. Er is nu sprake van een zogenaamde ‘illiberale democratie’ die de democratie nog wel accepteert, maar niet meer alle democratische waarden. Je kunt dat verontrustend vinden, maar in tegenstelling tot de jaren 1930 is er vandaag geen alternatief maatschappelijk model. Het fascisme had een klaar en duidelijk idee: het zou de partijen en het parlement afschaffen; daarvoor in de plaats moest een eenpartijstaat komen met een Leider, die alle kaarten deelt. Andere mensen keken dan weer met bewondering naar het marxisme en de Sovjet-Unie. Dat soort alternatieven is er vandaag niet. Bovendien kende de samenleving van de jaren 1930 nog weinig sociale bescherming en is de middenklasse van vandaag ook niet meer die van het interbellum. Ze lijkt me voorlopig nog niet vatbaar voor politieke avonturen. De verschuiving tussen partijen zoals CD&V en N-VA is toch van een andere orde dan die in de jaren 1930 in de richting van Rex of het VNV. Partijen aanvaarden in ons land vandaag nog altijd hetzelfde maatschappijmodel. Maar met wat er op wereldschaal met iemand zoals Donald Trump gebeurt, ben ik niet klaar. Dat weet ik zo nog niet.
Dit artikel maakt deel uit van Knack Historia 1918, hier verkrijgbaar. p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier