Vijftig jaar geleden, in januari 1960, nodigde de rooms-blauwe regering van Gaston Eyskens tientallen Congolese politieke leiders en notabelen uit om op een rondetafelconferentie in Brussel een nieuwe toekomst voor de kolonie uit te tekenen. De conferentie duurde een maand en verankerde de grootste strategische ommezwaai uit de politieke geschiedenis van België.

Terwijl een jaar eerder geen mens in de Brusselse machtscentra aan onafhankelijkheid dacht, werd nu onverwacht snel beslist dat Congo zo vlug mogelijk en volledig onafhankelijk zou worden. Achter de schermen speelden echter listiger overwegingen. Door de snelle overdracht wou Brussel het antikoloniale protest in de kolonie neutraliseren en toch de greep van België op Congo veiligstellen, in de eerste plaats de winsten van de koloniale holdings.

Een mokerslag

Tot begin 1959 leek Congo een oase van rust, onberoerd door de naoorlogse dekolonisatiebeweging. Het ene na het andere land dwong zijn soevereiniteit af: India (1947), China (1949), Indonesië (1949), Vietnam (1954). Begin 1959 stortte het halfkoloniale regime van Cuba in, en er woedden bevrijdingsoorlogen in Algerije en Indochina. Ook de rust in Congo was slechts schijn.

Brussel had geen flauw benul van wat er echt in Congo leefde. Blanken en zwarten woonden er in gescheiden werelden. De blanken interesseerden zich helemaal niet voor wat de zwarten dachten. Professor Jean Stengers, een grote kenner van Congo, vertelt een tekenende anekdote: een universiteitsrector die begin jaren 50 zes weken naar Congo trok om er te praten over de toekomst van de kolonie, bekende achteraf dat hij met geen enkele zwarte had gesproken! In het paleis, bij de koloniale holdings en in het ministerie van Koloniën was er begin 1959 niemand te vinden die openlijk pleitte voor een dekolonisatie, zelfs niet voor een zeer beperkte.

Een uitbarsting van geweld op 4 januari 1959 in Leopoldstad trof het koloniale systeem dan ook als een mokerslag. De aanleiding was het verbod op het houden van een politieke meeting. Tienduizenden zwarten dreven het koloniale leger uit de volkswijken van de hoofdstad. De symbolen van het koloniale paternalisme, zoals missieposten, scholen en sociale centra werden aangevallen. Het woord indépendance verscheen op de muren van uitgebrande scholen en geplunderde kerken. De revolte werd in bloed gesmoord: ongeveer 200 Congolezen werden gedood.

La Libre Belgique, spreekbuis van de kolonisator, trok een ontnuchterende conclusie: ‘De wijsheid gebiedt ons om rekening te houden met krachten die niet eeuwig in bedwang gehouden kunnen worden. Het wezenlijke kan niet gered worden door passiviteit en evenmin met wapens.’ Koning Boudewijn verklaarde op 13 januari 1959 doortastend: ‘Het uiteindelijke doel van ons streven is dan ook, in voorspoed en vrede, de Congolese bevolkingen te leiden op de weg naar de onafhankelijkheid, zonder uitstel, maar ook zonder onbezonnen overhaasting.’ Voor het eerst nam een Belgische gezagsdrager het grote woord in de mond: onafhankelijkheid!

Koloniaal bouwwerk wankelt

Boudewijns visie won in de loop van 1959 steeds meer terrein, toen bleek dat het antikoloniale verzet bleef groeien in brede lagen van de Congolese bevolking. In de nasleep van het oproer zouden de duizenden die uit Leopoldstad waren verbannen het achterland naar een boycot leiden van het koloniale systeem. In het najaar van 1959 begon de administratie in sommige streken van de kolonie in te storten. Beneden-Kongo kwam in de greep van een prerevolutionaire chaos. Aan de andere kant van het land, in Stanleystad, kwam Patrice Lumumba in de gevangenis terecht nadat zijn oproep om de gemeenteraadsverkiezingen van december 1959 te boycotten tot massameetings en onlusten leidde. De arrestatie joeg zijn populariteit de hoogte in. De antikoloniale beweging beschikte voor het eerst over een leider met een nationale visie. Tien maanden na de schok van Leopoldstad was duidelijk dat het nationalistische virus zich in alle steden verspreid had.

De agitatie dreigde zelfs de gewapende arm van de kolonisator te verlammen, en niet alleen omdat de loyaliteit van de zwarte soldaten niet langer zeker was. Ook in België had de socialistische vakbond, het ABVV, zich resoluut uitgesproken tegen het sturen van dienstplichtigen naar Congo. Op muren verschenen slogans als ‘Geen soldaat, geen frank voor de Union Minière’. Brussel was ook afgeschrikt door ervaringen van andere koloniale machten: 100.000 Nederlandse soldaten hadden niet kunnen verhinderen dat Indonesië in 1949 onafhankelijk werd. En in Algerije slaagden een half miljoen Franse soldaten er niet in het verzet klein te krijgen.

De onlusten en de anarchie demoraliseerden de koloniale ambtenarij. Een bijkomende factor was de crisis van de koloniale economie: de industriële productie verminderde drastisch en er kwam een kapitaalvlucht op gang. Het koloniale bestel kraakte in zijn voegen. Brussel besefte dat er iets moest gebeuren.

Op 16 december 1959 kondigde minister van Belgisch Congo August De Schryver de onafhankelijkheid voor het einde van 1960 aan. De regering had zich verbonden aan een dekolonisatie in marstempo, maar achter die toegeving school de vaste wil van de koloniale scherpslijpers in de regering, de holdings en de entourage van de koning om de onafhankelijkheid beperkt te houden.

Rondetafelconferentie

In de weken daarvoor hadden de voorzitters van Kamer en Senaat en de hoofdredacteurs van Le Soir en La Libre Belgique gepleit voor een rondetafel- conferentie met beperkte impact: de conferentie mocht slechts adviezen verlenen. Beslissingen kwamen de Belgische regering toe. In de lijn van die opvattingen deelde minister De Schryver de Congolese afgevaardigden mee dat de conferentie ‘aanbevelingen’ zou moeten formuleren die de regering moesten ‘inspireren’.

Tegenover de Belgische delegatie, waarin regering en socialistische oppositie vertegenwoordigd waren, zat echter een Congolese delegatie waarin nationalistische leiders als Kasa Vubu en Kashamura de toon zetten. Voor het overige was het Congolese gezelschap erg heterogeen. De regering had een meerderheid van pro-Belgische meelopers en stamhoofden uitgenodigd, hun inbreng was quasi nihil. Maar alle Congolezen eisten eensgezind de onmiddellijke en onvoorwaardelijke onafhankelijkheid. Uit Congo zelf kwamen alarmerende berichten: in de Kasaï was na onlusten de noodtoestand uitgeroepen. Ontredderd door de groeiende anarchie in Congo, plooide de Belgische delegatie voor een eensgezind Congolees front: de regering zou de resultaten van de rondetafelconferentie bindend verklaren. Lumumba werd uit de gevangenis gehaald en naar Brussel gevlogen.

Alle Belgische decision makers wilden enkel een beperkte onafhankelijkheid, gepatroneerd en gestuurd vanuit Brussel, met een grote rol voor koning Boudewijn. Dat standpunt werd bevestigd in een vertrouwelijke nota van graaf Jacques Pirenne, de ex-secretaris van koning Leopold III, die een grote invloed uitoefende op de jonge Boudewijn. Hij sommeerde Brussel de controle te behouden ‘over de buitenlandse aangelegenheden, het leger, het muntbeleid en de economische zaken van Congo’. Hij stelde ook voor om een Belgisch-Congolese unie op te richten, geleid door de Belgische koning: ‘De volkeren hebben slechts één opvatting over een chef, en dat is hun stamhoofd, of de Grote Blanke Chef, scheidsrechter over alle anderen. Wanneer de chef van Congo een zwarte is, zullen er zeker burgeroorlogen en bloedbaden uit voortkomen.’

Al vlug bereikten de deelnemers overeenstemming over de onafhankelijkheid van Congo: de machtsoverdracht moest op 30 juni 1960 een feit zijn. Onder Congolese druk sneuvelden alle tussenoplossingen die voor Brussel de schade zouden beperken, zoals de oprichting van een Belgisch-Congolese Gemeenschap en een belangrijke politieke rol voor de koning. Kasa Vubu verwierp een rol voor Boudewijn: ‘Twee mannen kunnen niet op hetzelfde luipaardvel zitten.’ Ook de Belgische wens om defensie, buitenlandse zaken en het monetair beleid van Congo te controleren, verviel.

Zowel de Belgen als de Congolese nationalisten wilden afscheuring van bepaalde delen van Congo vermijden. Dat gevaar was niet denkbeeldig, want in de Congolese delegatie zat ook een minderheid van separatisten zoals Moise Tshombe, wiens blanke entourage mikte op een onafhankelijk Katanga. Tevens waren beide partijen beducht voor buitenlandse inmenging, vooral van Frankrijk. Niet geheel onterecht trouwens: kort na de rondetafelconferentie maakte Parijs aanspraak op het recht van voorkoop dat Leopold II in 1884 aan Frankrijk had toegestaan om Congo over te nemen als de Belgen er afstand van zouden doen. Om die redenen koos de conferentie resoluut voor een onafhankelijk én unitair Congo.

In een repliek legde de regering, bij monde van minister De Schryver, aan Pirenne de fundamentele drijfveer achter haar ‘capitulaties’ aan de Congolezen uit: ‘Wij werden door de gebeurtenissen overrompeld. (…) De ontwikkeling gaat snel, aangezien België niet bereid is om met geweld af te remmen; de buitenlandse ervaringen zijn in dat verband nauwelijks bemoedigend. (…) Men kan zich een ander beleid indenken waarbij (…) de Congolezen een leerschool zouden kunnen doorlopen. Indien men daartoe zou besluiten, zou men terzelfder tijd vastbesloten moeten zijn om te vechten voor een minimum en om elke oppositie te onderdrukken. Het Belgische volk is niet bereid om een beleid gestoeld op geweld te steunen.’

De koloniale machthebbers deden die toegevingen met tegenzin. Dat blijkt onder meer uit een uitzonderlijk initiatief van het paleis: Boudewijn riep nog tijdens de rondetafelconferentie de Kroonraad samen. Alle aanwezige ministers van staat verwierpen een militaire, ‘Algerijnse’ oplossing. Ook alle ministers van de regering-Eyskens, op één na, schaarden zich onverkort achter het regeringsbeleid.

Congolese weddenschap

Het dekolonisatieproces verliep dus hoogst ongewoon: geen koloniale oorlog of geleidelijke overgang maar een snelle, onvoorbereide machtsoverdracht. In het invloedrijke christelijke blad La Relève vatte een Belgisch zakenman nadien de aanpak als volgt samen: ‘De Schryver heeft aan de Congolezen slechts een zuiver fictieve, formele onafhankelijkheid willen verlenen. De financiële kringen geloofden rotsvast dat het zou volstaan om enkele Congolese leiders te voorzien van de titel van minister of parlementslid, grote entou-rages, luxewagens, grote vergoedingen, weelderige huizen in de Europese cité, om definitief af te rekenen met de emancipatiebeweging die hun belangen bedreigde.’

Sommigen omschreven die politiek als de Congolese weddenschap: Brussel gokte erop dat het de touwtjes in handen zou kunnen houden door het beheer van het land zo vlug mogelijk over te dragen aan onervaren en zwak georganiseerde Congolese politici. Een snelle dekolonisatie moest de politiseringsperiode ook kort houden, want een radicalisering van de Congolese bevolking zou dergelijk neokoloniaal bewind alleen maar in de weg staan.

Nationalistische kink in de kabel

Eind 1959, begin 1960, leek de Congolese weddenschap zo gek nog niet, al was de uitkomst onzeker. De Belgische politieke strategen leidden uit de uitslagen van de gemeentelijke verkiezingen van december 1959 af dat de verkiezingen van mei 1960 een gematigde regering zouden opleveren, die de Belgische belangen in het land ongemoeid zou laten.

Het politieke akkoord van de rondetafelconferentie leidde echter niet tot de beoogde rust. Integendeel, in de laatste maanden van de kolonie kwam het land in de greep van verlammende anarchie. Minister-president Ganshof van der Meersch, die door de regering was aangesteld om de machtsoverdracht in goede banen te leiden, beschrijft de toestand bij zijn aankomst in Congo in mei: ‘De toestand leek voor sommigen uitzichtloos en, behoudens een mirakel, onoplosbaar. De Congolese politici verhardden hun houding tegenover het gezag, de administratie en haar Europese ambtenaren (…) De werkloze jeugd versterkte de politieke milities van de partijen die zich op vele plaatsen te buiten gingen aan intimidatie en vandalisme.(…) In de Oostprovincie en in Kivu lag de weg open voor alle mogelijke ontsporingen, gaande van de illegale bezetting van braakliggende gronden over dreigbrieven, convocaties voor populaire partijtribunalen, brandstichting en aanslagen, tot en met wrede moorden.’

Tot verbijstering van de Belgische elite werden de verkiezingen een succes voor nationalistische leiders als Lumumba, Gizenga en Kashamura. Daarmee had Brussel de Congolese weddenschap verloren. Lumumba had immers bij herhaling duidelijk gemaakt dat de nationalisten een louter formele onafhankelijkheid niet zouden pikken: Belgen zouden veilig en welkom zijn in het onafhankelijke Congo, maar ze moesten zich aanpassen aan de nieuwe politieke realiteit. Hij verklaarde dat racistische blanken moesten vertrekken en hij wees op de rechtvaardige verzuchtingen van de Congolezen, zoals promoties voor zwarten in de administratie, het leger en het bedrijfsleven – de zogeheten afrikanisering.

In de aanloop naar de onafhankelijkheid deed de regering er alles aan om Lumumba een stok in het wiel te steken. Ganshof probeerde te verhinderen dat hij premier werd. Toen dat mislukte, keurde het Belgische parlement een wet goed waardoor de pro-Belgische Tshombe in de rijke koperprovincie Katanga aan de macht kwam. Een eerste stap naar afscheiding, een evolutie die de Belgen tijdens de rondetafelconferentie nog met alle kracht hadden bestreden. De verzuchtingen van de Congolezen, onder meer de afrikanisering, werden koud genegeerd. Dat sterkte de nationalisten in hun overtuiging dat Brussel neokoloniale aspiraties koesterde en dat de onafhankelijkheid voor de bevolking zo vlug mogelijk tastbaar moest worden.

De speech die Boudewijn na de rondetafelconferentie, in februari, tot de Congolese afgevaardigden had gericht, was gespeend van tact en historisch inzicht. Hij stelde de militaire verovering van Congo voor als het resultaat van ‘een reeks verdragen vreedzaam afgesloten tussen de koning en de stamhoofden’. Toen reageerden zijn toehoorders niet. Vier maanden later, op onafhankelijkheidsdag, lagen de kaarten volledig anders. Boudewijn stak opnieuw een ondiplomatische en paternalistische speech af, al had Gaston Eyskens de meest choquerende passages geschrapt.

Maar nu maakte premier Lumumba brandhout van de blinde lof voor de kolonisatie. Hij noemde de onafhankelijkheid geen kroon op het werk van Leopold II of een grootmoedig geschenk – zoals Boudewijn beweerde – maar het werk van de Congolezen die haar met strijd hadden afgedwongen. En hij beloofde grondige hervormingen. Ergens tussen februari en juni was er iets fundamenteel veranderd ten nadele van de Brusselse strategen.

Enkele dagen later afrikaniseerde Lumumba onder druk van de soldaten het Congolese leger, dat werd geleid door Belgische officieren. Zo sloeg hij Eyskens zijn laatste troefkaart uit handen om Congo onder controle te houden. De regering, het paleis en de Generale Maatschappij, die een immense koloniale portefeuille beheerde, aarzelden niet en besloten de Congolese regering ten val te brengen. Belgen zoals Jacques Brassinne, Etienne Davignon en Jef Van Bilsen, die in de marge van de rondetafelconferentie het Congolees-Belgische pokerspel hadden gevolgd, zouden vanaf juli 1960 uit de schaduw treden om Lumumba te helpen neerhalen.

DOOR LUDO DE WITTE EN INEKE VERVAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content