Renzo Martens filmde een ongemakkelijk portret van Congo, een land waar de armen bijna geen aandeel hebben in de internationaal gemediatiseerde armoede-industrie. Een interview, bij de Belgische lancering van Enjoy Poverty op het Kunstenfestivaldesarts.

Voor het opnemen van Episode I trok hij naar de oorlog in Tsjetsjenië, voor Episode III, Enjoy Poverty bereisde hij twee jaar intensief Congo. Renzo Martens (35) werd in Sluiskil geboren en woont in Schaarbeek. Hij ziet zichzelf als ‘een beeldend kunstenaar die toevallig kan filmen’. Zijn punt is dat hij de positie van de kijker inbouwt in het portret dat hij van anderen geeft. Veeleer dan over Tsjetsjenië of Congo, gaan de films over de ‘verzuchtingen van het kijken’ naar die landen. ‘In veel gemediatiseerde oorlogen wordt de uitkomst op het veld niet zozeer bepaald met kalasjnikovs of met bommen, maar door de representaties van die mensen’, zegt hij. ‘Het is op basis van wat wij over hen zien op tv dat wij zullen beslissen wie onze vrienden en wie onze vijanden zijn.’

Wat noemt u de verzuchtingen van de kijker?

RENZO MARTENS: Wie gebombardeerd zal worden en wie hulp krijgt, hangt eigenlijk af van hoe wij onszelf zien. We willen mensen die op ons lijken, waarmee wij empathie voelen. Die empathie wordt voor ons geconstrueerd, in scène gezet. Het voortbestaan van een oorlog of van een commercieel product, hangt af van de vraag of het onze sympathie kan wegdragen. Daarom bestaan er reclamebureaus, en daarom worden wij als globaal kijkers-publiek ingeschakeld in oorlogen, hongersnoden en andere dingen. De kans is reëel dat de allianties weer veranderen, en dat wij over twintig jaar Tibet gaan bombarderen. Dat alles hangt niet zozeer af van de ene of andere externe waarheid, maar grotendeels van wat wij daarin willen zien, hoe wij onszelf zouden kunnen kennen doorheen die andere mensen.

Dat wou u meteen al tonen in Episode I, over Tsjetsjenië?

MARTENS: Ja, ik dacht, ik moet dat schimmenspel in elk geval zichtbaar maken. Vandaar dat ik daar al die mensen heb lastiggevallen met vragen over mij, als representant van de kijker. Dat heeft allerlei prachtige bijeffecten want iedereen, of hij nu een Russische soldaat is of een rebel, verlaat plots zijn geprefabriceerde rol, zijn trieste promotieverhaal.

In Episode III daalt u in Congo neer als prototype van een westers kunstenaar die de Congolezen op zijn tocht confronteert met een neoninstallatie met de provocerende boodschap ‘Enjoy Poverty’, geniet van de armoede.

MARTENS: Ik moet daar twee dingen over zeggen. Ten eerste, niet alleen als prototype van een westers kunstenaar, maar als prototype van haast iedereen die daar komt. De ene komt om prikken uit te delen, de andere komt om cacao weg te halen, de derde komt die mensen iets leren over hygiëne of over hoe ze pindanoten moeten telen, de vierde dit, de vijfde dat. Geen enkele blanke komt in de luchthaven van Kinshasa aan zonder dat hij daar wat te halen, te zoeken of te verkondigen heeft. In die zin ben ik een exacte kopie. Mijn tweede opmerking is dat er natuurlijk biënnales volhangen met kunstwerken van westerse kunstenaars die ergens hun ei gaan leggen, al dan niet provocatief. Er is een heel groot verschil met mijn neonding – dat overigens slechts een prop is in de film. Het eigenlijke kunstwerk is het problematiseren van mijn idee reçu waarmee ik aangekomen ben.

Maar de neoninstallatie is wat de mensen zien, en wat hen provoceert.

MARTENS: Ik heb helemaal niet de provocatie gezocht. Ik heb juist diepgang en waarachtigheid gezocht. Ik heb me laten leiden door het toeval. En door reizen door het binnenland te maken, kom ik op plantages waarvan ik het bestaan niet kende. Ik lees al heel mijn leven De Standaard en De Morgen, maar had nooit gehoord van plantages waar de mensen geen tien dollar per maand verdienen met het produceren van koffie, chocolade, palmolie en rubber voor de Europese markt. En niet alleen plantages, het zit er ook vol met houthandelaren, mensen die in Ukkel wonen, die hun personeel vijf dollar per maand betalen om hun eigen regenwoud om te hakken.

De plantagebezitter Elwyn Blattner, die u hebt geïnterviewd, is zich van geen kwaad bewust.

MARTENS: Dat is een hele vriendelijke man, ik wou hem er niet uitpikken. Ik had tien andere mensen kunnen nemen. Het krasse is dat de toestand op zijn plantage helemaal niet zo uitzonderlijk is. Blattner was zo goed om uit te leggen hoe de dingen volgens hem in elkaar zitten. Zijn bu-siness levert voornamelijk aan de Europese economie. Die heeft wel veel regels voor de import van auto’s – hoe de banden opgepompt moeten zijn, hoe hoog de lichten moeten zitten, dat er geen lood in de verf mag zitten. Maar als het gaat om zoiets simpels als de bezoldiging van de mensen die dit voor ons produceren, dan zijn daar geen regels voor. En dus is er concurrentie naar onderen toe. Als Blattner morgen zegt, ik betaal mijn mensen dertig dollar, dan wordt hij uit de markt geconcurreerd door zijn buurman, door iemand uit Thailand of Brazilië, die ook niet met regels rekening hoeft te houden.

U spreekt met de mensen op het land, die erg openhartig zijn. Wat is de truc?

MARTENS: Daar heel lang zijn, en compleet meegaan in wat er gebeurt. Ik bleef slapen in de buurt van de plantagearbeider die mij zijn verhaal vertelde. Niet in zijn hut, want die kinderen slapen ’s nachts niet. Ze huilen de hele nacht en het stinkt daar ook. Daar kan die man niets aan doen. Maar zieke kinderen hebben een geur om zich heen en ik werd daar misselijk van. Dus heb ik elders de nacht doorgebracht. De crux van de film is dat ik stelselmatig mijn positie als kijker en als maker op de voorgrond plaats: zo wordt mijn kracht, mijn macht, mijn weldoorvoede leven afgezet tegenover die andere mensen. Ik doe niet alsof ik afwezig ben en de kijker naar iets objectiefs laat kijken.

Het ideaal van de objectieve werkelijkheid.

MARTENS: Daardoor worden hoogst subjectieve en manipulatieve beelden gemaakt. Inclusief door de VRT. Ik wil u daar graag voorbeelden van geven. Elke fysicus kan u vertellen dat je eerst de proefsetting moet beschrijven. Hoe warm is het? Hoe hard waait het? Zijn we hier, of zijn we misschien op de maan?

Uw figuur, die ‘zo compleet meegaat in wat er gebeurt’, zou als een Che Guevara in Congo een guerrilla kunnen proberen te organiseren.

MARTENS: Guevara was arts en militair. Ik ben kunstenaar, en blijk toevallig een film te kunnen maken. Dat is al een groot verschil. Ik heb helemaal geen scholing in rebellieën leiden. Dus het is wel uitgesloten dat ik dat zou kunnen. Daarnaast is het ook zo dat ik niet of slechts ogenschijnlijk probeer om daar grote veranderingen teweeg te brengen.

Net als Guevara boort u naar de kern van de zaak, en u stuit op een weerzinwekkende sociale situatie.

MARTENS: Ik heb dat niet in mij. Zo zit mijn karakter niet in elkaar. Ik heb een half jaar judo geleerd, maar zelfs dat kon ik niet.

Met uw mobiele neoninstallatie draagt u de kreet ‘Enjoy Poverty’ tot in de verste uithoeken van Congo. Drijft u de vraagstelling niet op de spits?

MARTENS: Die is gebaseerd op goed gedocumenteerde feiten. Er zijn enkele industrieën in Congo. Goud, diamant, iedereen weet dat daar oorlog om gevoerd wordt. Tegelijkertijd weten wij ook dat daar hulp verleend wordt. Dat wordt uitgemeten in de media. En als je gewoon een officieel cijfer bekijkt van de Wereldbank, zie je dat er jaarlijks minstens twee miljard dollar het land binnenkomt om de armoede te bestrijden. Dat is groter dan….

… de gecombineerde inkomsten uit koper en kobalt.

MARTENS: Dat is wat de man van de Wereldbank in Congo zelf in de film zegt. Je ziet dat de grootste rijkdom in de hoofdstad Kinshasa zit in de development jetset. Om ambtenaren te zijn, verdienen die toch heel veel geld. Een aanvangssalaris in de VN bedraagt toch algauw 10.000 dollar per maand. Dat geldt voor talloze organisaties. En dan heb ik het nog niet over alle extralegale voordelen, het overbrengen van de kinderen, het leven in een groot hotel of in een villa met zwembad. Daar zijn veel boeken over verschenen. Daarin staat: armoede is een grote business waar de armen zelf bijna geen aandeel in hebben.

Het theater van de hulpbehoevenden?

MARTENS: Het theater van de hulpbehoevenden, daar profiteren de hulpbehoevenden nauwelijks van. Het zijn mensen die helemaal geen hulp behoeven die deze hele business in handen hebben en beslissen wat armoede is, waar ze is en wat eraan gedaan moet worden.

Wat is dan de logica van uw oproep ‘Enjoy Poverty’?

MARTENS: Er is een bestaande business. En ik moedig de lokale bevolking aan om mee te profiteren van die business. Ik zeg niet: kom, ga opzettelijk je miserie vergroten.

U moedigt lokale fotografen aan om het recept van de westerse fotografen in Congo te volgen. Lijken, verkrachte vrouwen en ondervoede kinderen fotograferen in plaats van ceremonies en huwelijken. In plaats van 1 dollar per maand, kunnen ze 1000 dollar verdienen, zo rekent u hen voor. Ze beginnen met de ondervoede kinderen, maar hun onderneming blokkeert al snel. Waarom?

MARTENS: Ik ontmoet die lokale fotografen in Kanyabayonga, Oost-Congo. Ze wonen in een oorlogsgebied, en hebben een shop Bolingo, wat liefde betekent in het Swahili. Gisteren hebben ze me nog ge-sms’t dat er nu weer driehonderd mensen in hun dorp levend verbrand zijn in hutten. Kortom, continue oorlog. De blanke fotografen zijn zo vriendelijk mij uit te leggen hoe die markt in elkaar zit. Ik ben daar niet om de wereld te veranderen, maar wil wel graag dat die lokale fotografen kunnen meeprofiteren. We doen pogingen, ze maken foto’s in een vluchtelingenkamp, bij een Unicef-projectje en bij ondervoede kinderen, ja. Ik leg hen gewoon uit, dit zijn marktconforme producten. Daarna zijn we een hele toer begonnen om hun foto’s te verkopen, of om middelen te vinden om hun praktijk te verbeteren. Ze hebben niet zulke goede camera’s, ze zouden wat les kunnen gebruiken, en een startkapitaaltje. Ik ben langsgegaan bij talloze ngo’s, de VN, ambassades, om wat geld te vinden. Dezelfde organisaties die altijd geld hebben voor allerlei andere ontwikkelingsprojecten, zoals het kweken van pindanoten of konijnen. Dat heet income generating projects, een hele tak binnen de ontwikkelingsindustrie. Het maken van deze foto’s is, binnen de legale economische activiteiten, hetgeen het meest kan opleveren. En ze hoeven geen onnodige risico’s te nemen. Ik zeg niet, je moet daar in de bossen de rebellen gaan achtervolgen. Nee, doe gewoon easy wat in jouw buurt is. Wel, dat is gewoon overal afgekeurd.

Ze worden niet eens geaccrediteerd.

MARTENS: Ze zien dat ik zo’n pasje heb, en ze vragen me: ‘Hé, krijgen we ook zo’n pasje?’ En ik zeg, dat kun je krijgen bij de Monuc (de VN-vredesmacht in Congo, nvdr). Later in de film blijkt dat de Monuc zelfs mijn pasje terugneemt. Dus het is duidelijk dat zij er nooit een zullen krijgen.

De beeldvorming is een westerse aangelegenheid. Iemand van Artsen Zonder Grenzen (AZG) weigert de lokale fotografen om in zijn kliniek ondervoede kinderen te fotograferen met een moreel argument: het zou misbruik zijn.

MARTENS: Eerst moet ik zeggen dat die mensen van AZG daar heel goed werk doen. Die redden daadwerkelijk kinderen. Op sommige plekken in Congo. Als je naar de kaart kijkt, zie je dat er hele gebieden zijn waar geen goud is, geen oorlog, waar geen media en geen ontwikkelingsorganisaties zijn, geen AZG. Maar wel een onwaarschijnlijke armoede, die door AZG zelf als catastrofaal wordt bestempeld. In andere gebieden van Congo is wel dat hele kluwen van goud, media, ngo’s, pers, VN-militairen, lokale militia, oorlog. En daar is AZG dus wel. Niet dat daar meer kinderen sterven. Nu zijn er heel goede redenen waarom AZG op de ene plek wel is en op de andere niet. Bijvoorbeeld omdat er voor de ene plek fondsen zijn van Europese overheden, en op de andere niet. Ze moeten natuurlijk werken op de plekken waar ze geld krijgen om te werken.

Waar ze de beeldvorming controleren?

MARTENS: Natuurlijk. De beelden zijn ook vrijwel exclusief bedoeld voor een westers publiek, dus ze hebben helemaal geen belang bij lokale fotografen die geen toegang hebben tot een internationaal kijkerspubliek. Beelden zijn doorgeefluiken van belangen. Dat lukt ook heel goed. Als je een krant openslaat en er staat een beeld over armoede in, dan is het één keer op twee geschoten in een kliniek van AZG. Dat creëert natuurlijk een vreselijk vertekend beeld. Want op de meeste plekken in Congo is er helemaal geen hulp. De beelden van de kinderen die dáár sterven worden niet verspreid door AZG. Dus komen ze niet in de krant. Ondertussen krijgen wij het idee dat er inderdaad kinderen sterven in Afrika, maar dat wij toch heel veel doen om die te helpen. Want dat staat er steeds bij: AZG, Unicef. Zwarte dokters in beeld brengen, zou al iets kunnen veranderen – negentig procent van het medisch personeel is zwart, niet blank. Op de in het Westen verspreide foto’s is het bijna altijd een blanke arts die hulp verstrekt.

De VN-soldaten die u tegenkwam, verdedigen de veiligheid van de goudbedrijven tegen lokale milities.

MARTENS: Het is duidelijk dat de economie van Congo op zijn gat ligt en dat ze terug omhoog moet, en dus moet private enterprise gestimuleerd worden. De VN hebben een erg beperkt mandaat. Zij mogen wel lokale milities uit elkaar halen en indien nodig zelfs bevechten, maar ze hebben niet het mandaat om de subsidiënten van die milities – bijvoorbeeld buitenlandse goudbedrijven – ook maar voor het gerecht te brengen. Al die partijen, de VN niet uitgezonderd, handelen rationeel. Als er investeerders komen, zal dat wat jobs creëren, wat dit en wat dat. Daarbij, de broodheren van de VN zijn tegelijk ook de grote aandeelhouders in die bedrijven.

Wanneer de neoninstallatie Enjoy Poverty, please bij nacht over de rivier glijdt, wordt de stemming elegisch, en weerklinkt Brels Quand on a que l’amour. Wijst het einde van Episode III al naar het middenluik van de triptiek, Episode II?

MARTENS: Ik mag het hopen. Ik heb nu die twee films gemaakt. Ik geloof niet dat ik de kracht heb om nog eens het engagement op te brengen om open kaart te spelen over de wereld waar ik vandaan kom. Dat is zo’n zware taak geweest voor mij. Ook omdat ik een bepaalde verantwoordelijkheid op mij neem: als het kind daar doodgaat van de honger, en ik naai het een logo op van de Europese Unie, die daar geen hulp komt verlenen, die daar haar eigen handelaren steunt en haar ogen dichtknijpt, dan neem ik verantwoordelijkheid op. Tegenover de mensen die eronder lijden, en tegenover de mensen die ervan profiteren. Ik ben daar een soort van go-between, maar dat is een heel zware rol voor mij. Ik kan het niet nog een keer. Ik hoop dat ik het vanaf nu alleen nog over liefde mag hebben in mijn werk.

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content