Rudy Tambuyser

Koningin Elisabethwedstrijd: verslag finaleavond 3

Rudy Tambuyser Muziekjournalist

Je zou denken dat, met zeven baritons op twaalf finalisten, de jury bij het selecteren met een hartverscheurend embarras du choix heeft moeten afrekenen. Dat is ook zo, maar dan op een enigszins verrassende manier.

Je zou denken dat, met zeven baritons op twaalf finalisten, de jury bij het selecteren met een hartverscheurend embarras du choix heeft moeten afrekenen. Dat is ook zo, maar dan op een enigszins verrassende manier.

Die zeven wijzen niet zozeer op een overvloed aan prachtige baritons, waaruit men niet dan met spijt in het hart kan kiezen. Zoveel is wel duidelijk, nu we er zes van de zeven hebben gehoord en er precies één – Sébastien Parotte – een klein beetje de schijn kon wekken, in de finale van deze wedstrijd op zijn plaats te kunnen zijn.

Nee, het pijnlijke kiezen is van een andere orde. Een jurylid liet zich ontvallen dat het na de eerste ronde maar vier zangers zag die met enig recht naar de finale konden. Na de halve finale (waarvoor men vierentwintig zangers moest selecteren) waren dat er nog steeds vier. Maar er moeten mordicus twaalf finalisten gekozen worden. Protocol. Een plausibele verklaring voor het pijnlijke gebrek aan vocaliteit en muzikantschap dat we hier dagelijks moeten vinden.

Hoe dat komt? Zoals iemand het uitdrukte: “De zangers van morgen staan vandaag al op het podium. Ze hebben geen tijd voor deze wedstrijd.” In verband daarmee wist hij me ook al te vertellen wie er met de prijs naar huis zou gaan. Ik onthoud het u nog even; het zal me benieuwen of de profetie ook deze keer bewaarheid wordt.

Konstantin Sjoesjakov: archetypisch Russisch

Over profetie gesproken: toen gisteravond de Russische bariton Konstantin Sjoesjakov aan zijn finalebeurt begon, bleek hij griezelig exact te klinken zoals ik het me bij zijn naam, school en portret had voorgesteld. Er bestaat echt een archetypisch, Russisch baritongeluid, zo vast omlijnd en herkenbaar dat het me niet onmogelijk lijkt, dat op het enigszins anders klinken in Moskou of Sint-Petersburg lijfstraffen staan. Zweepslagen. Of een dieet van water en medeklinkers.

Waar is Sjoesjakov goed in? Dat bleek uit zijn Tsjajkovski-aria (‘Ja vas ljoebljoe’ uit de opera Pikovaja Dama). Stevig gaan staan, mond open, en dan, in het iets hogere gedeelte van zijn middenregister, lange, koperkleurige, nagenoeg roerloze frasen ten beste geven, goeddeels uit donkere a’s en stemhebbende medeklinkers opgetrokken. Je krijgt het gevoel dat je hem daar gerust vier, vijf uur zo kan laten staan.

Anders wordt het, wanneer het register of het tempo een beetje van dat basisregime afwijkt – wat in muziek toch af en toe kan gebeuren. Dan blijkt opeens niks nog te kunnen: de stem wordt klein, iel en in alle opzichten onzuiver. Triest hoogtepunt in dat opzicht waren de eerste twee Lieder eines fahrenden Gesellen van Mahler. Die brave man blijft honderd jaar na zijn dood slachtoffers maken.

Sébastien Parotte: minzame kolos

Wanneer de Belgische bariton Sébastien Parotte begint te zingen, moet je dan weer wennen. Deze onwaarschijnlijke grote man heeft wel de enigszins donkere kleur die je bij zijn gestalte verwacht – al zoekt hij die ook een beetje – maar niet de zware vocale dieselmotor om die kleur tot in de uithoeken van een grote zaal te doen dragen. Dat is zowel een praktisch als een psychologisch probleem, waar Parotte zich als goede muzikant bewust van is.

Goede muzikant, maar nog geen goede zanger – ofschoon zeker de beste bariton die we tonogtoe mochten horen. Parotte probeert die relatief kleine stem te compenseren door te proberen, dynamisch in te grijpen. Alleen: met kracht en volume alleen red je het niet. Kleine stemmen – en de meerderheid van de stemmen is klein – kunnen zich tegenover ene orkest slechts doen gelden door handig gebruik te maken van het klankspectrum zelf: d kleuren, de harmonieken. Dat vergt een lange zoektocht, waarvoor in de meeste zangopleidingen – die meer op doen dan op luisteren zijn gericht – helaas geen plaats is.

Vooral onthouden hebben we de aria “Why do the nations’ uit Handles Messiah, waarin de loopjes opvallend elegant bleven, een aria uit Rachmaninovs Aleko, waarin Parotte tijdens het coda mooier zweeg dan ik eender welke andere kandidaat heb zien en horen doen, en Berlioz’ ‘Une puce gentille’, het vlooienlied van Mefisto uit Goethes Faust, waarin bleek dat ook een kolos elegant kan acteren als hij daar talent voor heeft.

Dat dit opweegt tegen de vele vocale fouten en onvolkomenheden, is onwaarschijnlijk.

Elena Galitskaja: professioneel

Dat deze Russische sopraan een professionele prestatie leverde, zal niemand ontkennen. Ze heeft talent, ‘pakt’ goed op het podium, ze is mooi, heeft een zeldzaam geluid – een koloratuur met dramatisch potentieel – en weet wat ze moet doen om met weinig mimiek of gestiek toch de muziek en het personage te laten spreken. Bovendien zit haar werkgever in de jury, die niet zal nalaten om haar zaak bij zijn collega’s te bepleiten. Als dat tegen de regels is, neem ik deze woorden terug.

Eén groot probleem heb ik met deze dame: ze heeft erg veel intonatieproblemen, maar die worden haar omwille van de bovengenoemde mix van kwaliteiten met graagte door het publiek vergeven. Wat zeg ik? Men neemt het zelfs niet waar. Een hoge uithaal of virtuoos arpeggio eindigt bij Galitskaja bijna consequent te laag, maar zo’n circusnummertje werkt instant verdovend.

Ik gun deze dame de carrière die haar allicht te wachten staat. Maar ik blijf het me voorstellen: een pianist die op de wedstrijd Rachmaninovs Tweede Pianoconcerto komt spelen en de staart van elke virtuoze trek verknoeit. “Sorry, de trekken gaan nog niet honderd procent. Maar zie me hier zitten: knap, mooie klank, overtuigend… Heb je geen werk voor me?”

Niettemin genoten van Puccini’s ‘O mio babbino caro’ en Gounods ‘Ah, je veux vivre’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content