Tysger Boelens en Gerrit Komrij – Perplexicon

Is het komische altijd leuk? En is nonsensliteratuur typisch Engels? Op deze en andere vragen wordt een onderhoudend antwoord gegeven in het Perplexicon.

Tysger Boelens en Gerrit Komrij – Perplexicon. Het ABC van de nonsens
Uitgeverij: Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam
Aantal pagina’s: 344
ISBN: 978-90-388-4027-7

Is het komische altijd leuk? En is nonsensliteratuur typisch Engels? Op deze en andere vragen wordt een onderhoudend antwoord gegeven in het Perplexicon.

Een van de grappigste scènes uit de hele Nederlandstalige literatuur is te vinden in Tsjip van Willem Elsschot. Frans Laarmans heeft vrouw en kroost voor de paasvakantie aan de kust achtergelaten en is net weer thuis aangekomen, alleen. Zo’n leeg, donker huis wil zo rond middernacht weleens een beetje akelig zijn, dus er moet eerst luidruchtig door de gang gelopen worden en eens met de zwaarste basstem ‘werda’ geroepen eer hij zich weer wat op zijn gemak voelt. Zo. Hèhè.

‘Morgen blijf ik thuis om eens lekker uit te rusten en ik kan dus best nog wat bij ’t vuur gaan zitten, met een laatste pijp. Eerst even onder het tafelkleed kijken dat tot op de vloer hangt. Niemand, dat spreekt vanzelf.’

Die laatste zin, dat kurkdroge ‘dat spreekt vanzelf’ – hoe vaak je hem ook gelezen hebt, hij blijft altijd even onweerstaanbaar. Dat Elsschot, ondanks deze en nog een handvol andere zeer vermakelijke scènetjes in zijn werk niet is opgenomen in overzichten van komische literatuur allerhande zal niettemin weinigen verbazen.

Kenmerkend voor het komische is nu juist zijn onaangedaanheid. Het werkelijk komische heeft aan de elsschottiaanse melancholie een broertje dood – of beter: begrijpt die gewoon niet. Man glijdt uit over banaanschil. Melancholie zucht: Typisch – zo vergaat het op den duur ons allemaal. Komiek lacht: Zag je wat een zwieper die maakte? Hahahahaha!

In Perplexicon. Het abc van de nonsens, een zeer opgewekt stemmend literair naslagwerk, bezorgd door Tysger Boelens en Gerrit Komrij, wordt één ding al snel duidelijk: met de humor van wenn man trotzdem lacht, de humor die gelijk zou staan aan ‘overwonnen droefheid’ (Godfried Bomans), heeft de eigengereide wereld van het ongerijmde heel weinig van doen. Nonsensicale humor is, zoals in de inleidende beschouwing bij dit boek wordt gezegd, ‘humor die nergens goed voor is. Het is absolute humor, l’humour pour l’humour’.

Wat overigens niet betekent dat het hier om een zeer specialistische aangelegenheid gaat, want van apekool tot zotteklap en van abracadabraïsme (nonsens in de vorm van wartaal, ontaal of gelal, zoals het beroemde ‘Oote oote oote boe’ van Jan Hanlo) tot zwarte humor, ze blijken van alle tijden en van alle landen te zijn.

Van Edward Lears (1812-1888) nonsensgedichten en Lewis Carrolls (1832-1898) fascinerend overlogische proza (door Nicolaas Matsier zo treffend vertaald als Alice in Verbazië) hebben we onderhand natuurlijk allemaal wel eens gehoord. Beiden treden in dit boek op als de alfa en de omega van de nonsensliteratuur, maar Boelens en Komrij hebben gelukkig niet te veel last van Angelsaksische staar.

Zoals ze in het lemma ‘Nonsens door de eeuwen heen’ terecht opmerken: ‘Het is typisch Engels om nonsensliteratuur typisch Engels te vinden, maar de Duitsers en de Fransen waren er eerder bij.’

Ten bewijze waarvan bijvoorbeeld deze fatrasie (een vroege specifiek nonsensicale volkse dichtvorm die vooral in de 13e eeuw in Frankrijk werd beoefend): ‘Twee scheten / maakten een enorm kabaal / toen ze een muis aan het inleggen waren in zout: / twee ovens kwamen eruit te voorschijn springen; / en twee zeugen zaten te zingen / in een emmer; (enzovoort enzoverder).’

Het zal best dat bij dit laatste enig oorspronkelijk taal- en rijmplezier in de vertaling is verdwenen, maar dan nog blijkt hier meteen ook uit dat nonsens niet per se altijd leuk is.

(Vaak wel, natuurlijk, zoals in dit Indiase voorbeeld van een leugenverhaal, een andere vorm van volksnonsens – net zoals bij ons met drie gekken in de hoofdrol (ze staan voor een meer vol vis): ‘Arme vissen!’ zegt de eerste. ‘Wie zal ze redden als het meer in brand vliegt?’ Geen punt, vindt de tweede: ‘Dan klimmen ze toch gewoon in een boom?’ Waarop de derde: ‘Denk je soms dat vissen buffels zijn, dat ze zomaar in bomen kunnen klimmen?’)

‘Het voordeel van het onbegrijpelijke is dat het zijn frisheid nooit verliest’, aldus een door Boelens en Komrij als motto gebruikte uitspraak van Paul Valéry. Hetzelfde geldt voor de hogere logica van bepaalde nonsens, waarvan in dit Perplexicon, dat een vrij aardig overzicht geeft van het genre, menig voorbeeld te vinden is.

Waaronder niet, helaas – maar kiezen is verliezen en een lexicon kan uiteraard nooit compleet zijn – deze hele oude maar ijzersterke van Kamagurka (die overigens wel zijn eigen lemma heeft gekregen): manifestant in elkaar knuppelende rijkswachter tot zijn collega: ‘Ik sla niet graag, maar áls ik sla, sla ik tóch graag.’

Herman Jacobs

Partner Content