Negen heerlijke jaren heeft Marc Degryse bij Club Brugge beleefd. ‘Zo gezellig is het nadien nooit meer geweest.’

Het is een late mooie herfstdag in Sint-Andries, waar Marc Degryse zich na zijn spelersloopbaan definitief gevestigd heeft. Hij woont in de schaduw van het Jan Breydelstadion, geen twee kilometer van het allereerste appartement waar hij in september 1986 introk toen hij op zijn 21e alleen ging wonen. Dat appartement kostte toen 8800 frank – 220 euro – per maand, weet hij nog.

Maar de openingsvraag was of hij niet bij Roeselare had moeten zitten in plaats van bij Club Brugge. Marc Degryse: “Dat verhaal klopt. Alberic ‘Briek’ Van Eeckhout, de vader van de huidige voorzitter van Roeselare, was bij ons thuis langs geweest en had mijn ouders een papier laten tekenen. Maar toen we kort nadien met Ardooie de titelmatch op Roeselare afwerkten, waren daar mensen van Club. Ik speelde een goeie wedstrijd. Die vrijdag zijn Antoine Vanhove en André Van Volcem bij mijn ouders geweest, die dat papier van Roeselare lieten zien. Antoine zei daarop: ‘Dat telt niet.’ SK Roeselare speelde toen in derde klasse. Die avond moesten mijn ouders naar een trouwfeest, Antoine is toen meegegaan om zeker te zijn dat ik bij Club terecht zou komen.

“Toen ik voor Club tekende, was ik nog nooit in Brugge geweest. Mijn wereld beperkte zich tot Ardooie en Izegem, waar ik tijdens de week op internaat zat. Daar heerste discipline en werd je niet blootgesteld aan de verlokkingen van het leven waar de externen elke dag tegen op moesten boksen. Ik volgde Latijn-wiskunde, en speelde op woensdagmiddag met de schoolploeg.”

Trompet

De transfer naar Club veranderde Degryses leven. “Tot dan telden voor mij eerst de school, dan de muziekles en vervolgens het voetbal. Na vijf jaar notenleer volgde ik ook trompet. Toen ik mijn muziekleraar zei dat ik zou stoppen, schrok hij: ‘Jongen, wat ga jij doen? Voetballen kan je maar tot je 35, trompet spelen tot je 65!’ Ik heb die trompet niet meer aangeraakt.”

Tot hij voor Club tekende, dacht Degryse niet aan een bestaan als prof. “Ik droomde ervan om ooit in het eerste elftal van Ardooie te spelen, dat toen in derde provinciale uitkwam. Op zaterdagmiddag speelde ik zelf, en zondag ging ik net als mijn ploegmaats naar het eerste elftal kijken, soms ook op verplaatsing.

“Bij Ardooie trainde ik niet, behalve in mijn eerste jaar als miniem, toen ik nog in de lagere school zat. Vanaf mijn tweede seizoen verbleef ik van maandag tot vrijdag in Izegem. Na drie jaar ging het opeens van geen naar drie trainingen per week. Daar had ik het een tijd moeilijk mee. Latijn-wiskunde was niet meer haalbaar. Daarvoor was ik een goeie student, hoor. Komt Club niet, dan had ik zeker verder gestudeerd en was ik nu misschien leraar talen of lichamelijke opvoeding. Nog altijd vind ik school en voetbal zo lang mogelijk combineren het beste. Van al die jonge spelers bij topclubs maakt hooguit tien procent het in het betaalde voetbal. Die negentig procent anderen moeten dan plots iets anders gaan doen. Dat kan weleens een probleem geven als ze altijd van hun omgeving gehoord hebben dat ze het wel zouden maken als voetballer.”

Bij Club ging de deur naar de vrijheid op een kier open: “Het Sint-Lodewijkscollege had geen internaat, maar een conciërge-echtpaar dat een paar kamers vrijmaakte, waar een spelertje of vijf van Club ontbijt en warm eten kreeg. Tv hadden we niet op ons kamertje, dus was het: studeren, trainen en rusten. De stad ingaan, kwam niet op in mij. Peter Leysen, Luc Deserrano, Pascal Plovie en Pascal De Wilde stonden vroeger op de Eiermarkt dan ik. Mij interesseerde dat niet. Ik wou studeren en voetballen. Misschien ben ik eens een cola gaan drinken in het café op de hoek in Sint-Andries, maar als ik dan om kwart over negen op mijn kamer was in plaats van om negen uur, bibberde ik al.”

Een voetbalcarrière kwam pas in zicht toen Degryse het eerste jaar bij de UEFA’s sterk presteerde. “We speelden op zondagochtend, de spelers van het eerste stonden naar ons te kijken voor ze de bus instapten. In april moesten we naar Club om te horen wat we van plan waren. Dat was het eerste teken dat ze iets in mij zagen. Toen George Kessler zei dat ik prof zou worden en alle dagen moest meetrainen, zeiden mijn ouders: ‘Dat zal niet gaan, Marc gaat verder studeren.’ Toen ging Kessler er eens goed voor zitten en begon aan een zin die tot een monoloog van een uur zou uitgroeien. Wij waren zo onder de indruk dat we het wel wilden proberen. ‘Als het niet gaat, kan je na twee jaar nog gaan studeren’, zei Kessler. Maar na één jaar bij de kern werd mijn contract voor vier jaar opengebroken.”

Hartslag 200

Hij ziet zich nog in de kleedkamer plaatsnemen tussen Hugo Broos en Birger Jensen. Jan Ceulemans was hij een jaar eerder nog met drie medestudenten bij hem thuis gaan interviewen toen hij voor de les Nederlands een bekende Vlaming moest opzoeken. “Toen ik zei dat ik jeugdspeler van Club was, zei Jan: ‘Ik dacht al dat ik u kende.'”

Opnieuw was er de moeite met de omschakeling van het trainingsritme. “In plaats van drie keer per week trainden we drie keer per dag in de voorbereiding. Om zeven uur ’s ochtends gingen we lopen in Tillegembos: de eerste week tien keer 700 meter. Tussendoor moesten we met de vingers aan de keel de hartslag meten. Na een paar reeksen kwam hulptrainer Gille Van Binst mijn hartslag meten, die over de 200 ging. ‘De volgende reeks sla je maar over’, zei hij. Ik was te diep gegaan, ik wilde niet afgeven.”

Door de andere spelers werd hij snel geaccepteerd. “Ik was heel leergierig, en zocht op een bescheiden manier contact met de oudere spelers, terwijl ik op training al iets probeerde te tonen. Ik ben daar niet binnengestapt met een grote mond.”

In de voorbereiding speelden Willy Wellens en Willy Carbo, een transfer van Kessler zelf. “Maar dat liep niet. Op een dag zei Kessler me: ‘Ik kijk niet naar leeftijd, ik kijk enkel naar kwaliteit. Wie het ook is, de beste zal spelen!'” Op 4 september 1983 mocht Degryse twintig minuten invallen tegen Kortrijk, kort nadien kwam hij aan de aftrap van de bekerwedstrijd op Anderlecht. “Een week eerder was ik voor het eerst met de kern op een feestje in een restaurant. Na twee glazen wijn was ik al doodziek. De vrouw van Luc Beyens heeft zich toen over mij ontfermd.”

Van Kessler onthoudt Degryse zijn retoriek en zijn présence. “Toen ik twijfelde of ik wel prof zou worden, zei hij: ‘Jongen toch, jij hebt maar één ding tegen: je hebt alles mee.’ Dat soort uitspraken had ik op mijn zeventiende nog niet over mij gehoord. Hij kon iedereen onder tafel lullen en gaf pittige trainingen, maar als je je werk deed, was hij best een aangenaam mens. Hij kon ons ook oppeppen. Net voor we het veld opgingen voor een wedstrijd, stond hij aan de deur van de kleedkamer en zei, iemand strak aankijkend: ‘ Der Sieg ist hier!‘ ( ‘De zege is hier!’, nvdr) Als je dan buitenkwam, was je helemaal opgeladen.”

Supportersavonden

Op zijn 21e ging Degryse alleen wonen, tot verbazing van zijn ouders. “Ik had geen zin meer in ruzie met mijn vader, die elke keer opmerkingen maakte als ik eens later thuiskwam dan hij dacht dat goed voor me was. ‘Een prof hoort niet uit te gaan’, vond hij. Pas op: ik ben blij dat ik streng ben opgevoed. Zonder discipline en waarden had het verkeerd kunnen lopen. Ik ben een paar jaar flink op stap gegaan, maar altijd was er die drive om het te maken, die sportieve ambitie. Ik heb dikwijls moeten horen: voor jou is het makkelijk, met zo veel talent. Maar toen ik jong was, stonden die andere mannen van Club, de Deserrano’s en Leysens, in mijn ogen verder dan ik. De kansen die ik kreeg, kwamen niet uit de lucht vallen. Dat terugvechten, die gedrevenheid, dat zat wel in mij.

“Ik heb bij Club – op één jaar na – negen jaar alleen maar leute gehad. Zo gezellig is het nadien nooit meer geweest. De sfeer begon met Henk Houwaart: leuke trainingen, geen ruzies, altijd ambiance. Houwaart had lak aan de tegenstander, wij gingen van onze eigen kracht uit, speelden vier jaar samen. Iedereen ging daarin mee. Alleen Papin was anders. Op een dag vroeg hij tijdens de rust van een match waarin hij had gescoord: ‘Hoeveel goals heb jij al gemaakt?’

“De maandagavonden bij de supporters, dat kan nu niet meer. De sfeer binnen die groep was onwaarschijnlijk. Als je niet mee uitging, werd je daarop aangekeken. Het summum was 1988, toen we de halve finale van de Europabeker haalden. Dat was één langgerekt feest. Wij waren een scoutsbende die aan profvoetbal deed. We amuseerden ons altijd, ook als we met 3-0 verloren op Dortmund en Houwaart van het bestuur te horen kreeg dat we niet op stap mochten. ‘Trainer, ge weet toch dat dat niet gaat met deze groep’, zei Ceulemans dan. Ook de trainer ging niet in tegen de Caje. Dus zag Houwaart ons vertrekken aan de receptie, waar hij zelf ook op een taxi stond te wachten. Na elke wedstrijd gingen we toen op stap, winnen of verliezen. Als we verloren, dachten we: dat zetten we over twee weken wel recht. Het feest in Dortmund was even groot als het feest na de kwalificatie thuis, hoor. Gelukkig dat het fenomeen van de Bekende Vlamingen toen nog niet bestond, of we waren in de problemen gekomen. Toen werd dat aangezien als een kwaliteit, gewoon blijven en onder de mensen komen. Wij hoefden niet naar de Carré te gaan, we konden gewoon om de hoek op stap.”

PSV

Misschien, mijmert hij, was hij een jaar eerder uit Brugge moeten weggaan. “Was ik nu voetballer geweest, dan was ik eerder naar het buitenland vertrokken dan na twaalf jaar, toen het beste er al af was. Na één jaar Anderlecht kon ik naar AS Roma. De Serie A was toen top, maar het was ook een zeer gesloten competitie. Ik was niet zeker of ik dat qua competitie of qua taal zou aankunnen.”

De eerste buitenlandse club die bij hem aanklopte, was PSV. “Maar Club zei me dat niemand geïnformeerd had. Toen is het beginnen te wringen.” Zijn eerste manager was Vladimir Pavkovic. ” Ger Lagendijk was al eens bij ons thuis geweest. Die wilde dat ik bij hem tekende, maar ik wilde niet te snel toehappen. Toen Pavkovic me zei dat ik elders meer kon verdienen, deed ik hem een voorstel: ik zou een contract laten opmaken waarbij hij me garandeerde dat hij me een bepaald bedrag zou laten verdienen. Kreeg ik dat niet, dan zou hij het verschil bijpassen. Hij ging meteen akkoord. Pavkovic zat toen goed bij Anderlecht, al was het eerst de bedoeling dat ik naar KV Mechelen zou gaan. In januari had Aad De Mos me gebeld, ik was daar ook gaan praten, maar in mei belde De Mos weer: ‘Je moet naar Anderlecht, niet naar Mechelen.'”

“Ik moest ook naar Anderlecht. Niet alleen omdat ik dreigde een meubelstuk te worden, maar ook om te leren nadenken over hoe je je vak moet beleven. Doordat Houwaart vond dat ik té los, niet meer gedisciplineerd was, zette hij me naast de ploeg waardoor ik het WK in Mexico ’86 miste. We reden naar Knokke en om kwart voor zes hoorde ik op dat radio dat ik samen met Czerniatynski afviel. Dat was mijn eerste echte tegenslag. Natuurlijk had Houwaart een punt, het heeft me ook beter gemaakt. Direct na Mexico dacht ik: ik zal ervoor zorgen dat je niet naast me kan kijken. Ik had de les begrepen, ik besefte: je mag plezier maken, maar op het juiste moment. Ze mogen je tevoren waarschuwen zoveel ze willen, ik dacht: zondag maak ik toch weer twee goals. Waarschijnlijk ging het me te gemakkelijk. Ik had die tik nodig om een tandje bij te steken. Dat heb ik altijd gekund als het tegenzat: opstaan en proberen sterker te worden.”

Het enige wat knaagt, is de verstoorde relatie met zijn vroegere vriend Jan Ceulemans. “Ik zou willen dat er een keer een kans komt om dat uit te spreken, maar daarvoor moet je met tweeën zijn. Ik heb de indruk dat Jan dat niet of nóg niet wil. Toch hoop ik dat er ooit eens een gesprek komt. Ik zou hem zeker iets willen zeggen.”

DOOR GEERT FOUTRÉ – BEELDEN: JELLE VERMEERSCH

CLUB BRUGGE IS …

“Een familieclub waar iedereen zich op zijn gemak voelt.”

{Jacques De Nolf, secretaris}

“Toen ik mijn muziekleraar zei dat ik zou stoppen, schrok hij: ‘Wat ga jij doen? Voetballen kan je maar tot je 35, trompet spelen tot je 65.”

“Toen ik twijfelde om prof te worden, zei Kessler: ‘Jongen toch, jij hebt maar één ding tegen: je hebt alles mee!'”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content