
Vijf conclusies na het WK veldrijden
Sven Nys bekroonde in Louisville zijn al imposante carrière.
Sven Nys veroverde in het Amerikaanse Louisville zijn tweede wereldtitel in het veldrijden. Vijf conclusies na het WK.
1) Zege van de frisheid Dankzij een combinatie van stielliefde, onblusbare zegedrang, ervaring, tactisch en technisch meesterschap en killersinstinct bekroonde Sven Nys in Louisville zijn al imposante carrière. Maar hét fundament van zijn tweede wereldtitel was zijn mentale rust en vooral fysieke frisheid.
De Balenaar genoot in de VS, ver weg van de druk van het crossgekke België, met volle teugen van de Amerikaanse aandacht voor zijn persoon en was in tegenstelling tot voor andere WK’s opvallend relaxed. Tegen zijn natuur in bombardeerde hij zich zelfs tot topfavoriet, gezien zijn volgens hem blakende vorm.
Die conditionele piek kwam er niet toevallig. Nadat hij wegens ziekte zíjn GP in Baal miste, volgde Nys weliswaar zijn programma, maar kon hij zich permitteren om in kleine (Otegem en Zonnebeke) en grote crossen (Rome en Hoogerheide) niet het volle pond te geven – een zeldzaamheid in zijn carrière. Voor het eerst zaten er ook twee weken tussen de laatste grote cross en het WK, waardoor Nys uitgeruster dan ooit aan dé wedstrijd van het seizoen begon.
Daarin had hij de laatste vier jaar ook zijn meerdere moeten erkennen in Zdenek Stybar en Niels Albert. Zij stonden wegens een blessure/inactiviteit tijdens het seizoen telkens frisser aan de start dan de altijd alles gevende Kannibaal, terwijl in Louisville iedereen met gelijke wapens streed – een cruciaal verschil.
2) De flitsende Albert blijft uit
De voorbije jaren was het voor Niels Albert alles of niets op een WK. Helaas voor de titelverdediger werd het in Louisville dat laatste. Na twee lekke banden raakte hij niet verder dan een achtste plaats, maar de Tremelonaar gaf ook toe dat hij niet goed genoeg was en dat hij “het flitsende” al het hele seizoen mist.
Een opmerkelijke, maar eerlijke uitspraak die ook blijkt uit de cijfers. Van de 28 zogenaamde tv-crossen (BK en WK inbegrepen) stond Albert tot nu toe weliswaar liefst 23 keer op het podium, maar daarvan won hij er wel slechts 6, waarvan amper 4 (op 20) klassementswedstrijden. Op het BK in Mol, nochtans op een zandparcours, stond hij net als in Louisville zelfs niet eens op het podium.
Bovendien moet de tijdrijder in Albert nog altijd de kaart van de langdurige versmachting trekken en kan hij het in een finale niet afmaken tegen explosievere collega’s.
Zijn regelmaat zal hem allicht de eindzeges in de BPost Bank Trofee en de Wereldbeker (mede dankzij de kettingproblemen van Vantornout in Rome en Pauwels in Hoogerheide) opleveren, maar uit zijn reactie na het WK blijkt dat een geboren winnaar als Albert dat ook zelf onvoldoende vindt.
De man die als dé opvolger van Sven Nys werd bestempeld zag dit seizoen te vaak hoe eerst zijn 36-jarige gemeentegenoot en daarna ook Kevin Pauwels hem overvleugelde en dat heeft, meer dan de BKCP-renner laat blijken, tot frustraties geleid. Benieuwd of hij die de komende weken en volgend seizoen van zich kan afschudden.
3) Vantornout komt naast Pauwels
Wat geldt voor Albert, geldt ook voor Pauwels: met vijf zeges (waarvan drie Wereldbekermanches én op lastige modderparcoursen als in Namen en Baal) plus 15 podiumplaatsen op 28 tv-crossen heeft hij tot nog toe geen slecht seizoen achter de rug. Zonder die kettingmiserie in Hoogerheide en Louisville had hij allicht ook de Wereldbeker op zak gestoken én op het WK-podium gestaan, maar de échte doorbraak bleef echter uit. En die hadden velen, na vorig seizoen, toch voorspeld. Zeker voor iemand, die dixit ploegleider Mario De Clercq “evenveel talent heeft als Sven Nys”.
Pauwels is zelfs bijgehaald door zijn secondant Klaas Vantornout die zijn beste seizoen ooit rijdt, met een Belgische titel als uitschieter. Ook in Louisville bevestigde hij ondanks een verstoorde voorbereiding door het langst Sven Nys te bestoken. Nu de 30-jarige Torhoutenaar gevoeld heeft dat hij de échte top aankan, is het de vraag of hij ook in de toekomst de tweede viool bij Sunweb-Napoleon Games moet/wil blijven spelen. Al verstopt Vantornout zich maar al te graag in een underdogrol.
4) Gebrek aan buitenlandse concurrentie (bij de elite)
Ook in het eerste niet Europese WK veldrijden hadden, zonder kettingproblemen van Pauwels, allicht voor de zesde keer in elf jaar drie Belgen het WK-podium bezet. De voortzetting van een seizoen waarin de buitenlandse spoeling na het afhaken van Zdenek Stybar en ondanks klasseflitsen van Lars van der Haar bijzonder dun geworden is.
In de twintig klassementswedstrijden tot nog toe won slechts één buitenlander: Martin Bina in de WB-manche in Hoogerheide, bovendien gediend door de sneeuw, de naar elkaar kijkende Albert en Pauwels en een op safe rijdende Nys.
Een buitenlands zegepercentage van 4,76 in de grote crossen (regelmatigheidscriteria + WK) is het laagste sinds de start van de Superprestige in 1982. Voor het eerst in tien jaar zal er meer dan waarschijnlijk ook geen enkele buitenlander in de top drie van de Superprestige, GVA/BPost Bank Trofee en de Wereldbeker eindigen.
Toch is het (weliswaar nog niet afgelopen) seizoen 2012-2013 niet het absolute buitenlandse dieptepunt. Die ‘eer’ is weggelegd voor de campagne 2002-2003, toen alleen Richard Groenendaal 2 van de 20 klassementscrossen (plus WK) kon winnen en alleen hij als buitenlander op het podium eindigde (6 keer op 63, of 9,5 procent).
Dit seizoen scoren de niet-Belgen nog 12 op 63 (19 procent), met weliswaar vier topdrieplaatsen van ‘wegrenner’ Stybar en na het volledig buitenlandse podium in Hoogerheide (dankzij de sneeuw).
Leuk detail: in dat dominante Belgenseizoen 2002-2003 werden Lars Boom en Stybar één en drie op het WK voor junioren. Vijf jaar later wonnen zij hun eerste topcrossen bij de profs en werden ze dé buitenlandse uitdagers van onze landgenoten. Een parallel met de jeugduitslagen in Louisville? (zie volgend punt)
5) Belgische jeugd weer afgetroefd door Nederlanders
Zo groot de dominantie van de Belgische eliterenners is, zo klein is die van de jeugd. Van 2007 (Joeri Adams) en 2008 (Niels Albert) is het al geleden dat er nog eens een landgenoot wereldkampioen werd bij respectievelijk de junioren en beloften.
En daar kwam in Louisville geen verandering in. Het Nederlandse supertalent Mathieu van der Poel was zoals verwacht hors catégorie bij de junioren, maar ook zilver en brons bleek te hoog gegrepen.
Bij de beloften had bondscoach Rudy De Bie wel op een gouden plak van Wereldbekerwinnaar Wietse Bosmans gerekend. Maar voor de tweede keer op rij moest hij zich tevreden stellen met zilver, na de Nederlander Mike Teunisse.
De balans in de jeugdcategorieën van de voorbije vijf WK’s is beschamend voor dé cyclocrossnatie België: amper 5 op 30 medailles. De Belgische jeugd wordt vaak te vroeg verwend met dure contracten en materiaal en wordt tijdens het seizoen te veel uitgewrongen. Bovendien blijft het voorlopig wachten op een nieuw supertalent als Nys of Albert, al is het brons van eerstejaarsbelofte Wout Van Aert, vorig jaar al zilver bij de junioren, wel hoopgevend.
Door ook het uitstekende werk van ex-topper Richard Groenendaal heeft Nederland die toppers in spe wel. Met Teunisse, maar vooral met Lars van der Haar (brons bij de elite, pas 20 jaar) en Van der Poel (18) lijkt het veldrijden op middellange termijn oranje te kleuren. Zeker als tegen 2018-2020 ook Vantornout (30), Pauwels (28) en Albert (26) een dagje ouder worden en de Belgische opvolging uitblijft.
Jonas Creteur
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier