De mondialisering van het wielrennen is sterk overdreven.
Het zag er lang naar uit dat, voor het eerst sinds 2012 en 1983, geen enkele niet-Europeaan een etappe zou winnen in de Tour de France. Tot de Australiërs Ben O’Connor en Kaden Groves de snelste waren in de 18e en 20e rit. Maar een toptienplaats in het algemene klassement zat er voor een renner van buiten Europa niet meer in. Dat was een primeur voor deze eeuw.
Die Europese dominantie contrasteert met het verhaal van de ‘mondialisering’ waarmee de Internationale Wielerunie (UCI) en haar voorzitter David Lappartient graag uitpakt. Zeker nu eind september voor het eerst een WK wielrennen op de weg plaatsvindt in Afrika, in de Rwandese hoofdstad Kigali. Dat kampioenschap moet de motor van het Afrikaanse wielrennen op een hoger toerental doen draaien. Maar de vraag is of die motor ooit écht is aangeslagen.
Ja, vorig jaar won de Eritreeër Biniam Girmay drie ritten én de groene trui in de Tour. En ja, dit jaar werd Kimberley Le Court-Pienaar de eerste Afrikaanse vrouw die Luik-Bastenaken-Luik won en de gele trui in de Tour droeg. Maar in de Tour van 2025 – bij zowel de mannen als de vrouwen – waren/zijn zij de enige Afrikaanse deelnemers, op respectievelijk 184 en 148 starters. Bij de mannen is het geleden van 2014 dat er minder Afrikanen aan de start stonden (toen geen enkele). Sinds de eerste Tour de Femmes in 2022 kwam het aantal Afrikaanse vrouwen nooit boven de twee uit. Van Aziatische rensters ontbreekt elk spoor. Bij de mannen verschenen alleen twee Kazachen aan de start.
De top van het wielrennen blijft grotendeels West-Europees. Bij de mannen kwam 55 procent van de deelnemers uit vijf landen: België, Nederland, Frankrijk, Italië en Spanje. Bij de vrouwen lag dat aandeel op 57 procent. In beide pelotons kwam slechts 15 procent van de deelnemers van buiten Europa. En dat wordt grotendeels gedragen door elf renners en rensters uit Australië en Nieuw-Zeeland – twee rijke landen met een gevestigde wielercultuur – en kleinere delegaties uit de VS en Canada.
De vele initiatieven van de UCI om de sport wereldwijd uit te bouwen, hebben aan de top van de wielerpiramide voorlopig slechts beperkt effect. Nochtans beschikt de federatie over academies op verschillende continenten en over het World Cycling Centre in Aigle, Zwitserland, waar jonge talenten uit alle windstreken worden opgeleid. Maar de drempel blijft hoog: wielrennen is duur, zowel wat materiaal als wat verplaatsingen naar Europese wedstrijden betreft – ook op jeugdniveau. De sport vereist veel kennis en ervaring die in niet-traditionele wielerlanden vaak ontbreken. En zo blijven succesvolle renners uit die contreien grote uitzonderingen op de regel.