Wordt Tim Merlier dé sprinter van de Tour 2025? ‘Liever drie ritten winnen dan de gele trui pakken’

© Getty Images

Tim Merlier (32), favoriet voor het eerste geel in de Tour, over zijn vak als sprinter: ‘Ik wil geen energie verspillen met kwakken en vechten voor een plaatsje. Dan rijd ik liever 100 meter meer in de wind.’

De snelste man op twee wielen – die officieuze titel gaven al meerdere wieler- en sportsites dit seizoen aan Tim Merlier – ontvangt ons in zijn gloednieuwe woonst in Wortegem-Petegem. Rustig een koffietje zetten voor zijn bezoek en alle tijd nemen voor een interview: ook op dat vlak is de sprinter van Soudal Quick-Step een uitzondering in het moderne wielrennen. ‘Ik vind dat de normaalste zaak van de wereld. Over sprinten gaan we het hebben, zeker? Daar kan ik wel iets over vertellen’, lacht hij. ‘En laat maar weten als je nog een koffietje wilt.’

Over sprinten, inderdaad. Hoelang op voorhand ben je bezig met een massasprint? Analyseer je bijvoorbeeld grondig de finale in het routeboek?

Tim Merlier: Nee, nauwelijks. Ik bekijk af en toe VeloViewer, maar eigenlijk doet Bert Van Lerberghe dat vaker dan ik. Tijdens de teammeeting krijg je wel mee hoe het parcours van de laatste kilometers loopt, maar op het moment zelf ziet het er allemaal zo anders uit. Je hebt waarschijnlijk sprinters die het routeboek gedetailleerd bestuderen, maar dat is niets voor mij.

Wanneer begint voor jou dan de echte focus op een massasprint?

Merlier: Alleszins niet voor aanvang van de wedstrijd. Op mogelijke concurrenten richt ik me sowieso niet, de deelnemerslijst bekijk ik zelden op voorhand. Als sprinter moet je met je eigen ding bezig zijn, vind ik. De laatste vijf kilometer, dan begint het voor mij pas echt, met de laatste kilometer als sleutelmoment. Als ik onder die vod in een positie zit waar ik me goed voel, krijg ik een boost. Dat zie ik al als een eerste overwinning.

Wat is dan precies jouw favoriete positie in de laatste kilometer?

Merlier: Dat is niet specifiek bepaald. Als er bijvoorbeeld maar twee renners meer voor mij rijden, kan ik switchen in mijn hoofd: ze gaan van achteruit komen, daar zal ik rekening mee moeten houden. Of als ik wat ver zit, weet ik dat Bert nog een move zal moeten maken.

Het hangt ook af van verschillende factoren. Als er in de laatste kilometer nog twee bochten liggen, is het noodzakelijk om al helemaal vooraan te zitten. Gaat het rechttoe rechtaan, dan komen er gegarandeerd nog openingen en moet je gaan lezen, als het ware voorspellen hoe de sprint zal verlopen.

Bochten zijn één ding, de windrichting een ander. Hoe bepaalt die hoe je een sprint aanpakt?

Merlier: Met wind in de rug gaat het snoeihard in de laatste kilometer, wat het quasi onmogelijk maakt om van achteruit te komen. Een massasprint naar je hand zetten met volledige tegenwind is dan weer het allermoeilijkste. Mannen die te vroeg op kop zitten waaien vanzelf terug, waardoor je dreigt totaal ingesloten te raken.

Tim Merlier op het podium na winst in de tweede rit van Parijs-Nice 2025. © Getty Images

Word je er vanuit de volgwagen op gewezen van waar de wind zal komen in de laatste rechte lijn?

Merlier: Dat oortje zit er nog, maar de connectie met mijn eigen oor is er op dat ogenblik niet meer. Achteraf vertellen de ploegleiders me wel eens: we hebben dit of dat nog gezegd, maar bij een goede sprint zit ik compleet in mijn eigen wereld. Het is een slecht teken als ik de laatste vijf kilometer nog iets hoor vanuit de wagen. Dat betekent dat de focus geen 100 procent is, wat onvermijdelijk resulteert in een mindere sprint.

De lijn met Bert is er wél nog. Hij roept Timmie, Timmie om te weten of ik mee ben, want achteromkijken mag hij uiteraard niet doen – dat is het gevaarlijkste wat er bestaat in een massasprint omdat je altijd uitwijkt als je dat doet. Als ik zijn naam terugroep, weet hij dat ik er ben. Soms komt mijn reactie onmiddellijk, soms moet hij even wachten om zijn move te maken, maar het signaal is altijd hetzelfde. In de UAE Tour riep ik een keer ‘doe maar’ in plaats van ‘Bert’ en ik verloor… (lachje)

Veel woorden hebben jullie duidelijk niet nodig. Wat maakt die samenwerking zo goed?

Merlier: Negen keer op de tien weet ik wat hij gaat doen en hij weet wat ik nodig heb. We voelen elkaar uitstekend aan. Een voorbeeld: bij mijn tweede ritzege in de Giro vorig jaar lagen er in de laatste twee kilometer twee bochten, een linkse en een rechtse. De bedoeling was dat Bert de lead-out zou doen, maar omdat het zodanig snel ging, besliste hij om me gewoon vooraan af te zetten. Het werkte perfect.

Een echte lead-out, een treintje, zien we bij jou minder dan bij veel andere sprinters. Hoe komt dat?

Merlier: Omdat ik een versnelling in de benen heb van twintig seconden, waardoor ik soms van wat verder kan aangaan. Je hebt sprinters die tot in de laatste 150 of zelfs 100 meter gebracht moeten worden, maar die winnen nog zelden. Vooraleer je ernaar vraagt: namen ga ik niet noemen. De mensen moeten zelf maar de uitslagen bekijken! (lacht)

Een van je belangrijkste concurrenten, Jonathan Milan, kan meestal rekenen op een heel sterke trein. Hoe groot is dat voordeel voor hem?

Merlier: Ondanks het feit dat hij vaak een heel goede trein voor zich heeft, verliest hij hier en daar toch veel krachten.

Omdat hij nog te veel in de wind rijdt?

Merlier: Voilà. Maar ik ga hem zeker niet vertellen hoe hij daarin kan verbeteren, want hij is al sterk genoeg. (grijnst) Het overkomt mij ook af en toe, hoor. In de Scheldeprijs, bijvoorbeeld. Ik kwam in het zog van Jasper Philipsen terecht, wat ik op zich al niet zo graag heb.

Bovendien reed ik rechts van zijn wiel, zodat er zeker niemand van die kant kon komen. Daar zat ik de hele tijd in de wind, verloren krachten dus. Dat doet Jonathan Milan dikwijls: op zeker willen spelen en zorgen dat hij niet ingesloten geraakt. Soms moet je durven te gokken met het risico dat je komt vast te zitten.

Je sprak net over een versnelling van twintig seconden die je in de benen hebt. Is dat het langst van alle renners van het huidige peloton?

Merlier: (denkt na) Milan heeft dat ook, maar het is wel zo dat als ik mijn aanzet kan doen, dat vaak voldoende is om het te kunnen houden. Uiteraard val ik een beetje stil, maar het verval op twintig seconden is bij mij geen 20 procent, terwijl dat bij sommige concurrenten misschien 40 procent bedraagt.

‘Het verval op twintig seconden is bij mij geen 20 procent, terwijl dat bij sommige concurrenten misschien 40 procent bedraagt.’

Als je alle sprinters naast elkaar laat vertrekken uit stilstand, dan hoor ik niet bij degenen die de betere piekwaardes halen. Maar ik haal wel dezelfde piekpower op hoge snelheid, waar andere sprinters hun hoogste waardes niet meer bereiken bij 60 kilometer per uur. Je hebt er die aan hun top zitten als ze met een cadans van 75 starten – tegenwoordig wordt dat allemaal getest, hè: wat je ideale sprintcadans is en wanneer je je piekvermogen behaalt.

Hoe hoog liggen die piekwaardes bij jou en met welke cadans trap je die?

Merlier: Dat ligt tussen 1500 en 1700 watt, met een cadans tussen 90 en 110. Bij mijn eerste sprintzege in de UAE Tour trapte ik zelfs iets meer dan 1700 watt. Dat was echt een explosie, omdat er colère in mijn lijf zat, denk ik, nadat ik de dag voordien geklopt werd door Milan. In de volgende rit, die ik ook won, haalde ik slechts een maximum van 1460 watt. Om maar aan te geven dat die piekwaarde er voor mij niet toe doet, wel dat ik die zonder veel verval twintig seconden kan aanhouden.

Met welke versnelling rijd jij een vlakke sprint?

Merlier: De versnellingen worden alsmaar groter. In 2019 won ik nog sprints op mijn 53, maar ik werd ook geregeld geklopt omdat de concurrentie drie tanden groter trapte. Nu sprint ik op een 54×11 en als de wind meezit al eens op een 56.

Ook bij waaieralarm, zoals in Gent-Wevelgem in de Moeren dit jaar, moet je de ketting gewoon op de 56 leggen. De mannen die met een concurrerend merk (SRAM, nvdr) van versnellingen rijden, kunnen achteraan immers naar tien tanden gaan, terwijl het kleinste tandwiel van Shimano elf tanden telt.

In de derde sprint van de Alula Tour, bijvoorbeeld, kwam ik er totaal niet aan te pas. We kwamen aan op een kamelenpiste en de ronde voordien dacht ik: tiens, mijn versnellingsapparaat is stuk, zeker? Maar toen ik keek, zat ik al op de grootste versnelling. Toen wist ik: ik mag doen wat ik wil, deze sprint – dalend met de wind in de rug – kan ik nooit winnen. De sprint werd uiteindelijk geregistreerd als de rapste ooit, met een snelheid van meer dan 80 kilometer per uur.

In zijn droomkoers Gent-Wevelgem eindigde Tim Merlier dit jaar als tweede. © Getty Images

Samen met de versnellingen neemt inderdaad ook de snelheid toe.

Merlier: Ik herinner me nog hoe Fabio Jakobsen me een vijftal jaar geleden zei: (imiteert Nederlandse tongval) ‘Je moet 68 kunnen halen, dan win je die sprints.’ Nu moet je drie, vier kilometer per uur rapper rijden om te winnen. De snelheid in de aanloop ligt ook een stuk hoger dan voordien, waardoor je – zoals ik al aangaf – niet meer kunt wachten op de laatste 150 meter.

Je zei zonet dat je in de Scheldeprijs in het zog van Philipsen zat en je dat niet zo graag hebt. Wat bedoel je daarmee?

Merlier: Omdat er gevochten wordt voor dat wiel en daar verlies je veel energie mee. Ik ben een brave sprinter, maar dat komt ook omdat ik geen energie wil verspillen met kwakken en vechten voor een plaatsje. Ik zie er veel die strijd aangaan in de laatste kilometer. Maar ten eerste heb je dan het risico om tegen het dranghek terecht te komen, en ten tweede kost het veel meer energie dan 100 meter in de wind te rijden.

Met Bert Van Lerberghe in steun is dat iets wat jij nochtans niet zo dikwijls hoeft te doen. Het valt op hoe vaak jullie nog relatief ver zitten in volle finale. Hoe slagen jullie erin om toch nog helemaal vooraan te geraken?

Merlier: Mocht ík het zo moeten doen, ik zou er niet geraken. Maar Bert is nen beir. Als ze met hem in contact komen, gaan ze vanzelf opzij. Voor alle duidelijkheid: zonder dat hij daar een kwak voor moet geven, het gebeurt automatisch. Hij kan bovendien zijn stem goed verheffen en hij komt met iedereen overeen. Alleen al als hij roept, laat een aantal renners spontaan een gaatje.

Lead-outs hebben onderling respect voor elkaar en ze weten: als ik die afblok, dan ga ik de volgende keer ook niet mogen passeren. Het is een soort gentlemen’s agreement. Dat geldt niet meer in de laatste 500 meter, maar wel op pakweg vijf tot twee kilometer van de meet.

Zolang mogelijk verscholen zitten, draagt dat je voorkeur weg?

Merlier: Bert gelooft in dat recept, maar het is niet omdat het geregeld gewerkt heeft dat we het altijd zo aanpakken. Wij veranderen al eens van tactiek, want elke sprint is anders. Zo gaan ze ons in de Tour wat meer vooraan houden omdat we daar met Remco Evenepoel sowieso best zitten. Bert gaat daar misschien iets anders van proberen te maken, maar ik zie het absoluut als een voordeel.

Niet zozeer qua frisheid, wel qua veiligheid. In de voorbereiding op een massasprint ziet de voorkant van het peloton eruit als een soort driehoek, of misschien eerder een druppel (maakt de figuur met zijn beide handen). Dat is de veilige zone. Daar vlak achter is de kamikazezone, daar zit je niet goed.

Leg eens uit waarom.

Merlier: In de driehoek rijden de renners die het onder controle hebben, die gewend zijn om een sprint in te leiden of mee te sprinten. Daarachter krijg je de zone met de mannen die aan het gokken zijn en die hopen nog een prijs te rijden door links en rechts een kwak uit te delen. Soms rijden ze een uitslag, maar soms liggen ze tegen de grond. Het is meestal daar dat valpartijen ontstaan.

In een grote ronde, zeker de Tour, komt daar nog eens bij – je had het al over Evenepoel – dat ook klassementsrenners zich vooraan willen handhaven.

Merlier: Dat is zo. Daarom dat ik mij altijd een stuk rustiger voel als de driekilometergrens gepasseerd is. En de uitbreiden van de regel naar vijf kilometer kan ik alleen maar toejuichen. Nu, het is in feite alleen maar van belang tijdens de eerste week, heb ik gemerkt.

Nadien hebben veel renners hun klassementsambities al opgeborgen en lopen ze met plezier tijdverlies op om enkele dagen later in een overgangsetappe een vrijgeleide te krijgen. De nervositeit en de gevaren nemen vanaf de tweede week merkbaar af.

Over die gevaren gesproken: bouw je zelf meer voorzichtigheid in met ouder te worden? En door vader te worden?

Merlier: In de sprint niet. Sinds de geboorte van Jules win ik meer dan voordien. (glimlacht) Als sprinter ben je in de finale zodanig gefocust en alert dat je gevaren beter kunt inschatten. In de gruppetto daarentegen ben ik vorig jaar gelost omdat ik voor veiligheid koos in plaats van nog te willen aansluiten vooraan.

Daarin ben ik dus wel voorzichter geworden. Maar in een massasprint, nee. Je moet je fiets in de hand hebben, hè, situaties juist beoordelen – iets wat ik geleerd heb in de cross. Dat inzicht in wanneer ik kan passeren en wanneer niet, het feit dat ik zelden of nooit over de schreef zal gaan, heeft mij de reputatie bezorgd van een cleane, brave sprinter.

Met lead-out Bert Van Lerberghe na winst in de 18e Girorit vorig jaar. © Getty Images

Je spreekt wel vaker over de voordelen van je veldritverleden…

Merlier: (pikt in) Ontegensprekelijk, zowel het explosieve als de techniek. Het helpt mij echt om door een groep te rijden, en bij mijn reflexen. Ik hoorde al dikwijls: Merlier is uit zijn klikpedaal geschoten, maar dat is een bewust manoeuvre dat ik overhoud van de cross, als bescherming bij een eventuele val.

In een interview met Wielerflits afgelopen winter vertelde je inderdaad dat de techniek van de cross je helpt richting massasprint. Een specifieke sprinttraining is het natuurlijk niet. Hoe ziet die eruit?

Merlier: Op stage trainen we wel eens op de lead-out, maar daar moet ik eigenlijk al van bij mijn vorige werkgever om lachen. Je kunt de hogesnelheidssprint wel wat trainen, maar de werkelijkheid kun je er onmogelijk mee simuleren. Daarvoor heb je jongens nodig die over inhoud beschikken en die kunnen sturen zodat ze überhaupt in die positie geraken. Ook individuele sprinttrainingen doe ik maar weinig.

Coach van Europees kampioen Tim Merlier: ‘De kritiek op zijn selectie gaf hem extra brandstof’

Zijn er op dat vlak zaken gewijzigd nu je sinds dit seizoen een nieuwe trainer hebt?

Merlier: Erwin Borgonjon (die dit seizoen aan de slag ging bij Tudor en voordien elf jaar lang trainer was van Merlier, nvdr) en Frederik Broché (sinds dit seizoen nieuw bij Soudal Quick-Step, nvdr) hebben onderling overlegd om de overgang in goede banen te leiden.

Erwin heeft uitgelegd met welke trainingen ik het meeste rendement behaal en Frederik heeft dat goed opgepikt. Ik ben niet de renner die wekelijks dertig uur training nodig heeft om klaar te zijn voor een koers, ik heb liever fysieke en mentale frisheid. Vroeger heb ik mezelf vaak genoeg voorbijgereden door met Wout van Aert te gaan trainen. Die fout maak ik niet meer.

Dylan Groenewegen traint zijn sprint onder meer door een tiental keer een brug op te knallen, waarbij hij na de tiende keer soms moet overgeven omdat hij zo diep is gegaan. Dat doe jij dus niet?

Merlier: De laatste jaren heb ik veel collega’s gezien die sprints trokken en daarna bijna of helemaal moesten overgeven. Dat heb ik nooit gehad. Ik bouw altijd een stuk reserve in op training. Ten eerste omdat ik mij op training geen pijn kan doen en ten tweede uit veiligheidsoverwegingen. Door wat ik door de jaren heen meegemaakt en gezien heb – een ketting kan breken, je kunt uit je pedaal schieten, et cetera – voorzie ik altijd een marge van pakweg tien procent om de risico’s te beperken.

‘Op training bouw ik altijd wat reserve in. Ten eerste omdat ik me geen pijn kan doen op training en ten tweede uit veiligheidsoverwegingen.’

Wat ik wél al jaren consequent doe, is bij mijn kinesist Hannes Depraetere via corestability-oefeningen werken aan mijn bovenlichaam, dat eigenlijk te zwak is – of zeker was – in verhouding tot mijn benen. Dat werpt absoluut vruchten af.

Veel sprinters vinden het niet nuttig, maar jij bereidt een grote ronde wel voor via een hoogtestage. Waarom?

Merlier: Ondanks het feit dat je trage vezels traint met bergop te fietsen, ben ik altijd goed teruggekeerd van hoogtestage, ook al omdat ik daar volledig mijn eigen ding doe. Mijn waardes liggen altijd hoger nadien: ik ben frisser wanneer ik aan de sprint moet beginnen, maar – en daar heb ik echt geen verklaring voor – ik voel het ook in de sprint zelf. In de twee Giro’s die ik reed, bleef ik op stage tot een week voor de start. Dat is nu niet het geval, maar ik compenseer het door thuis in een hoogtekamer te slapen.

Dat brengt ons als slotvraag bij de Tour. De openingsrit in Rijsel is er eentje voor de sprinters en jij lijkt een patent te hebben op winst in de eerste spurterskans van een grote ronde. Tijdens de ploegvoorstelling bij het begin van het seizoen zei je: ‘Cameron en ik gaan vaak naar Rijsel sinds we samen zijn. We hebben er zelfs een favoriet koffiehuis.’ Hoe hard ben je bezig met die rit en de gele trui?

Merlier: Rijsel of een andere plaats, dat maakt me op zich niet uit. Die gele trui nemen zou natuurlijk fantastisch zijn, maar er kan maar een iemand winnen. Ben ik dat, geweldig, maar zo niet, dan is dat nog zo. Bert verklaart me zot als ik dat zeg, maar als ik mag kiezen tussen de openingsrit en geel pakken of drie ritten winnen, dan kies ik voor dat laatste.

Tim Merlier, de veldrijder die wint op de weg: ‘Ik heb lang in de shit gezeten, ja’

Gent-Wevelgem boven de Champs-Elysées

De slotrit naar de Champs-Elysées is voor veel sprinters het summum. Hoewel het parcours met enkele passages over de kasseiklim van Montmartre een opmerkelijke wijziging onderging, blijft een massasprint een realistisch scenario. Laten we eens een dilemma voorleggen aan de sprinter Tim Merlier: winnen op de Champs-Elysées of Gent-Wevelgem op je naam schrijven?

Tim Merlier: (denkt lang na) Goede vraag, want ik ben nu al twee keer van mening veranderd in mijn hoofd. Dan toch Gent-Wevelgem, dat zou me meer bijblijven. Mocht ik in het groen kunnen winnen op de Champs-Elysées, dan…

Nu, ik vind dat er te veel punten te rapen zijn in die tussensprints en ik heb vorig jaar in de Giro gemerkt dat het me te veel energie kost om me daarin constant te mengen. Nee, zelfs met de groene trui in de Tour zou ik in dat dilemma nog altijd voor Gent-Wevelgem kiezen. Waarom? Goh, misschien omdat de uitdaging groter is. Winnen op de Champs-Elysées lijkt me haalbaarder.

Partner Content