Rit 6: Épernay – Metz (208 km)
Vandaag frietjes, gisteren frietjes, eergisteren frietjes.
Vrijdag 6 juli 2012
Zoals wijlen Paul Vanden Boeynants ooit zei: “Trop is te veel.” Drie dagen op rij drie vlakke etappes met identiek profiel: ongeveer even lang (naar Metz is het opnieuw meer dan 200 kilometer), zeer vlak (halfweg de etappe is er amper één richel van vierde categorie) en zonder ongelukken zien we voor de derde keer op rij een massasprint. Vandaag frietjes, gisteren frietjes en eergisteren ook: het blijft wel lekker, maar reikhalzend uitkijken is er toch niet meer bij. Op drie dagen dwarste het peloton Frankrijk van west naar oost: van de kust tot Metz, een stad die tijdens de Eerste Wereldoorlog nog behoorde tot het Duitse Keizerrijk.
In Metz zal ook duidelijk zijn of Mark Cavendish nog altijd de kleine keizer van de sprint is. Als alles verloopt zoals gepland waren er de eerste week zelfs vier massasprints. Als Cavendish er daar ‘maar’ één van wint, heeft hij zogezegd gefaald. Dan brengt de pers beschouwingen over wat ‘zijn (half) mislukte campagne’ zal heten. Als Cavendish opnieuw drie of vier ritten wint, trekt diezelfde pers naar zijn concurrenten om te vragen hoe onklopbaar de wereldkampioen weer niet is, wat er zo speciaal is aan hem, of ze zelf nog niet te hopeloos zijn.
Als ze die laatste vraag al durven te stellen. Neem aan: niets zo delicaat als het interviewen van een verliezer. Laat staan een interview met een sprinter die elke dag verliest. André Greipel is een notoire slechte verliezer. Dan is hij nors tegen de pers, bars tegen de ploegleiding, nukkig tegenover de ploegmaats.
Of vraag het Tom Boonen maar. Tijdens zijn laatste Tourdeelnames zat winnen er niet meer in. En dus verloor hij elke dag. Een sprint kent namelijk één winnaar en een stuk of tien verliezers. Dat in tegenstelling tot een bergrit, die soms een winnaar of vijf heeft. De echte eerste, en de man die tweede of derde wordt maar tijd pakt, en op een col als Alpe-d’Huez elke Belg, Nederlander of Fransman die zich handhaaft in de top tien. Die worden allemaal bewierookt. Niet zo in de sprint. Als Tom Boonen tweede wordt – dus verliest – gaan zoveel mogelijk journalisten rond hem staan. Dan volgt de dodelijkste van alle kritische vragen: ‘En?’ Twee letters die het allemaal zeggen. Je hoeft niet te vragen: ‘Tom, je hebt verloren?’ – hij weet dat ook. Vragen naar het waarom van het verlies is al helemaal te flauw. In regel is dat namelijk: omdat de ander sneller was. Al zal de verliezende sprinter daar altijd van maken: ‘Omdat ik ingesloten zat.’ Of: ‘Omdat ik te vroeg in de wind kwam.’ ‘Omdat we een man misten in het treintje.’ ‘Omdat ik gehinderd was.’ De journalisten weten dat de renner eigenlijk liegt, en de renner weet dat eigenlijk ook.
In een werkelijk grootmoedige bui zal een geklopte sprinter misschien toegeven: ‘Cavendish is te snel.’ In 2003, het jaar dat Alessandro Petacchi echt oppermachtig was en in de eerste week al met vier ritzeges achter zijn naam prijkt, strooide Robbie McEwen ootmoedig as over zijn hoofd: ‘Ik ben het niet waard deze groene trui te dragen.’ Het mooiste ‘verliezersinterview’ dateert ook uit hetzelfde jaar en staat op naam van Erik Zabel. Zabel nam zijn zoveelste mislukte sprint filosofisch op. ‘Natuurlijk is Petacchi te sterk. Niets tegen te doen.’ Niets? ‘Niets.’ En ineens stokte zijn antwoord. Zijn vrouw kwam voorbij, kort topje om het bovenlijf. Blote buik, blote onderrug, en daarop was een grote tattoo te zien. Of toch: de bovenste helft. De onderste helft eindigde ergens onder haar jeansbroek. Erik Zabel staarde zijn eigen vrouw na, en zijn blik leek zich te fixeren op het deel van de tattoo dat wij niet zagen en hij wel kende. Dat was oneindig belangrijker dan het zicht op de kont van Petacchi. De rit was amper een kwartier voorbij en Zabel concentreerde zich al op andere zaken dat de sprint. Ineens weet je volstrekt zeker: Erik Zabel is een ‘oudere sprinter’ geworden. De categorie die wel ijverig meedoet, maar de alles verterende drang naar winst is weg. En dus winnen ze niet meer.
En samen met de gedachten van Erik Zabel dwaalden ook die van de journalisten af. Weg van de sprint. Naar zaterdag, dag waarop vaak de eerste bergrit in de Tour op het programma staat.
Walter Pauli
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier