Flashback naar 27 juni 2004: Tom Steels schrijft wielergeschiedenis in Tessenderlo

© belga

Eind juni is al een aantal jaar normaliter hét rendez-vous voor het Belgisch kampioenschap wielrennen. In 2004 is Tom Boonen de grote favoriet in Tessenderlo. Maar Boonen en het BK, dat is een moeilijke verhouding. Hij botst er geregeld op ene Tom Steels.

De feiten

‘Verliezen van Steels zou me veel pijn doen’, laat Boonen zich in de voorbeschouwingen ontvallen. Iedereen kijkt naar hem, in Tessenderlo is er maar één favoriet: de snelle Boonen. Maar diens ‘worst nightmare’ wordt realiteit. Eerst acht, later twintig renners zonderen zich af. Telkens zonder Boonen. De groep waarmee hij in de achtergrond verzeilt, wordt zelfs vroegtijdig uit koers geplukt.

In de slotfase zijn drie renners voorop: Geert Omloop, die zijn titel verdedigt, Geert Verheyen en Tom Steels. Kort achter hen volgen elf andere renners. De drie zijn verplicht om samen te werken, willen ze het podium halen, ook al weten Omloop en Verheyen dat Steels op papier sneller is.

Omloop legt al zijn energie in een late uitval op 800 meter van de streep, hopend dat Steels kapot zit. Niet dus. Hij weet dan al dat hij eraan is voor de moeite.

Tom Steels weet met zijn vreugde geen blijf. Hij schreeuwt het echt uit, want het is al zijn vierde zege op het Belgisch kampioenschap, en dat is een record. Maar de in september van dat jaar dan 33 wordende Steels heeft nog een andere reden om te vieren. De winst bevestigt een onwaarschijnlijke terugkeer nadat hij door klierkoorts lang op de sukkel was.

In Nieuwkerken vloeit die nacht het bier rijkelijk. Steels kan volop mee vieren. De drie vorige keren dat hij Belgisch kampioen werd, stond de Tour voor de deur. Nu hij bij Landbouwkrediet rijdt, niet, die ploeg krijgt geen wildcard.

Making-of

Als in 2011 het BK in Hooglede wordt gereden, scrollen krantenverslaggevers door de erelijst en valt hen dit op: het is een wedstrijd die voor toppers moeilijk is te winnen.

Eddy Merckx: één zege in 1970. Roger de Vlaeminck: twee titels in 1969 en 1981, daar zit een hele generatie tussen. Tom Boonen: een decennium lang favoriet, maar uiteindelijk ook ‘slechts’ een eerste keer prijs in 2009 (en later nog in 2012). In 2011 is het een groot doel van Philippe Gilbert.

Hoe komt dat?, vragen ze aan Gilbert. Omdat het een bizarre en tactische wedstrijd is, klinkt het. ‘Na honderd kilometer kunnen er tien renners in de aanval trekken. Zijn alle ploegen mee en vinden ze dat ze niet moeten jagen op de vlucht, dan kan het BK gedaan zijn. Waar je een massaspurt verwacht, komt er vaak geen. En als je denkt: nu is het parcours zwaar, zoals in Aywaille, dan komt plots de grootste groep van de voorbije jaren op de meet afgestormd en wint een spurter (Tom Boonen, nvdr).’

Voor het BK in 2004 brengt Het Nieuwsblad Boonen en Steels samen. Boonen is de topfavoriet, Steels als dertiger de outsider. Steels heeft op dat moment nog niet zo gek veel tégen Boonen gekoerst, vanwege gezondheidsproblemen.

‘Tom is een echte sprinter’, looft Boonen zijn tegenstander. ‘Iemand die de laatste honderd meter nog superexplosief is. Met hem in het wiel ben je nooit op je gemak. Je weet gewoon, in de laatste twintig meter kan hij je nog passeren.’

Maar eigenlijk is dat Steels wat oneer aandoen. Hij kan meer, in Parijs-Roubaix werd hij ooit derde. De sprint is een onderdeel van het wielrennen dat de laatste jaren sterk geëvolueerd is, zeggen de twee in 2004 in koor. Twintig, dertig jaar geleden bestond er nog zoiets als pure sprinters. Nu zijn de spurters in de eerste plaats heel complete renners, die op het einde nog overschot en frisheid hebben en vervolgens zo hard mogelijk naar de aankomst rijden.

Steels, in dat interview: ‘Dé grote verandering is dat je een finale moet kunnen verteren en dan nog een versnelling moet weten te plaatsen. En om die versnelling te plaatsen, heb je dertig procent meer kracht nodig. Die evolutie dateert al van voor mijn tijd. Ze werd nog versterkt door een figuur als Cipollini, met een ploeg die in de finale het peloton op een lijn ging trekken. Als tegenstander maakte het dat er niet makkelijker op, want als je er voorbij wil, rijd je automatisch in de wind. Dan is het vaak kwestie om het hoofd erbij te houden. Het is mij al vaker overkomen dat ik op twee kilometer van de streep volledig à bloc zat, maar toch won. Voor de rest was dat immers ook zo.’

Sprinten is ook, zo leert Steels Boonen ‘van jezelf afbijten. Sprinten met het mes tussen de tanden en niet naar de rest kijken. Geen compassie hebben, anders raak je geen stap vooruit.’

Steels haalt daarbij zijn eerste Tour voor de geest. Hij is dan net Belgisch kampioen geworden, maar doet de vloek, die op die trui lijkt te rusten, meteen alle eer aan. Het is een hectische Tour, met een peloton dat voortdurend over smalle wegen wordt gestuurd, met massasprinten zoals hij die later nooit meer zou meemaken. Iedereen raakt over zijn toeren. Erik Zabel deelt een kopstoot uit en Steels gooit een drinkbus naar Frédéric Moncassin, die hij verdenkt van onreglementair spurten. Niemand valt, maar de jury heeft het gezien en zet hem uit de Ronde.

En daarna

Pas in de Ster van Besèges, in februari 2005, kan Tom Steels weer een koers winnen. Hij heeft na een griepje weer wat power in de benen. Tijdens de winter sukkelt hij met een voetoperatie. In 2006 maakt hij kans op een vijfde titel, bij een BK in Antwerpen. Maar daar komt hij uiteindelijk niet aan de start.

In Parijs-Roubaix tikt hij het achterwiel van Steven de Jongh aan. Bij de val gaat zijn linkerschouder aan diggelen. Antwerpen komt te vroeg, Steels zit nog volop in revalidatie.

Er zal uiteindelijk geen vijfde titel meer komen: in 2008 besluit hij te stoppen, twee jaar later wordt hij ploegleider.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content