Philippe Paquay volgde één jaar geleden Carla Galle op als administrateur-generaal van Bloso. Hij heeft, naast interne reorganisaties, nieuwe accenten gelegd en wil vooral inspelen op een veranderend sportlandschap. Het is een werk van lange adem.
Op het einde van het interview spoedt Philippe Paquay zich naar een volgende afspraak. Het leven van de topman van Bloso wordt geregeerd door zijn agenda. In het bureau van zijn secretaresse botst Paquay op Carla Galle. Zij heeft een afspraak in Brussel met een andere voormalige leidende ambtenaar, zij keuvelt met een medewerker en overschouwt de gebeurtenissen. Zoals de voormalige topzwemster dat 22 jaar met strakke hand bij Bloso heeft gedaan.
Sinds Philippe Paquay op 1 februari 2014 de leiding in handen kreeg van Bloso, de sportadministratie van de Vlaamse overheid, waait er een nieuwe wind doorheen de kantoren langs de Brusselse Arenbergstraat, het kloppend hart van de hoofdstad. Terwijl Galle in een zeer directe stijl de koers uittekende, weinig in dialoog trad en soms botste met instanties en ministers, kiest Philippe Paquay resoluut voor de weg van het interne overleg. Deze cultuuromslag kost degenen die in de vroegere structuur wat vastgeroest zaten nog wel enige moeite. Maar door de betrokkenheid te vergroten wil Paquay ook de motivatie van de medewerkers een nieuwe boost geven.
Philippe Paquay (49) is een man met een grote dossierkennis en een aanstekelijke gedrevenheid. Hij kreeg bij zijn aanstelling te horen dat er 10 procent op het personeel bespaard moet worden, wat hem verplicht anders te denken en zich constant af te vragen waar nu de kerntaken van Bloso liggen. Het is een debat dat nog altijd wordt gevoerd. Paquay, een jurist die al sinds 1993 voor Bloso werkt, klaagt daar niet over, hij schikt zich in de realiteit. Anderhalf uur lang zal hij uitleggen in welke richting het onder de vleugels van de Vlaamse overheid opererende Bloso moet evolueren. Met een betere anticipatie op maatschappelijke ontwikkelingen, met andere en effectievere communicatiemiddelen die de buitenwereld duidelijk moeten maken waar Bloso voor staat.
Philippe Paquay: “Carla Galle was iemand die hier zeer aanwezig was, een sterke persoonlijkheid. Ik heb heel veel respect voor wat ze heeft gedaan voor de sport in Vlaanderen en voor Bloso. Maar net zoals er in de private sector nieuwe managementprincipes gelden, zo moet een modern overheidsbedrijf ook evolueren. We willen ambitieuze doelen formuleren voor elke medewerker en hem daarop evalueren, niet op zijn aanwezigheid van 9 tot 5. Thuiswerken was hier onbespreekbaar. Maar een creatief brein vraagt nu eenmaal tijd en ruimte en werkt niet in vakjes. Dat is een cultuuromslag die ik doorvoer, samen met Paul Rowe, de algemeen directeur die net als ik van binnen Bloso komt. Maar alles vraagt tijd.
“Vroeger was hier een eerder hiërarchische manier van werken, erg strikt en bilateraal, Wij trekken dat meer open. Binnen onze managementcomités wordt ruimte gecreeërd om input te leveren en afdelingsoverschrijdend mee te denken. Het middenkader, dat bestaat uit afdelingshoofden en directeurs, wordt nu ook betrokken bij andere dossiers. Dat verruimen begint op het hoogste niveau, en sijpelt dan door naar alle medewerkers. Vroeger bleef wie op de afdeling subsidiëring of sportpromotie werkte binnen zijn eigen domein. Als onze mensen die hier elke dag rond sport werken de kans krijgen om hun visie te geven, leidt dat tot een meer gedragen beleid. Dat vraagt uiteraard een veel grotere tijdsinvestering. De vergaderingen van het management duren helaas nog erg lang, omdat we die gewoonte niet hadden. Wie vroeger heer en meester was over zijn domein, wordt nu geconfronteerd met andere meningen en invalshoeken. Maar zo ontstaat er wel een dynamiek en een verhoogde betrokkenheid. Ik vind dat heel belangrijk.”
Drang naar kwaliteit
Bloso werd in het verleden weleens gepercipieerd als dirigistisch in zijn beleid. Zo werden aan de gemeenten en de sportfederaties nogal wat zaken opgelegd.
“Bloso heeft er mee voor gezorgd dat de sportstructuren, zoals de sportfederaties, de lokale sportdiensten en de sportclubs, stevig uitgebouwd zijn, dat het sportlandschap er nu goed uitziet. Maar het klopt dat de gemeentebesturen weleens kritiek hadden op het eerder dwingende kader waarbinnen zij met Vlaamse middelen voor sport konden opereren. Wij hebben eerst een subsidiesysteem opgezet, en nu spreek ik over de jaren zeventig, om het bouwen van sportinfrastructuur in steden en gemeenten mogelijk te maken. In de jaren negentig hebben we de gemeenten gesubsidieerd om personeel aan te trekken om sportdiensten te bevolken en kwaliteit te brengen. Sportfunctionarissen en sportpromotoren moesten aan diplomavereisten voldoen. Vervolgens hebben we ze gesubsidieerd om sportbeleidsplannen te maken omdat we wilden dat sport lokaal op de politieke agenda zou worden gezet. Een gemeentebestuur beschouwt dat snel als dirigistisch. Nochtans had Bloso altijd maar één zaak voor ogen: het belang van de sport, door de sportparticipatie te verhogen en er kwaliteit in te brengen. Maar het opleggen van kwalitatieve normen zorgt soms voor tegenstand.
“Het sectordecreet sport wordt vanaf 1 januari 2016 trouwens door de Vlaamse regering afgeschaft. Daarmee krijgen de lokale besturen de vrijheid en de autonomie om zelf te bepalen waarin de Vlaamse middelen geïnvesteerd worden. Dat is natuurlijk alleen maar mogelijk omdat we zo hard gewerkt hebben aan een sterke lokale sportsector. Tegelijkertijd is ook waakzaamheid geboden: het Vlaamse geld voor sport moet voor sport gebruikt blijven worden. In economisch moeilijke tijden is de verleiding groot om minder in sport te investeren, maar dat zou nefast zijn.
“Gemeentebesturen zullen het nu zelf moeten doen, we zullen minder sturen en meer begeleiden. We zullen hen ondersteunende modellen, kaders en producten zoals Multimove en Start to mountainbike geven. Dat komt overeen met de richting waarin Bloso moet evolueren: naar een dienstverlenend en ondersteunend kenniscentrum.
“Hetzelfde verhaal bij de sportfederaties. Ook daar hebben we gezorgd voor een sterke basis. Het is een goed ontwikkeld netwerk. Bij de Vlaamse erkende sportfederaties zijn niet minder dan 18.000 clubs aangesloten. Wij staan op het punt om een nieuw decreet te schrijven, dat het sportlandschap transparanter moet maken. Ook daar moeten we meer begeleiden dan sturen. Die drang naar kwaliteit in de sport heb ik hier altijd gevonden, en hij blijft onverminderd bestaan. We hebben hem naar buiten gebracht in de vorm van decreten. Niet altijd een dankbare taak. Ondertussen groeide er wel een wederzijds vertrouwen, en stel ik vast dat ook bij onze partners die drang naar kwaliteit is ingeburgerd.
“Ook belangrijk is dat er in ons sportbeleid een juist evenwicht bestaat tussen breedtesport, wij noemen dat sport voor allen, en topsport. Dat is de grote verdienste van Carla Galle. Er zijn pogingen ondernomen om topsport los te weken van Bloso, en die in een autonome entiteit onder te brengen. Maar door de topsport bij ons te houden, is het mogelijk dat overheid en sportfederaties één sportbeleid voeren. En zo hoort het ook: breedtesport en topsport versterken elkaar, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
“Bovendien besliste de Vlaamse regering onlangs om alle Vlaamse bevoegdheden inzake sport te centraliseren binnen Bloso, in een groot Agentschap Sport Vlaanderen. Dat betekent dat de Vlaming vanaf 1 januari 2016 voor alle sportaangelegenheden terechtkan bij één aanspreekpunt binnen de Vlaamse overheid, van beleidsvoorbereiding tot beleidsuitvoering, van sport voor allen tot topsport.
“In de loop van 2015 zal er een rebranding van onze naam en ons logo gebeuren om het eengemaakte Agentschap Sport Vlaanderen naar buiten uit te dragen. Daarbij zullen we rekening houden met de waarde en de bekendheid van de in Vlaanderen vertrouwde merknaam Bloso.”
U kreeg na uw aanstelling meteen de opdracht om te besparen. Hoe frustrerend is dat?
“Er moeten 60 à 70 mensen afvloeien, niet door naakte ontslagen, maar door het niet vervangen van mensen die met pensioen gaan. Er wordt overal bespaard, dus ook in de sport, hoewel ze niet eens één procent van de Vlaamse begroting vertegenwoordigt. Eén procent voor de belangrijkste bijzaak ter wereld. Wij moeten ons dus afvragen wat onze kerntaken zijn. Wat doen we nog zelf en wat laten we over aan de sector? Dat debat voeren we nu volop.
“Het weinige geld moeten we zo goed mogelijk spenderen. Daarom kan het niet dat wij bijvoorbeeld vier wandelfederaties subsidiëren. In overleg met de sector moeten we een manier vinden om subsidies niet louter van ledenaantallen te laten afhangen. En federaties zouden meer moeten samenwerken, zelfs fuseren als het kan.
“Wat het nog moeilijker maakt, is dat sommige sportfederaties zich enkel met competitiesport bezighouden, terwijl andere focussen op recreatieve sportbeoefening. De best gestructureerde federaties zijn nochtans die met een aanbod voor jong en oud en voor alle doelgroepen. Dat zie ik te weinig. Momenteel ontstaat daardoor een typisch Vlaamse tweespalt: we zijn het niet met elkaar eens, dus scheiden we ons af. Terwijl we net de krachten moeten bundelen om de efficiëntie te verhogen. Als overheid is het onze taak om daarover te waken en federaties te subsidiëren naar hun output.
“Onze missie is al oud, maar ze blijft brandend actueel: zo veel mogelijk Vlamingen aan het sporten krijgen op een kwalitatief hoogstaande manier.”
Sport als middel
En lukt dat? Heeft Bloso voldoende ingespeeld op een veranderend sportlandschap?
“Ja en nee. Ook dat is voor mij een van de uitdagingen. In huis is er altijd alleen ingezet op sport als doel, op sport om de sport, maar de nieuwe trends in sportbeoefening – anders georganiseerd, minder bindend, minder in clubverband – vragen om een bijgestuurd beleid. Sport als doel blijft onze corebusiness, de 19.000 sportclubs in Vlaanderen zijn de ruggengraat van de sport. Mensen sluiten zich nog altijd aan bij een sportclub, maar wie daar geen tijd voor heeft, voelt misschien meer voor individuele en laagdrempelige sporten. Overheid, sportfederaties en clubs moeten een antwoord bieden op deze stijgende vraag naar flexibiliteit.
“Sport is ook belangrijk om andere maatschappelijke doelen te realiseren. Bijvoorbeeld om de competenties van jongeren te verhogen, om obesitas te bestrijden, om mensen uit het sociaal isolement te halen. Daar zullen we de komende jaren aan werken.”
Bloso wil zijn terrein verbreden?
“Absoluut. Samenwerken met Welzijn en volksgezondheid, de VDAB of de bijzondere jeugdzorg loont. Zo wordt er met de VDAB een project gestart om voor jonge werkzoekenden de drempels tot de arbeidsmarkt te verkleinen dankzij competenties die ze aanleren in de sport. Door sport zo in de markt in te zetten, creëer je een groter maatschappelijk draagvlak.”
Weet iedereen eigenlijk dat dit het doel van Bloso is, wordt dat naar buiten voldoende duidelijk gemaakt?
“Ik geloof dat de mensen Bloso alleen kennen van een aantal producten: onze Bloso-centra en de sportkampen die een bezettingsgraad hebben van 98,5 procent. Mensen kennen ons ook van de sportklassen. Dat is goed, want dat zijn succesformules. Maar het is zo dat we niet scoorden in communicatie. Daarom zijn we volop bezig met het vernieuwen van onze website. We verbeteren onze interne communicatie en we werken aan sociale media. Ik reken hiervoor op onze nieuwe communicatieverantwoordelijke, die er samen met de afdelingen voor zal zorgen dat wat Bloso doet ook buiten Bloso bekend raakt. Zodat onze producten beter gezien worden. We doen immers veel meer dan mensen weten. Maatschappelijk draagvlak ontstaat ook door de bestaansreden van Bloso helder te formuleren. Ik ben er bijvoorbeeld van overtuigd dat vele mensen niet weten dat wij jaarlijks 7000 trainersdiploma’s afleveren. De Vlaamse Trainersschool is ook een product van Bloso, het is een partnership met de universiteiten en hogescholen met een opleiding lichamelijke opvoeding, en de sportfederaties. In Europa is dat, dankzij die wetenschappelijke en pedagogische insteek, het model om te volgen. Een goede coach is levensbelangrijk als je naar kwaliteit streeft. Maar als je weet dat de helft van de sporters nog altijd opgeleid wordt door mensen zonder kwalificaties, dan weet je dat er nog jaren werk is. Want er is niets zo slecht als een sport verkeerd aangeleerd krijgen.
“Bloso streeft ook naar een evenwicht tussen kwaliteit en grootte van de sportclub. De helft van de 19.000 sportclubs in Vlaanderen telt minder dan 30 leden. Dat maakt het onmogelijk om ze structureel en afdoend te ondersteunen. Wij zijn vragende partij om te evolueren naar grotere en beter gestructureerde clubs, zonder te overdrijven in omgekeerde richting. De sport in Vlaanderen wordt gedragen door om en bij 300.000 vrijwilligers die we altijd zullen koesteren.”
Vreemd dat je over al die ideeën zo weinig leest. Toen u aan het hoofd van Bloso kwam, werd daar amper aandacht aan besteed.
“Ik ken weinig journalisten die zich in het beleidsmatige aspect van sport verdiepen. daarover wordt alleen net na de Olympische Spelen gesproken, als er te weinig medailles zijn behaald. Terwijl wij proberen er een politiek draagvlak voor te vinden. Als de ministerportefeuilles worden verdeeld, komt sport ergens achteraan. Nochtans blijken ministers van Sport hun takenpakket als een heel aangename en boeiende materie te ervaren.”
“In de commissie wordt er heftig gediscussieerd over sport, maar dat raakt niet buiten de muren van het Vlaams Parlement. We krijgen dat vooralsnog niet op de journalistieke agenda.”
Misschien moet Bloso beter zelf verkondigen wat er gebeurt. Op persconferenties bijvoorbeeld.
“Daarvoor moet er eerst een goed communicatiebeleid zijn. Zodat je producten en boodschappen opgepikt worden. Hetzelfde geldt voor het politieke niveau. Wij moeten de commissieleden informatie bezorgen over onze bedoelingen, samen met de minister. Meer mensen moeten overtuigd zijn van het belang van sport.”
25 contracten
Bloso heeft contracten met verschillende topatleten. Maar de respons is niet groot. Kan de begeleiding beter?
“Je mag niet uit het oog verliezen dat Bloso een voorwaardenscheppend beleid voert. Wij omkaderen de federaties, wij bekijken de voorwaarden vanuit elk perspectief. Met het oog op Rio hebben wij een topsportactieplan geschreven, het derde al, voor Vlaanderen. Je kan het lezen op onze site. Dat plan is tot stand gekomen na veelvuldig overleg en met inbreng van alle betrokkenen in tien verschillende themawerkgroepen. We zijn ervan overtuigd dat we daar goed mee zitten. Alleen: hoeveel geld steek je daarin? We doen het nu met 20 miljoen euro. Als we morgen het dubbele of het driedubbele krijgen, dan zal de intensiteit van onze begeleiding er alleen maar op vooruitgaan. Dan kan je bijvoorbeeld meer en betere binnen- en buitenlandse toptrainers aantrekken. We zijn streng op de kwaliteit op het terrein. Voor de 43 contracten die we beschikbaar hebben voor Vlaamse topsporters zijn er vandaag slechts 25 topsporters die aan de criteria beantwoorden.”
Toch ontstaat de indruk dat het in dit land vooral privéprojecten zijn die tot successen leiden. De broers Borlée bijvoorbeeld.
“Waarom zijn die succesvol? Omdat er daar een trekker is. Daar zou je toe moeten komen. Maar dat is een ander verhaal. Je hebt nu te maken met versnippering, met territoriumafbakening. Terwijl je dat territorium op een bepaald moment zou moeten kunnen loslaten. Los daarvan zijn Vlaamse topsportresultaten wel grotendeels het resultaat van het topsportbeleid. Ga er alle atleten die medailles halen maar eens op na, ze hebben onder contract gestaan bij Bloso. Tia Hellebaut vroeger, Evi Van Acker nu.”
U bent nu een jaar bezig. Hebt u al bereikt wat u voor ogen had?
“Dat zou snel zijn. Maar we zitten niet stil. We hebben al grote stappen gezet in de uitwerking van een vernieuwd decreet op de sportfederaties en we bereiden nieuwe producten voor waarmee we vanaf 2016 de gemeenten kunnen ondersteunen. We investeren in een kenniscentrum sport en in sportinnovatie.
“Het eerste jaar was niet gemakkelijk, omdat ik intern een aantal zaken veranderde. Er kwam een nieuw personeelsbeheerssysteem, een nieuw boekhoudsysteem en een nieuw reservatiesysteem voor onze sportcentra. Dat zijn horizontale projecten, die an sichniets met sport te maken hebben, maar ze zijn belangrijk en ze nemen tijd in beslag.
“Eigenlijk moet je op een gegeven moment het stof laten neerdalen en je afvragen: waar zitten we nu en hoe gaan we nu verder? Dat is niet gemakkelijk. Omdat je weet dat er nog heel veel werk ligt te wachten.” ?
DOOR JACQUES SYS
“We hebben nog te weinig ingespeeld op een veranderend sportlandschap.”
“In ons land wordt alleen over sportbeleid gesproken na de Olympische Spelen.”