
Patrick Goots: ‘Toen die dokwerkers mijn poëziealbum lazen, kregen ze tranen in de ogen’
‘Patje Boem Boem’ is het unieke levensverhaal van Patrick Goots, het bekendste exportproduct van Dessel City. In deze exclusieve voorpublicatie krijgt u een aantal kleurrijke fragmenten voor de kiezen.
Patrick Goots, de ex-spits van onder andere The Great Old, de Ratten, de Kakkers, de Kerels en de Genkies penetreerde beroepshalve winkelhaken en leefde naast het veld volgens het 100% rock-‘n-rollprincipe. Zijn biografie ‘Patje Boem Boem’ is van de hand van voetbalromanticus en Eleven Sportspresentator Dave Peters, die op jonge leeftijd plots oog in oog stond met het doelpuntenkanon op basketsloefkes. Hun paden zouden zich vanaf dan steeds vaker kruisen. Daves vijfde boek kon maar over één onderwerp gaan: zijn jeugdheld Patje Boem Boem!
In de proloog van het boek schrijft Peters daarover: ‘Patje is de laatste van zijn soort, de laatste der Mohikanen. Geliefd ook door Jan en alleman, van Sint-Truiden tot Brugge. Als je een barbecue zou organiseren voor iedereen die ooit een selfie maakte met Pat, dan kan je een week de wei van Rock Werchter vullen. Ik ben er vaak getuige van geweest. Door de jaren heen ben ik zijn carrière blijven volgen en hadden we regelmatig contact. Toen ik voor de VRT muziekreportages maakte voor een talkshow met Ben Crabbé werd ik in 2003 geïnterviewd door een weekblad. De kop boven het artikel was: ‘Eigenlijk wilde ik Patje Goots worden’. Ik weet niet of het waar is, maar volgens de overlevering heeft hij toen de bewuste P-Magazine in de kleedkamer op de massagetafel gelegd, waarna hij de gevleugelde Desselse woorden sprak: ‘ Hie sèh, dèh is nèh respect, jom!’
De aard van het beestje
Járen voor Patrick Goots uitgroeide tot een cultheld bij Royal Antwerp FC debuteerde hij eind jaren tachtig bij Beerschot in eerste klasse. Waar hij plots oog in oog stond met levende legende Simon Tahamata…
‘Op een bepaald moment sta ik voor Simon. ‘Wie ben jij?’, vroeg hij. Hij wilde me eigenlijk een beetje op mijn plaats zetten, dat gevoel kreeg ik toch. Wat ik toen zei, is weer typisch Goots. Het was sterker dan mezelf.
‘ Hoe? Kende gij mij niet? Ik ken u toch!’
De Bosuil was voor mij een fenomenale ervaring. En die houten doelpalen! Geweldig!’
Patrick Goots
‘Vraag me niet waarom maar sinds dat moment klikte het tussen ons. Ik had ook met sorry hier en sorry daar kunnen afkomen maar dat deed ik dus niet. Ik denk dat Simon dat wel kon pruimen, dat ik niet meteen voor hem begon te kruipen. Het was het eerste wat er in me opkwam. De aard van het beestje, hè. Later carpoolden we samen naar de club, met ook Jos Daerden, keeper Johan Cremers en Johan Vanheusden, de vader van Zinho. Alleen rijden, dat mocht niet van de club. Dan liep de kilometervergoeding te hoog op. Ze pikten me op in Geel in een grote Citroën break. De eerste keer stond ik in Geel-West aan de watertoren vlak naast de autostrade te wachten. Tot de flikken me kwamen vertellen dat dat niet de bedoeling was:
‘ Wa stodde gij hier te doen manneke? Da mag nie hè!’
‘De volgende dag heb ik een afrit vroeger gekozen, daar mocht het wel. Dat waren best pittige ritjes. Wanneer ze me op maandag oppikten, lag ik als een varken te ronken op de achterbank. Want een paar uur eerder, op zondag, had ik nog een bak bier soldaat gemaakt in discotheek Cobra, tegenover Bobbejaanland. Die moest uitgezweet worden. Terwijl ik sliep, zaten die mannen fruit te eten. Wat een contrast. Op training deed al gauw de ronde dat ik regelmatig een stapke in de wereld zette. Dan kwam coach Barry Hughes naar me toe met zijn schitterend Brits-Hollandse accent:
‘Hey Goots, ben je weer gaan zuipen? Heb je weer zitte ouwehoeren?’
Contract bij Club Brugge
Overal waar Patrick Goots speelde, trilden de netten. Waarom hij nooit voor een échte topclub speelde, is dan ook een raadsel. Toch kwam hij er één keer heel dichtbij.
‘Ik was als kleine pagadder naar Club Brugge-Hamburg gaan kijken met Ernst Happel als trainer. 1-0 gewonnen met een goal van Raoul Lambert… Dat sprak me wel aan. Een echte topclub. Louis de Vries ( destijds makelaar, nvdr) pikte me op. We reden samen naar het Novotel in Brugge. Daar kwam de secretaris van Club, Jacques De Nolf, ons halen, met zijne Roever. De volgende halte was het huis van Antoine Vanhove, algemeen directeur van Club Brugge. Daar zaten we te wachten tot hij tevoorschijn zou komen. Dat kon even duren want hij bracht veel tijd door in zijn duivenkot. Die verhalen had ik al gehoord. En daar was hij dan, compleet met hoedje en grijze stofjas. Die hing hij aan de haak en we begonnen te praten. Vanhove was geheel uniek in zijn soort. Niet zoals pakweg Johan Timmermans van KV Mechelen die advocaat was. Nee, den Antoine was ne simpele volksmens mé boerenverstand. En wellie beginnen te klappen.
‘In Kortrijk had ik 60.000 frank bruto ( 1500 euro, nvdr) per maand en 20.000 per punt. Ik kreeg er ook wat tekengeld, een kilometervergoeding en een appartement. Dat was al bij al niet slecht. Vanhove zegt: ‘Bij ons krijgt iedereen hetzelfde.’ Terwijl hij dat zei, nam hij er het contract van Claude Verspaille bij. Ik zou bij Brugge 30.000 frank per maand krijgen. Ik moest even slikken. ‘ Moh how how how’, zei Vanhove. ‘Hier gaat het er wel anders aan toe dan in Kortrijk éh. ‘ En hij begon het systeem uit te leggen. Die 30.000 kreeg je iedere maand, sowieso. Daar kwam een premiestelsel bovenop. Ook al speel je niet of met de C-junioren, als Brugge wint, krijg je de premie. In Kortrijk zou dat nougatbollen zijn als je niet op het veld had gestaan.
‘In dat seizoen stond Anderlecht een straatlengte voor op Brugge, ik geloof tien punten of zo. Ze speelden voor 95.000 frank per punt. Vanhove gaf aan dat hij hoopte dat ze niet meer te veel zouden winnen, want dat kostte de club een pak geld. En de titel was toch al weg. Een paar weken eerder betaalden ze nog 50.000 per punt maar dat was het mooie aan het systeem: als je een paar keer na elkaar won, bleef die premie maar stijgen. Er kwamen ook bonussen bij voor top vijf, voor top drie en ga zo maar door. Vandaar die 95.000 frank op het moment dat we bij Vanhove thuis zaten. Daar moet je niet over nadenken hè. Dat zijn cijfers om van te dromen. Zeker in die tijd.
‘Ik ben een prille twintiger op dat moment met een paar seizoenen eerste klasse op de teller en al aardig wat goals. Maar eerlijk: ik voelde me een nobody. En wat zegt Louis de Vries tegen mij, op dat moment de grootste manager van België? ‘Pat, je mag dit contract nu nog niet ondertekenen .‘ Ik had de stylo vast! Echt waar hè, dèh zweer ik op het graf van mijn vader!’
Roze poëziealbum
Een cultheld van de The Great Old word je niet zomaar. Pat werd flink op de rooster gelegd toen hij voor het eerst oog in oog stond met de ‘hardste’ kern van Antwerp.
‘Een paar van die mannen zijn echte kameraden geworden. Ik had meteen een goed gevoel. De eerste bal die ik in de eerste oefenmatch tegen Sint-Pauwels aanraakte, vloog à la Van Basten binnen. Een start om van te dromen. Ook in de volgende matchen liep het uitstekend. Een paar weken later sta ik in het themacafé bij Jenny, waar we ’s middags ook aten. Ik kwam daar graag, zo tussen de supporters. Daar zat ik liever dan in de businessclub. Ik sta daar rustig een mazoutje te drinken. Komen er ineens vier gasten naar me toe.
‘ Hey Goewets, das gemakkelèk hè… bèh den Beerschot gespeild… wa denkte gaaij wel?’
‘Ik kan je eerlijk zeggen dat dat heel confronterend was, zo oog in oog met die dokwerkers die rood en wit ademden. Ik zeg: ‘ Lùstert hè. Binnen veertien dagen spreken we hier af en dan breng ik mijn poëziealbum mee van toen ik tien jaar was.’ Ik zèn altèt nen hardrocker geweest. Kome kik doar dèh themacafé binnen mé ne roze poëziealbum. De Goewets mé zènne sjtert en zènnen oorring…‘
Goots staat recht, loopt naar de kast, begint te zoeken en tovert inderdaad een roze poëziealbum tevoorschijn. Wat hij me dan laat zien, is heel straf. Ik zie een getekende Alfred Riedl met sponsor Bell op de bast, met emotionele tekst van pa Goots erbij. Hij spreekt de hoop uit dat zoon Pat ooit voor zijn favoriete club, den Antwerp, zou mogen spelen. Opgetekend te Dessel in het gezegende jaar 1976.
‘Die gasten lezen dat en krijgen de tranen in de ogen. Echt waar! Toen voelde ik dat ik vertrokken was. Ik had hun zegen gekregen. Vandaag zeggen spelers nogal rap dat ze voor hun droomploeg gaan spelen. Als ze het jaar nadien ergens anders voetballen, zeggen ze dat opnieuw. Bij mij was het oprecht, van kinds af aan. Dat is begonnen toen ik met de C-miniemen van Dessel op Antwerp mocht gaan spelen. Tot dan was Racing Mechelen onze meest indrukwekkende verplaatsing geweest. Maar de Bosuil, dat sloeg alles. Ik vergeet het nooit meer. Die kuip met al dat beton erachter, voor mij was dat een fenomenale ervaring. En die houten doelpalen! Geweldig! Toen ik bij Antwerp aankwam, waren ze al weg maar ik heb er wel nog ooit in gescoord, in die prachtige doelen.’
Een joekel van een spuit
Goots voetbalde in een tijdperk waarin de medische begeleiding – om het zacht uit te drukken – weleens durfde te flirten met de grenzen van de redelijkheid. Getuige daarvan deze anekdote uit zijn KRC Genkperiode.
‘De match na het ontslag van Luka Peruzovic speelden we uit in Lommel. Ik zat met een zwaar ontstoken nagel aan mijn rechtervoet. Het deed verschrikkelijk veel pijn. Onze verzorger Ludo Geusens zaliger had er een paar dagen eerder zijn mes in gezet om de etter eruit te laten lopen. Grèllig! Iedereen is buiten gelopen van de stank. Het was niet te harden. Dat was een van de pijnlijkste dingen die ik ooit heb meegemaakt. De Ludo zegt: ‘Ga naar huis. Ga in bad zitten en kap er wat soda bij. Dan is alles goed ontsmet.’
‘De volgende dag kreeg ik mijn schoenen zelfs niet meer aan. Ik kon nog amper stappen. De trainer vroeg om toch door te bijten, want ze hadden me nodig. Ge kent da. Goed, wij dus de volgende dag naar Lommel. De dokter ging mee om te kijken hoe het ging. Ik begon bijna te blèten van de pijn. En dan was ik alleen nog maar mijn schoenen aan het aandoen. Laat staan dat ik tegen een bal had getrapt. Ik ging op de massagetafel liggen en kreeg twee spuiten in mijn teen. Eentje aan elke kant. Ik ben daar sowieso al geen held in. Het feit dat het vroor maakte het nog erger. Door de zwelling zat mijn voet ook gekneld in die schoen. Daarom besloot ik er een zooltje uit te halen, dan had ik wat speling. De opwarming was toen nog op dat b-veld achter de hoofdtribune. Ik ga naar buiten en na twee breedtes strompelen zeg ik tegen de trainer dat het echt niet gaat. Terug naar binnen. ‘ Allez, legt u nog eens‘, zei de dokter. Die haalt me daar een joekel van een spuit boven. Ik denk dat ze daar normaal gezien nen olifant mee plat leggen. De naald ging los onder de nagel die wonde in. Ik denk dat ze me tot in de business seats hebben horen tjoenken. Iets wat zo ontstoken is, krijg je amper verdoofd. Zo bleek nog maar eens.
‘Ik heb gespeeld ja! Geen bal aangeraakt. Dat was effectief een van mijn slechtste matchen aller tijden. Na 58 minuten is Frane Bucan me komen vervangen. Het had geen zin.’
Paaseieren rapen
Uiteraard vertelt Patrick Goots in het boek ook een aantal opmerkelijke verhalen die hij meemaakte met De Kempenzonen, zijn geliefde caféploeg waar hij sinds jaar en dag de bezieler van is.
‘We hebben een waanzinnig seizoen meegemaakt waarin we alles hebben gewonnen wat er te winnen viel. Kampioen in de zondagsreeks, in eerste afdeling, we wonnen de beker Dries, die van Vlaanderen, die der Kampioenen… Wat nog? De beker van Dessel, de supercup en we kregen de beker voor de meest gewonnen wedstrijden na elkaar.
‘Voor de tegenstanders was dat vaak de match van het jaar. Want het was tegen die ploeg van die profvoetballer. Op dat moment speelde ik bij Antwerp. Doelman Kris Mampaey vertelde me dat hij graag eens wilde komen kijken. Op zondagochtend. Heel toevallig konden we die dag kampioen spelen tegen de rivalen van den Braberg, waar we regelmatig mee overhoop lagen. Vetes en nog eens vetes zoals die keer dat we Sven Verdonck, die nog bij Genk had gespeeld, transfereerden. Die was in Nederland op gebruik van teen of tander betrapt en dus geschorst. Die mannen van den Braberg vonden dat ze een klacht moesten indienen. Toen begon de ellende. Toen ’t Pasen was, wilden ze niet spelen. Dan konden ze geen eieren rapen in hunnen hof. Voor de volgende wedstrijd hebben wij hun veld dan volgelegd met paaseieren. Als protestactie. En om eens goed te lachen. Ik werd tijdens én na de match uitgescholden voor het vuil van de straat door een zot wijf achter den draad. ’t Stond 2-2 en in de laatste minuut krijgen we een vrije trap. Een paar meter buiten de zestien. Zegt er ene:
‘ Allez Pat. Patst diejen hie is rap binnen.’
Los in de winkelhaak! Ik sprong over de omheining, richting die zottin, en riep: ‘ Gaa sè voal rosse…‘ Enfin, het oudste beroep ter wereld.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier