Hectisch. Wanneer renners vertellen over de intrigerende microkosmos van het spurtende Tourpeloton, is dit het woord dat telkens opnieuw terugkeert. Nergens krijg je als sprinter zo weinig plaats als in een Tourspurt. Nergens anders wil zo veel volk in de eerste gelederen postvatten. De punt van het peloton dat richting Tourfinish stormt, lijdt aan het overbevolkingssyndroom. “In de Tour staat de hele wereldtop van de sprint aan de start”, verklaart Eric Vanderaerden, de groenetruiwinnaar van 1986. “Die bezetting heb je nooit in de Giro of de Vuelta. Daarenboven zijn er in de Tour veel meer renners die denken dat ze kunnen winnen. Iedere spurter met een beetje ambitie mengt zich in de massaspurt en allemaal doen ze mee met het idee om de rit te winnen.”
Voor de meeste ploegen is de Tour al geslaagd als ze een etappewinst behalen. In de tijd van Freddy Maertens, winnaar van vijftien Tourritten en het puntenklassement in de jaren 1976, 1978 en 1981, was voor de status en marktwaarde van een spurter het belang van een Touretappe niet minder groot. “Met ritwinst kon je een mooi contract afdwingen”, herinnert de West-Vlaming zich. “Je prestaties in de Tour bepaalden ook het startgeld dat je kon vragen in de na-Tourcriteriums. In onze tijd speelde dat nog meer dan vandaag, omdat wij nog dertig of veertig criteriums reden. In de Ronde van Frankrijk is daarom iedere spurt van tel. Ook omdat in de Tour veel meer belang wordt gehecht aan het puntenklassement dan in andere wedstrijden. Als je voor de groene trui gaat, ben je verplicht iedere keer voluit mee te doen. Zelfs als je niet meer kan winnen, mag je je niet rechtzetten zoals je in een andere wedstrijd zou doen. Ook de ereplaatsen zijn belangrijk om zoveel mogelijk punten te halen.”
Ellebogenwerk
Het overbevolkingsprobleem in de spits van het peloton manifesteert zich het sterkst in de eerste week van de Tour. “Zeker de eerste massaspurt verloopt op het scherp van de snee”, vertelt Frank Hoste, die in zijn carrière vijf Tourritten won en de beste was in het puntenklassement van 1984. Nooit zal de Gentenaar de eerste rit van de Tour van 1984 vergeten. “De week voordien was Eric Vanderaerden Belgisch kampioen geworden in Hoeselt dankzij Eddy Planckaert, zijn ploegmaat bij Panasonic die de sprint had aangetrokken. In alle kranten had Vanderaerden achteraf verkondigd dat hij in de eerste massaspurt in de Tour een wederdienst zou bewijzen aan Planckaert. In die bewuste Tourrit verstoorde ik tijdens de strijd om de posities het treintje Vanderaerden-Planckaert. Waarop Planckaert mijn broek vastpakte en zich afstootte aan mij. De eerste regel in de spurt is dat je je poten moet thuis houden. Die spurt won ik dan ook puur op adrenaline. Planckaert was zesde.”
In die jaren ging het er in een Tourspurt nog wilder aan toe dan vandaag, vindt Vanderaerden. “Wij waren geen gangsters of bandieten, maar in onze tijd werd er nog iets meer toegelaten. De jury was niet zo streng. De laatste kilometers werden ook nog niet zo schitterend in beeld gebracht. Vandaag zie je elke beweging vanuit de lucht, van links en van rechts. Onze generatie spurters werkte meer met de ellebogen en schouders. Tegenwoordig word je al gedeclasseerd als je tijdens de laatste tweehonderd meter één of anderhalve meter van je lijn afwijkt.”
Pas wanneer in de loop van zo’n Tour het puntenklassement stilaan in een vaste plooi valt, dunt de spoeling sprinters uit. Wie voor de groene trui uitgeteld is, zal al eens afhaken bij een volgende massaspurt. Maar voordat er zich zo’n selectie voltrokken heeft, is de Tour meestal al een week ver. “Tot dan zit iedereen te rekenen”, vertelt Frank Hoste. “Mindere spurters riskeren hun leven en kwakken zich in een massaspurt ertussen om via ereplaatsen punten te sprokkelen. Die groene trui is meer waard dan drie ritten winnen.”
Met iedere mogelijkheid wordt rekening gehouden, aldus Hoste. “De tegenstanders van Mark Cavendish zitten te speculeren: je weet nooit dat hij Parijs niet haalt en de eerste plaats in de puntenstand vrijkomt. Ze denken ook al vooruit. Ze weten dat er nog overgangsritten aankomen. Dit jaar zijn er daar trouwens veel van. In het middengebergte hopen de minder snelle spurters punten terug te nemen op de topsprinters, die meestal minder goed bergop rijden. Peter Sagan kan Cavendish in een vlakke sprint normaal niet verslaan, maar hij rekent erop punten te winnen in de ritten waar Cavendish gelost is. De sprinters van de tweede rij houden ook in hun achterhoofd dat je niet noodzakelijk ritten hoeft te winnen om in Parijs de puntentrui te pakken. Eddy Planckaert heeft dat bewezen in 1988 en iedereen spreekt er nog over.”
Driekilometerregel
Kenmerkend voor de finale van een Tourrit is bovendien dat behalve de sprintersploegen ook de klassementsrenners mee vooraan in het peloton zitten te knokken. ” Cadel Evans, Bradley Wiggins, noem maar op: ze willen geen tijd verliezen als er een breuk ontstaat door een valpartij”, legt Tom Steels uit, die in 1998, 1999 en 2000 in totaal negen Tourritten won. “In de Tour zijn ze daar fanatieker in dan in andere wedstrijden. Al die klassementsmannen brengen nog meer volk mee vooraan. Allemaal hebben ze hun knechten die hen uit de wind moeten houden. Met als gevolg dat er heel veel renners zich in de voorbereiding van een massaspurt mengen, terwijl ze er eigenlijk niet thuishoren. Ik kan je verzekeren: voor een sprinter is dat heel frustrerend.”
Bovendien wordt het daardoor erg gevaarlijk, merkt Freddy Maertens op, die vandaag de kost wint als gids in het Centrum Ronde van Vlaanderen in Oudenaarde. “In mijn tijd had ik alleen Michel Pollentier en Marc Demeyer in steun. Maar nu zetten er veel ploegen een heel treintje op. Je ziet vaak dat zo’n locomotief zich plots rechtzet en de pedalen stilhoudt. De renners achter hem merken dat niet altijd direct op, zeker zij niet die alleen maar in de Tour mee sprinten en eigenlijk niets te zoeken hebben in zo’n massaspurt. Ook op die manier gebeuren er veel valpartijen.”
De aanwezigheid van de klassementsploegen moet je als sprinter in de Tour aanvaarden, zegt Hoste, die als gastcommentator voor Sporza Radio de wedstrijd verslaat. “Je kan je troosten met de gedachte dat zij zich in de slotkilometers toch op de achtergrond houden. De situatie is ook al verbeterd vergeleken met vroeger dankzij de invoering van de driekilometerregel. Het zijn de tijdsverschillen op drie kilometer vóór de finish die worden doorgerekend naar het algemene klassement. In onze tijd gebeurde de tijdsmeting maar één kilometer voor de finish. Tot de slotkilometer reden de klassementsploegen in onze weg. Dan pas konden ze zich een beetje laten afzakken.”
Dit jaar is de kans op valpartijen misschien nog groter dan anders, voorspelt Hoste. “Ik ben nieuwsgierig naar het gedrag van Cavendish. Andere jaren had hij altijd een volledige ploeg tot zijn beschikking. Wanneer Mark Renshaw de laatste vijfhonderd meter voor zijn rekening nam, hing iedereen op een lint en had Cavendish de hele boulevard voor zich. Hij moest alleen maar kijken op hoeveel meter van de streep hij zijn sprint zou inzetten. Maar omdat ze bij Sky dit jaar de ploeg voornamelijk rond Wiggins bouwden, moet Cavendish het deze keer stellen met slechts twee helpers ( Bernhard Eisel en Edvald Boasson Hagen, nvdr). Daardoor zal hij waarschijnlijk wel eens vanuit een slechte uitgangspositie aan de sprint moeten beginnen en op die manier geklopt worden. Cavendish kennende zal hij gefrustreerd raken en daarom denk ik dat hij gevaarlijke manoeuvres zal doen in de voorbereiding op de sprint. Met alle risico’s van dien. Ik heb het meest schrik voor Wiggins, dat hij eens tegen de grond zal gaan. Van de klassementsrenners lijkt hij mij de minst stuurvaardige.”
Piste-ervaring is voordeel
De onafgebroken strijd voor plaatsjeswinst of -behoud maakt de voorbereiding van een massaspurt zoveel lastiger dan in om het even welke wedstrijd. “Het belangrijkste voor een sprinter is juist dat hij in die fase geen overbodige krachten verspilt”, zegt Vanderaerden, die dit jaar in de Tour aan de slag is als vipchauffeur voor Lotto-Belisol. “Een sprinter die in de wind naar voren moet rijden om zich vooraan te handhaven, kan aan het eind niet meer sprinten naar de overwinning. In een andere wedstrijd lukt dat misschien nog wel, maar in de Tour mag je het vergeten. Daarom zijn die laatste ploegmaats zo belangrijk.”
Het wringwerk zorgt in de Tour voor een grotere natuurlijke selectie dan in andere wedstrijden. “Dat wringen speelt in het nadeel van André Greipel“, meent Hoste. “Hij kan er zich niet tussen nestelen zoals Cavendish dat doet. Zonder in de wind te rijden baant die zich een weg naar voren met behulp van zijn knieën en ellebogen. Greipel rijdt iedere keer langs de buitenkant van het peloton. Hij moet telkens iemand hebben die hem naar voren brengt. Als hij zijn mannetje kwijtspeelt en dat werk zelf moet doen, is zijn bobijntje af tegen de laatste driehonderd meter. Greipel is een spurter die plaats moet hebben, net als Tom Boonen.”
Hoe slopend een massaspurt in de Tour is, weet ook Tom Steels, die sinds vorig jaar trainer en ploegleider is bij Omega Pharma – Quick-Step. “Wanneer de massaspurt begint, zijn er al veel sprinters van hun pluimen kwijt. Opschuiven in de Tour is sowieso niet makkelijk omdat alle spurters op scherp staan, de snelheid hoger ligt dan in andere wedstrijden en je door de massa toeschouwers langs de weg vaak weinig plaats hebt. Maar het lastige is vooral dat de aanloop naar de sprint veel langer duurt dan in andere wedstrijden. Elders zal je misschien vijf kilometer met een snelheid van zestig kilometer per uur moeten rijden. In de Tour moet je tien tot vijftien kilometer ongelooflijk rap kunnen rijden om vooraan te blijven.”
Het echte wringen begint al op een dertigtal kilometer voor de aankomst, vertelt Steels. “Dan al zit je met meer dan de nodige stress opgezadeld, los van het feit dat je tijdens de wedstrijd ook niet super op je gemak bent. Vanaf tien kilometer voor het einde heb je zeker niet veel ruimte meer om fouten te maken. Je zit stuur aan stuur. Claustrofobie mag je niet hebben. Constant moet je ongelooflijk opletten om niet te vallen. Ik moet zeggen dat de mannen met piste- ervaring, die behendig zijn, daarom toch zeker bevoordeeld zijn. Al zijn ook zij blij als ze eens aan de buitenkant van het peloton zitten, waar er toch iets meer ruimte is.”
In de mallemolen van de sprint verloor zelfs een rustige en verstandige natuur als Tom Steels ooit de pedalen. Het beeld van de Belgische kampioen die in de Tour van 1997 een drinkbus naar de Franse sprinter Frédéric Moncassin slingerde, blijft bij veel wielerliefhebbers op het netvlies gebrand. “Dat was een reflex die je doet op instinct”, zegt de Waaslander daar vandaag over. “Dat incident zegt alles over de intensiteit van een Toursprint. Wanneer het in de Tour misgaat, heb je toch nog wel een ander gevoel dan wanneer het in Parijs-Nice niet lekker loopt.”
Recupereren in de bergen
Frank Hoste van zijn kant kan Tom Boonen goed begrijpen dat hij dit jaar de Tour overslaat. “Het is allesbehalve evident om je met een voorjaar en palmares zoals hij dat heeft, nog te motiveren om je ertussen te kwakken. Hoe ouder je wordt, hoe meer je stilstaat bij de risico’s. Je mag eigenlijk niet nadenken, anders kom je aan je remmen en verspeel je je positie vooraan. Zelf was ik het liefst van alles klimmer of tijdrijder geweest. Je hebt je specialiteit niet te kiezen natuurlijk, maar sprinten is de laatste discipline die ik iemand zou aanraden. De voorbereiding kan zo frustrerend en stressvol zijn: op een paar meter kan je twintig plaatsen verliezen.”
Een sprinter wordt betaald om zich in de massaspurt te storten en te winnen. Hoste: “Kom je ten val door andermans schuld en ben je langs alle kanten gehecht, dan nog verwachten de ploeg en de sponsor dat je de volgende dag opnieuw aan de spurt meedoet. Ook dat is een verschil tussen de Tour en andere wedstrijden. Ik herinner me dat ik in de Ronde van Italië eens in een massaspurt ten val kwam en daarna de eerste drie, vier spurten niet meer heb meegedaan. In de Tour kon ik me dat niet permitteren.”
Het is vooral de opeenvolging van de ritten die in de kleren kruipt, vindt Steels. “Iedere dag in de Tour is het hetzelfde gevecht, iedere dag hetzelfde gevoel. De meeste sprinters zijn echt wel blij wanneer ze de eerste keer de bergen in mogen. Het fysieke afzien is in de bergritten natuurlijk zeker niet minder, maar je bent verlost van de druk en eindelijk heb je wat meer ruimte om te fietsen. Mentaal kan een sprinter daarom in de bergen een stuk recupereren.”
Moeilijkste discipline
Een deel van de loden druk die op Tourspurters weegt, vloeit ook voort uit de almaar grotere hoeveelheid informatie die ze krijgen en het besef hoeveel centen en personeelsleden de ploeg voor hen vrijmaakt. “De finale van een rit in de Tour wordt grondiger voorbereid dan in andere koersen”, weet Freddy Maertens. “In mijn tijd baseerden we ons op het roadbook van de organisatie, maar ook maakten wij met de ploeg de avond voor de rit meer werk van de tactiekbespreking dan in andere koersen. Met de mecaniciens zaten we ook te overleggen over de versnellingen waarmee we zouden rijden.”
Vandaag zetten de ploegen van de spurters de nieuwe media in. Zo is het gebruik van Google Earth wijdverspreid in het peloton. “Ook las ik onlangs dat in de Tour dit jaar Robbie McEwen telkens de laatste rechte lijn van de sprintetappes verkent en filmt voor Matthew Goss, zodat die weet wat hem te wachten staat”, zegt Maertens. “Zoals Erik Zabel vroeger de aankomsten van tevoren analyseerde voor Cavendish. Die moeite wordt in andere wedstrijden niet genomen.”
Vroeger stuurden ploegen vaak een verzorger vooruit om de laatste kilometers te verkennen en informatie door te bellen over de windrichting, linke bochten of ronde punten en eventueel de hellingsgraad van de laatste rechte lijn. “Dat waren gegevens die ik toch in mijn hoofd opsloeg”, zegt Steels. “Heel belangrijke inlichtingen die het verschil kunnen maken tussen winst en verlies. Tijdens de eerste wedstrijduren zat ik dan de aankomststrook in gedachten te herhalen. Die eerste uren zijn vooral mentaal heel lastig, want je hebt heel veel tijd om na te denken. Eigenlijk ligt er al van tijdens de busrit ’s morgens voor de rit een baksteen op je maag. Tijdens de wedstrijd zit je jezelf dan nog eens voortdurend vragen te stellen. Pas eenmaal als je in de finale komt, zeg maar de laatste tien kilometer, ben je zodanig geconcentreerd dat de stress plaatsmaakt voor adrenaline. Lukt het je om het werk van je ploegmaats af te ronden, dan voel je je in de zevende hemel. Loopt het mis, dan is de ontgoocheling enorm groot, maar je weet dat je de volgende dag weer aan de bak moet. Vanwege die intensiteit is volgens mij de sprint de moeilijkste discipline binnen de wielersport om verscheidene jaren in te blijven presteren.”
“Als je voor de groene trui gaat, ben je verplicht iedere keer voluit mee te doen.”
Freddy Maertens