Het likje verf is maar de buitenkant. RWD Molenbeek wil in alle opzichten niet langer het kleurloze, lelijke eendje van het Brusselse voetbal zijn.
Elke dag gebeurt er weer iets op RWDM. Fier laat commercieel directeur Jean-Marie Pfaff zien hoe het nieuwe scorebord achter het doel wordt geïnstalleerd, met plaats voor de spelersnamen van beide elftallen, precies zoals vroeger. Tot voor een paar maanden oogde RWDM een beetje vervallen. Een blik op de accommodatie zegde alles : geen publiciteit langs het veld, vervallen tribunes, een veld de naam grasmat niet waardig, trainingsvelden van zo mogelijk nog slechtere kwaliteit. Shirtsponsors waren er niet, kapotte lampen werden niet vervangen, jeugdspelers moesten verkocht worden om dringende facturen te betalen. Uit de Brusselse hemel boven Molenbeek viel geen manna, maar duivenpoep.
Drie maanden later blijft daar weinig van over. Voor het eerst sinds vijf jaar voert het eerste elftal weer publiciteit op de truitjes. Van niet één, maar drie sponsors – en in februari komt er op de mouwen nog een vierde bij. De vernieuwde grasmat oogt egaal en groen en heeft de eerste regenbuien overleefd. Overal worden nieuwe publiciteitsborden neergezet. “Voor negenennegentig procent betaald”, zegt Pfaff met gepaste trots. Dat was niet het geval voor de borden die intussen opgeruimd werden.
Het stadion wordt helemaal herschilderd. Niet in – begrijpe wie kan – groen, zoals voorheen, maar in de clubkleuren rood, wit en zwart. Er worden netten gespannen die de duiven uit de tribunes moeten houden. Een tapijt met het clublogo wordt aangedragen, en straks komt de nieuwe spelersbus, ter vervanging van het eerste exemplaar dat onderweg van Oostenrijk naar België in Duitsland crashte. Tegen GBA presenteerde de club een nieuwe perswoordvoerder : Richard Kawa. Voor de thuiswedstrijden gaan de spelers eten op de golfclub in Melsbroek, op de dagen met twee trainingen kunnen ze over de middag op de club terecht. Tot voor kort hielp mevrouw Schoonjans, echtgenote van één van de twee aandeelhouders, persoonlijk bij het bereiden van de maaltijden. Pfaff : “Tot een maand geleden kwam ze nog helpen kuisen ook. De eerste keer dat ik op de gemeente iets ging vragen, waren ze daar sceptisch : wij iets geven om het door een ander kapot te laten maken ? Nu worden er weer lijnen getrokken : wie negatief is, moet er uit. Toen ik hier begon, lieten stewards hun vrienden op de eretribune binnenglippen. Dat is profitariaat, ten koste van de club.”
Pfaff was niet bang dat hij tot dezelfde conclusie zou komen als zijn voorgangers, dat er in Brussel geen plaats is voor een tweede eersteklasseclub : “Ik ben van niets bang. Ik durf initiatieven te nemen, ook al ben ik maar tot mijn veertiende naar school geweest. Je ziet het resultaat : er beweegt hier iets, voor het eerst in jaren.”
Werk genoeg. Pfaff wordt niet goed wanneer hij voorgaat in de ruimte onder de oude hoofdtribune, waar sinds de verhuis naar de nieuwe tribune niets meer aangeraakt, laat staan hersteld is. In de hal liggen nog lege flessen en resten van pakjes friet en hamburgers, op een kast zijn een hoop bekers samengegooid. Het is één grote troep. “Iedereen zag het van jaar tot jaar achteruit gaan, maar niemand die er iets aan deed. Behalve wat rondkijken op zoek naar wat nog iets opbracht. Om dan, van zodra het geld op was, weg te gaan en te zeggen : het lukt hier niet.” Wie wegging, sloot niet eens de deuren achter zich en vertikte het zelfs het licht uit te doen.
Een beetje nostalgisch, maar met zin voor practische details, belooft Pfaff dat onder de oude hoofdtribune, die nu herschilderd wordt door vrijwilligers, straks weer het sportieve hart van de club klopt. De oude kleedkamers worden opgeknapt; de spelers verhuizen zo gauw mogelijk van het even verderop gelegen complex Sippelberg naar het trainingsveld aan de achterkant van de hoofdtribune. Er komt een fanshop en een sportcafé. In een later stadium worden ook de vervallen staantribunes achter de beide doelen aangepakt.
Sinds hij met zijn bedrijf de verantwoordelijkheid over het commerciële aanvaardde, werkt Jean-Marie Pfaff de klok rond. Pfaff is enthousiast : eindelijk een club waar hij aangemoedigd wordt. “Toen ik bij Lierse en Turnhout tips gaf die ik opgemerkt had bij Bayern, werd daar altijd negatief over gedaan : ja, maar het is hier Bayern niet. Dat werkte ontmoedigend. Hier is men enthousiast : doe maar, dat is jouw domein en we weten dat de club er beter van wordt.” Of sponsors geïnteresseerd zijn in RWDM ? Zijn antwoord is positief : “Hier is het nog betaalbaar ! Ik kan niet klagen over gebrek aan medewerking. Hier worden sponsors bij naam genoemd, elders zijn ze maar een nummer.” Hij haalt het voorbeeld aan van de hoofdsponsor, Daoust Interim, die hij niet kende : “Hij is geen marktleider in zijn branche, maar dat zijn wij ook niet in het voetbal. Hij wil als underdog op een sympathieke manier in de belangstelling komen. Net als wij.” Molenbeek wil Anderlecht niet beconcurreren, maar een gezellige thuis bieden aan wie wat lager mikt.
“Ons motto is : liever de sympathieke underdog dan de arrogante betweter. Wie niet bij onze rijke buurman past, voelt zich hier misschien thuis”, wordt de nieuwe aanpak verwoord door de altijd lachende Eric De Prins. De nieuwe voorzitter is een perfect tweetalige Brusselaar die zijn bouwbedrijf vanuit Grimbergen leidt en als kind aan de hand van zijn grootvader de thuiswedstrijden van Molenbeek bijwoonde. De Prins werd na vijf jaar jeugdvoorzittersschap algemeen voorzitter van de club, toen Molenbeek drie jaar terug net naar tweede klasse was gezakt. Ellebogenwerk kwam daar heus niet aan te pas. Grijnzend : “Er waren echt geen vijf andere kandidaten, hoor.”
Eerst moest het budget flink naar beneden, naar 60 miljoen frank (1,48 miljoen euro). Wegens besparingen vertrok een aantal bekwame mensen, zoals Herman Van Holsbeeck. Iemand die, aldus de voorzitter, goed werk leverde, maar te duur was. “Toen hij zich bij Lierse kon verbeteren, was dat voor alle partijen een goeie keuze.” Andere mensen was De Prins liever kwijt dan rijk : “Ik wilde de positieve krachten bundelen om de sfeer van wantrouwen die er intern altijd was te bannen. Ik heb hier een onleefbare sfeer gekend, omdat van boven niet het goede voorbeeld kwam. De twee topmannen voor mij, Johan Vermeersch en Serge Vilain, maakten via de media ruzie. Ik vind : je moet de vuile was niet constant buitenhangen.”
En of er vuile was was. “Klopt, maar dóe er dan iets aan. Ik wil niet permanent naar gezeur luisteren zonder de bereidheid om constructief naar oplossingen te zoeken. Nu vinden we die oplossingen wél.”
Met de steun van zijn partner van het eerste uur, Francis Schoonjans, ook een bouwondernemer, heeft De Prins na geduldig puzzelen zijn team klaar dat Molenbeek met enige vertraging de enentwintigste eeuw moet binnenloodsen. Want een hecht team is wat RWDM de voorbije tien jaar miste, benadrukt de voorzitter. “Toen ik begon, was het hier een puinhoop. Iedereen deed maar. RWDM was een zoo waar iedereen wat brulde, maar los van elkaar. Dat was zo gegroeid : niemand heeft ooit specificieke taken uitgeschreven, zodat niemand wist wat hij mocht en kon doen.”
Nu heeft hij de right men on the right place, meent de voorzitter. Zelf sprong hij samen met Francis Schoonjans bij toen Molenbeek zwaar moest investeren in vernieuwingen aan het stadion en het verwerven van de licentie. Hij gaat er nogal achteloos over, als gesuggereerd wordt dat zij beiden de 30 miljoen frank (743.680 euro) voorschoten die nodig waren om aan de licentievoorwaarden te voldoen en de afbetalingsplannen in gang te zetten. In tegenstelling tot zijn voorgangers gelooft De Prins in een tweede Brusselse club op het hoogste niveau : “Mijn voorgangers hadden de afbetaling van de nieuwe tribune als handicap. Die tribune is nu met scherpe besparingen afbetaald. Bijkomende investeringen waren nodig om in leven te blijven en van alle lasten van het verleden af te geraken. En om de kans op promotie te behouden. Want als je na een paar jaar niet uit tweede klasse geraakt, wordt het onleefbaar. Dus moet je risico nemen en durven investeren in de toekomst. De toekomst, dat was voor mij eerst een duidelijke structuur.”
Het eerste stuk dat in de structurele puzzel werd ingepast, was voormalig trainer en Brusselaar Freddy Smets. Hij werd begin vorig seizoen sportief manager op het moment dat zowat iedereen de club verliet : manager Van Holsbeeck en bijna de hele technische staf. “Molenbeek zat met een kater omdat het twee keer naast de eindronde had gegrepen”, zegt Smets. “Daarnaast sukkelde het met zware financiële problemen. Eddy De Bolle kon hulptrainer worden van Beveren, Daniel Renders derde trainer en scout bij Anderlecht. Keepertrainer Eric De Leu wilde graag op tijd betaald worden.” Hij dan niet, misschien ? Smets : “Ik wil ook betaald worden, maar in een club als RWDM moet je kunnen aanvaarden dat het al eens wat later gebeurt.”
Smets leerde Molenbeek door de jaren kennen als een plezante club die nooit echt professioneel was. Hij kan het weten, want hij werkte er vroeger als trainer en miste toen op een haar na Europees voetbal. Dat gebeurde ook in moeilijke omstandigheden : “We waren toen ook een profclub, maar ik werkte nog als leraar LO en was niet eens voltijds trainer. Het eerste jaar was er geen geld voor een hulptrainer, deed ik alles alleen. Het tweede en het derde jaar was mijn hulptrainer ook keepertrainer. Op het secretariaat had je Jean-Marie Philips en een paar gepensioneerden. In eerste klasse !”
Bij zijn aantreden vorig jaar stond hij samen met één voltijds secretaresse in voor zowat alles, van het aannemen van de telefoons tot het verhandelen van spelers. Eerst moest hij voor 15 miljoen frank spelers verkopen, waarna er een half miljoen overbleef om nieuwe spelers te kopen. Smets : “In eerste klasse kan dat niet, moet je meer risico nemen. Wie niet investeert, geraakt nooit aan een speler die hij later met meerwaarde kan doorverkopen.” Dat in te schatten is zijn taak, om zo te helpen het budget rond te krijgen.
Dat budget bepaalt de ambitie van de club. Smets : “Onze ambitie is niet die van Anderlecht of zelfs maar een plaats in de eerste vijf. Anderlecht werkt met een budget van een miljard frank (bijna 25 miljoen euro), wij willen er een van 100 miljoen (bijna 2,5 miljoen euro) rondkrijgen.” Hij somt op : 20 miljoen (495.787 euro) via TV-gelden, 10 miljoen (247.893 euro) van de tickets, 40 à 50 miljoen via de commerciële dienst. “De rest moet komen van de verkoop van een speler.”
De beurstruuk met Edwin Van Ankeren, die gratis werd aangetrokken en voor zeven miljoen frank (173.525 euro) weer werd verkocht zonder dat hij één minuut voor RWDM speelde, lukt hem niet elke week. “De voorzitter en mijnheer Schoonjans tellen geen elf miljoen frank (272.682 euro) neer voor Kargbo als ze niet in hem geloven. Liefst verkopen we hem dit of volgend jaar, mét meerwaarde. Lukt het niet met hem, dan misschien met Kolotilko. Anders hebben we een probleem.”
Met het oog op het recruteren van talent sloot Smets via persoonlijke contacten samenwerkingsakkoorden met een club in Kameroen en een in Senegal. Deze week wil hij hetzelfde realiseren in Guinee. “Laat je een Afrikaan via een manager overkomen, kost je dat vier miljoen frank (bijna 100.000 euro). Nu minder.” Toch kan RWDM het zich niet veroorloven tips voor testers naast zich neer te leggen. Alleen laat het zich niet meer vangen om zelf de hotelkosten en de vliegtuigtickets te betalen, tenzij de speler een contract krijgt. De samenwerking met Feyenoord, die is opgezegd, was vooral interessant voor Feyenoord zelf. Smets : “Zij kregen een goeie prijs voor Kpaka en Kargbo. Wij kregen qua aanbod tweede keus, nog minder dan Excelsior. Bovendien waren we onvoldoende uitgerust om aan de eisen van Feyenoord te voldoen, bijvoorbeeld qua opvang en accommodatie voor hun spelers.”
De sportief directeur houdt met één oog ook de eigen jeugd in het oog : tien kernspelers én de trainer komen uit de eigen jeugdrangen. Dat rechtsachter Ouchla Marokkaan is, is mooi meegenomen in een gemeente waar Marokkanen dertig procent van de bevolking uitmaken. “Misschien is hij het voorbeeld dat jonge spelers nodig hebben om het te maken in ons eerste elftal. Wij hebben in onze kern tien nationaliteiten. Ik heb achttien jaar in het Brussels onderwijs gestaan, ik vond klassen met zo’n verscheidenheid normaal. Hoe wil je in Brussel leven, als je daar niet mee om kan ? Wie niet met andere culturen kan werken, moet niet bij RWDM zijn.”
door Geert Foutré