Stilzitten is niet aan hem besteed, en daarom werd ex-doelman Dirk Vekeman postbode in zijn dorp Sint-Genesius Rode. ‘Elke dag zeventien kilometer. Te voet !’
“Ze zijn te streng voor ons”, klaagt Dirk Vekeman. ‘Ons’ betekent hier Anderlecht. “Ik ben een Anderlechtman in hart en nieren. Het is altijd mijn club geweest en zal dat altijd blijven, ook al heb ik nu geen tijd meer om te gaan kijken. Als ze twee keer na mekaar verliezen, maakt de pers daar meteen een crisis van. In Brugge kennen ze zoiets niet.”
Toch is de voormalige doelman niet blind voor de tekortkomingen van zijn ex-club, vooral in de opleiding. “Aan de basis loopt het grondig fout. Neerpede is een smet op de naam Anderlecht. Ze zeggen nu wel dat er nogal wat jongeren klaar staan, maar hoeveel Belgen zijn daarbij ? Geen enkele. Iemand die ze op zijn vijftiende naar hier halen, is toch geen eigen product ? Het kan ook niet dat er in de jeugdwerking geen enkele oud-speler van Anderlecht zit, zoals je die aan de top wel hebt met Broos, Vercauteren en Munaron. Hoe wil je dan dat die jonge gasten weten hoe het er in het eerste elftal aan toe gaat ? Toen ik jeugdspeler was, hadden we Polliet Vandenbosch, Marcel Decorte en Jean Cornelis als trainer.”
Hoe goed zij hem ook voorbereidden, Vekeman vindt dat hij bij Anderlecht te vroeg voor de leeuwen is gegooid. “Nadat we met de nationale Uefa’s Europees kampioen waren geworden, begon ik onder Raymond Goethals als titularis. Ik was amper zeventien. Na een flater tegen Club Luik verloor ik mijn plaats aan Nico de Bree en bracht ik het merendeel van mijn tijd op de bank door.”
Of hij het maximum uit zijn carrière heeft gehaald ? “Allicht niet, maar ik was heel blij dat ik bij Anderlecht kon spelen en wilde er eigenlijk nooit weg. Dat ik vooral bankzitter was, nam ik er maar bij. Ik heb er geen spijt van. Ik ben overal geweest, heb Europees gespeeld, wat toch al niet voor elke voetballer weggelegd is. Maar bovenal was Anderlecht een zekerheid en daar hield ik me aan vast. Ik was geen avonturier.”
En zo bleef Vekeman de brave reservedoelman die nooit klaagde, af en toe wel eens riep dat hij zou vertrekken, maar uiteindelijk toch bij de ploeg bleef waar hij zich thuis voelde. “Met een grote meneer als voorzitter. Ook al maakte hij fouten, hij deed veel voor zijn spelers. Als wij tussen twee trainingen zaten te eten en Constant Vanden Stock kwam binnen, riep Verschueren : ‘ heren, messieurs, de voorzitter, le président !”, waarna iedereen rechtstond, alsof het de Koning was die zijn intrede maakte. Ik zie het nu niet meer gebeuren.”
Na vijftien jaar trouwe dienst in de schaduw ruilde Vekeman de gala-avonden in het Vandenstockstadion toch voor het sfeerloze zondagmiddagvoetbal bij Racing Jet Brussel, op het B-veldje van de Heizel. Pas bij Boom voelde hij zich weer thuis, al dreigde een vertroebelde relatie met trainer James Storme een vroegtijdig einde aan zijn carrière te maken. “Mijn goesting om nog verder te doen, ging er totaal over”, vertelt Vekeman met een zucht. “Ik zag het op den duur zelfs niet meer zitten om mijn sporttas te pakken. Toen we tegen Turnhout moesten spelen, las hij ons de ploeg van Verbroedering Geel voor ! Het is maar één van de vele illustraties van zijn onkunde. Dat hij maar uit het voetbal blijft. Hij heeft overal tussen gezeten en heeft er niks meer te zoeken. Leo Canjels heeft me er bovenop geholpen. Daar ben ik hem nog altijd bijzonder dankbaar voor.”
Het faillissement van Boom, waar hij de laatste twee jaar als manager voortdurend lijken uit de kast zag vallen, betekende ook voor Vekeman het afscheid aan het nationale voetbal. Daarna volgde een korte periode van twaalf stielen, dertien ongelukken : een eigen sportwinkel die hem te veel tussen vier muren hield, een job bij twee sportmerken die hem ook niet lag, en een periode als chauffeur van een transportbedrijf. Uiteindelijk kwam hij bij de post van Sint-Genesius Rode terecht, waar hij facteur is.
“Een job die ik al veel vroeger had moeten doen”, is hij tevreden. “Ik weet wel dat de mensen zeggen : Vekeman is laag gevallen, maar dat raakt me niet. Ik zie mij niet elke dag in kostuum naar kantoor gaan. Ik ben geen man van recepties en etentjes. Ik heb beweging nodig en ben zeer graag onder de mensen. Mijn job biedt me die kans. Ik doe het echt heel graag, ook al moet ik elke dag om half vier opstaan voor een tocht van zeventien kilometer. Niet met de auto, brommer of fiets, hé. Neen, te voet ! Maar als het middag is, zit mijn dagtaak er op en is er nog tijd zat voor andere zaken. In de vroege namiddag slaap ik wat bij en rond vier uur zijn de kinderen van school. Ik besteed nu veel aandacht en tijd aan hun carrière. Mijn dochter Joyce doet paardrijden, mijn zoon Jeremy is keeper bij de scholieren van Strombeek. Hij heeft meer talent dan ik. Ik teerde meer op karakter. Ik zal hem alleszins ten volle steunen. Mijn persoonlijke ambities zet ik voor mijn kinderen graag aan de kant.
“Want ambitieus ben ik nog. Bij de jeugd van Anderlecht zie ik voor mij nog een functie weggelegd. Die jonge gasten hebben een harde hand nodig. In de lagere reeksen moet je te erg rekening houden met een kerktorenmentaliteit. Als ik ergens werk, wil ik mijn goesting kunnen doen. Ik ben een beetje vergelijkbaar met Hugo Broos. Zogezegde sterspelers die op het veld de verwachtingen niet inlossen, kan ik missen. Het beste wat Anderlecht kan doen, is Broos rustig laten verder werken en zich niet plooien naar de wensen van de volgevreten vedetten.”
door Stefan Van Loock
‘Bij de jeugd van Anderlecht zie ik voor mij nog een functie weggelegd.’