Toen God op de zevende dag de wielerkoersen schiep, moet hij Tom Boonen voor zich gezien hebben toen hij Parijs-Roubaix uittekende. De erelijst van de Kempenaar in de Hel is indrukwekkend: op negen edities drie keer winnaar en slechts een keer buiten de top tien. Wat is het geheim van de Quick-Steprenner en vanwaar zijn liefde voor de koningin van de klassiekers? Een monoloog.

Wat is er mooier dan na 260 kilometer op vooroorlogse wegen te vlammen en ruim zes uur stof of modder te vreten, het asfaltbaantje richting de Vélodrome de Roubaix op te draaien? Om speaker Daniel Mangeas in de verte de duizenden toeschouwers te horen opzwepen. Om te beseffen wat gladiatoren vroeger meemaakten als ze de arena binnenwandelden, de adrenaline en het melkzuur door je lijf te voelen stromen, het haar op je armen te zien rechtkomen en te weten: nú gaat het gebeuren. Om dan, enkele seconden later, de piste op te rijden en te worden toegejuicht als een koning. Dat gevoel kun je met niets vergelijken.

“Solo aankomen of in een groepje, het is even mooi. In je eentje heb je meer tijd om alles tot je te laten doordringen en je vrienden en familie te groeten. Een sprint is meer stresserend, maar de explosie van emoties na de finish is dan weer iets groter. Op welke manier dan ook: voor zulke momenten ben ik renner geworden.

“Mij opladen voor Parijs-Roubaix kost geen enkele moeite. Na de Ronde van Vlaanderen ben ik wel zo vermoeid dat ik twee dagen nodig heb om de schwung er opnieuw in te krijgen, maar vanaf de Scheldeprijs staat de tonus van mijn spieren automatisch weer op scherp. Genetisch bepaald, denk ik. ( lacht)

“Die motivatie is dezelfde als voor de Ronde, al ligt Vlaanderen me qua parcours – explosieve inspanningen op de hellingen – nog iets beter. Ik kan er alleen moeilijker winnen, omdat ik als rappe man vaak geviseerd word. Parijs-Roubaix is veel meer een man-tegen-mangevecht en een uitputtingsslag. Het komt er in de Hel vooral op aan om zo lang mogelijk het moment van sterven uit te stellen, desnoods tot op de streep. Wie dát het beste kan, mag genieten van het walhalla op de piste.”

Brievenbussen en tuinkabouters

“De verschuiving van de Scheldeprijs naar de woensdag voor Parijs-Roubaix vond ik een goede zet. Gent-Wevelgem was te zwaar, terwijl je in Schoten vrij relaxed kunt koersen, zeker bij goed weer. Vorig jaar had ik er zelfs mijn beste dag van het voorjaar, béter dan in Vlaanderen en Roubaix. Superdagen komen niet op bestelling, hé …

“Daarna heb ik niet bijgetraind, neen. Doe ik nooit. Ja, ik ken de verhalen van Roger De Vlaeminck die na Gent-Wevelgem met 300 kilometer op de teller thuiskwam. Als je dat nodig acht, moet je dat doen, maar voor mij is rust even belangrijk. De zware trainingen heb ik voor de Ronde al afgewerkt. Ofwel is de conditie er, ofwel niet.

“Ook de traditionele verkenning op vrijdag is voor mij geen must. Je kunt er wel nog eens de speciale fietsen en tubes uitproberen en het kasseigevoel wat aanscherpen, maar eigenlijk is dat vooral leuk voor de pers. Aan de fietsen wordt er toch niet veel meer veranderd, want de échte testen vinden de weken ervoor plaats. Bovendien ken ik iedere kasseistrook én de aanloop ernaartoe als mijn broekzak. Ik weet perfect op welke kasseien je waar moet rijden – hier links, daar rechts – en hoe je iedere strook op en af draait. Parijs-Roubaix is qua herkenning niet moeilijk. Vooral omdat je tijdens zo’n klassieker zo geconcentreerd bent dat alle details automatisch in je kop blijven hangen. Ja, zelfs de kleur van de brievenbussen en de tuinkabouters. ( lacht)

“Dit jaar zijn er ook vijf nieuwe kasseistroken, dus zal een verkenning deze keer wél interessant zijn, vooral omdat er twee nieuwe stroken vlak na het Bos volgen. Tijdens die verkenning denk ik wel niet: ‘Hier zal ik demarreren.’ Dat is afhankelijk van de koerssituatie en vooral een kwestie van feeling: ‘Nú ga ik!’ Je kunt dat onmogelijk plannen.

“Net daarom is de teamvergadering op zaterdagavond geen ellenlange bespreking. Wilfried Peeters overloopt nog eens het parcours, maar grote tactische beslissingen worden niet genomen. Als kopman zeg ik wel wat ik van wie verwacht en vooral hoe we de aanlopen naar bepaalde stroken moeten nemen. Peptalk is dan niet meer nodig, iedereen is al nerveus genoeg. Sowieso jagen we elkaar op, want aan tafel praten we dikwijls over voorbije edities. ‘Weet je nog toen …?’ In bed denk ik daar niet meer aan, meestal val ik zelfs vlug in slaap.

“’s Morgens ben ik gezond nerveus, net als voor de Ronde van Vlaanderen, maar van echte zenuwen heb ik nooit last. Een goed teken, want als ik te gestrest ben, verspil ik in het begin van de koers soms te veel krachten. Ik ben liever wat meer ontspannen, al lukt dat voor Parijs-Roubaix beter dan voor de Ronde. In Compiègne is er veel minder volk en ben je als topper meer relaxed dan in Brugge, waar je nog drie interviews moet geven, meer handtekeningen moet uitdelen, je kledij moeilijker kwijtraakt … Natúúrlijk is Brugge qua decor veel mooier, voor het publiek én voor negentig procent van het peloton, maar de meeste favorieten willen er het liefst zo vlug mogelijk starten. Ik ben altijd blij als de koers vertrokken is.”

Aanloop

“De eerste honderd kilometer tot in Troisvilles is anders dan het eerste deel van de Ronde van Vlaanderen. Daar rijd je op vlakke wegen van gemeente naar stad, draaien en keren door een zee van mensen waardoor je voortdurend alert moet zijn. In Roubaix staan er veel minder toeschouwers, gaat het meer op en neer en is het vooral rechtdoor. Na vijf kilometer heb je ook een idee wat er zal gebeuren, omdat je dan al weet uit welke richting de wind hoofdzakelijk zal waaien. Staat hij schuin achteraan of in de zij, dan zullen er allicht waaiers gevormd worden. In 2002, mijn eerste editie, ben ik zo na dertig kilometer weggereden met een groep van 33 renners.

“De wind is trouwens ieder jaar een bepalende factor. Voor mij blaast hij het best in de rug. Dan wordt er meer op de kant gereden en ligt de snelheid hoger. Tegenwind maakt het veel lastiger om het peloton uit te dunnen, want dan valt het na de stenen telkens stil en komen er altijd weer renners aansluiten.

“In het eerste uur komt meestal een kopgroep tot stand. Het ene jaar vijf man, het andere meer dan dertig. Niet te voorspellen. Het is vooral zaak om een of twee ploegmaten mee te sturen, zeker als een grote groep wegrijdt. Als kopman zit je dan op je gemak en bovendien kunnen die helpers in de finale goed van pas komen. Dat is een van de belangrijkste lessen die ik geleerd heb: in de Hel moet je altijd voorin koersen, ervoor zorgen dat je als team nooit in het defensief gedwongen wordt.

“Een volgend belangrijk punt is de eerste kasseistrook van Troisvilles, op 160 kilometer (!) van de finish. Niet de strook op zich – 2,2 kilometer, drie sterren – maar vooral de aanloop. Kilometers ervoor wordt er al gewrongen, want na een bocht naar links kun je met vijf, zes ploegmaten de weg blokkeren. Die stormloop is niet zonder risico’s. In mijn tweede Parijs-Roubaix ben ik in Bertry, drie kilometer voor Troisvilles, gevallen op een smalle brug. Ik bezeerde me aan mijn lies en moest met tranen in de ogen mijn weg voortzetten. Ik raakte vast in een hopeloze achtervolging en werd pas 24e. In mijn negen edities heb ik toen het meest afgezien, méér dan voor mijn drie zeges.

“Ook dát is een belangrijke les: het gevaar loert om elke hoek. Zeker als het regent, want dat veroorzaakt bij renners en volgers nog meer stress. De dagen ervoor hou ik het weer via het internet in de gaten, ja. Een voorkeur heb ik niet, al stijgen mijn kansen wel een beetje als het nat is, want dan spelen de tubes en vooral de techniek een grotere rol. ( zie kader, nvdr) Nat is ook iets lastiger omdat je op de kasseien minder snelheid maakt – veertig kilometer per uur is al rap – en na de bochten meer moet optrekken. Het risico op valpartijen is ook groter, want vaak heb je het zelf niet in de hand. In 2009 tuimelde ik zo over een renner die al op de tweede kasseistrook tegen de modder sloeg. Rug geschaafd, arm en been bebloed. Maar wel gewonnen …” ( lacht)

Een foutje fataal

“Hét ijkpunt is het Bos van Wallers-Arenberg, de strook met de slechtste stenen ter wereld. Niveauverschillen tot tien centimeter, alsof de kasseien uit een camion gegooid werden. Vooral de aanloop is gevaarlijk, want met ruim zestig kilometer per uur duik je in een trechter. Ieder foutje kan fataal zijn, remmen is dus geen optie. Zeker niet omdat het tot halverwege licht dalend is en de snelheid bijzonder hoog ligt. Daarna gaat het vals plat omhoog, maar blijven de stenen even slecht. Echt vlammen kun je dan niet meer.

“Je zult hier Parijs-Roubaix niet winnen, maar je kunt het er wel verliezen. Als je in het Bos niet in de eerste vijftien zit en er wordt daarachter gevallen, dan mag je de zege vergeten, want je kunt door de smalle weg geen kant op. Blijft iedereen recht, dan kun je misschien nog terugkeren, maar dat risico zal ik nooit nemen. Ik denk dat ik – behalve in 2003 – al iedere keer bij de eerste vijf uit het Bos gekomen ben. Dan weet ik meestal ook al of ik de benen heb om te winnen, want wie écht goed is, zit hier vooraan.

“Gelukkig heeft ASO (organisator, nvdr) het Bos niet geschrapt. Oké, het ís gevaarlijk, maar dat is geen reden om die strook, hét herkenningspunt van Parijs-Roubaix, eruit te laten. Op brede asfaltwegen vallen er toch ook renners? Ik juich zelfs toe dat het Bos dit jaar wat dichter bij de aankomst ligt – op 80 kilometer in plaats van vorig jaar op 92 kilometer – en dat die twee nieuwe stroken vlak erna komen. Zo is er minder tijd voor recuperatie en zal de koers automatisch harder worden.

“Vaak schiet er daarna slechts een man of vijftien, twintig meer over. Als een paar ploegen de handen in elkaar slaan, is het voor de rest definitief voorbij. Wordt er naar elkaar gekeken – afhankelijk van de wind en eventuele valpartijen in het Bos – dan groeit die groep aan tot veertig, vijftig renners. Belangrijk is dat je dan als kopman nog een paar ploegmaats bij je hebt.”

Slimme zet van Cancellara

“Het volgende kantelpunt is de vijfsterrenstrook van Mons-en-Pévèle, op vijftig kilometer van de finish: slechte stenen, drie kilometer lang, een open vlakte waar de wind vrij spel heeft. Ideaal om de tegenstand verder af te matten en om met een groepje van échte favorieten de finale in te gaan. Máár, les drie van ‘hoe win ik Parijs-Roubaix’: eigenlijk kan de beslissing op elk moment vallen. Wie had gedacht dat Fabian Cancellara vorig jaar, op een asfaltstrook net voor Mons-en-Pévèle zou aanvallen? Ik had ervoor al enkele keren doorgetrokken, maar net op het moment dat ik me liet afzakken om voor het eerst sinds het Bos iets te eten, ging Fabian. Eer ik opnieuw vooraan zat, had hij al tweehonderd meter. De rest was daarna meer geïnteresseerd in de tweede plaats dan in het dichten van de kloof. Daardoor heb ik toen een mentale krak gekregen.

“Een slimme zet van Cancellara. In 2008 heb ik zo ook de beslissing afgedwongen. Niet op de kasseistrook van Pont-Thibaut, maar net erná, op het asfalt. Iedereen zat à bloc, ik zag dat de wind in de zij zat en dacht: gáán. Alleen Cancellara en Alessandro Ballan konden volgen. Zoals ik al eerder zei: je moet ook je intuïtie volgen, al moet je daar wel fris genoeg voor zijn.

“De laatste cruciale zone is die tussen kilometer 25 en 15 van de eindstreep met drie viersterrenstroken – Cysoing, Bourghelles en Camphin-en-Pévèle – en als toetje Carrefour de l’Arbre, vijf sterren. Van Camphin-en-Pévèle herinner ik me vooral de val van George Hincapie, toen we in 2002 achter Johan Museeuw reden. We waren al opgehouden door twee auto’s die zich in de modder vastgereden hadden en even later zag ik George links in de gracht belanden. Even twijfelde ik: ‘Moet ik wachten op mijn kopman of doorgaan?’ Ik koos voor het laatste, al wist ik dat ik niet meer bij Museeuw zou raken.

“Een fantastische dag. Ik wist dat ik ver zou raken, maar zó diep in de finale? Ik zat in die vroege vlucht en begon me op den duur zelfs vragen te stellen. ‘Verdorie, het is nog zestig kilometer. Wanneer ga ik moe worden?’ ( lacht) Zelfs toen Museeuw en Hincapie me op de hals vielen, sloeg de wanhoop niet toe. ‘Fijn, nu kan ik met de grote mannen op stap.’ Toen Steffen Wesemann me op tien kilometer van de finish inhaalde, was mijn nekske wel af. Te veel gewerkt voor Hincapie. Aanklampen lukte net, sprinten voor de tweede plaats niet meer.”

Een lijn

“In de finale is het overleven. Iedereen zit kapot en dan moet je nog over de verschrikkelijke Carrefour de l’Arbre. Daarom valt daar meestal ook de beslissing, want wie daar nog echt kan versnellen, wint. Het is samen met het Bos de enige strook waar je geen fatsoenlijke lijn kunt volgen, zeker niet in het eerste deel. Zodra je linksaf draait – richting restaurant l’Arbre – loopt het wat omhoog en liggen de stenen wat beter, maar daar staat er zo veel volk dat je niet kunt voorbijsteken. Wordt de renner voor jou gelost, dan heb je het zitten, want degene die op kop rijdt, bepaalt het tempo. Met drie man is dat geen probleem, maar in een grotere groep moet je minstens in eerste of tweede positie aan Carrefour beginnen. Dan hoef je ook geen valpartijen te ontwijken, zoals met Flecha en Hushovd in 2009.

“Vorig jaar zijn de campers verboden en werden er dranghekken gezet, waardoor we wat meer ademruimte hadden. Noodzakelijk? Misschien, maar dan moeten ze alle stroken afzetten, want het is overál gevaarlijk. In de Ronde van Vlaanderen zijn de risico’s zelfs nog groter. In de Hel staat er óók veel volk, maar je weet tenminste waar. In de Ronde staan er niet alleen toeschouwers op de hellingen, maar ook in de aanloop en erna. Niet zo overzichtelijk en dus gevaarlijker.

“Mijn ‘ergste’ passage op Carrefour was trouwens niet in 2009, maar in 2002. Omdat ik het aandurfde om als jonge gast achter Het Monument Museeuw te rijden, overgoten tientallen landgenoten me met bier en werd ik zelfs geslagen. Wat moet je dan doen, hé? Terugkeren? Je moet niet bleiten, da’s koers …

“Het ‘ leuke’ is dat er daarna nóg vijftien kilometer volgen, al zijn de kasseistroken van Gruson en Hem halve autosnelwegen in vergelijking met die ervoor. Máár, ook daar kan er nog veel gebeuren. Vraag maar aan Museeuw, die in 2004, in zijn laatste Parijs-Roubaix, de zege in rook zag opgaan door een lekke band in Hem. Of aan Gusev, Hoste en Van Petegem die in 2006 vlak na Gruson een gesloten overweg negeerden. Dat vind ik nog altijd een van mijn vreemdste momenten in de Hel. Op het moment dat ik er met Ballan en Flecha aankwam, passeerde die goederentrein. Heel grappig: je zit in volle finale van Parijs-Roubaix en je ziet de vogeltjes door de lucht vliegen. ( lacht)

“Een stuk lastiger dan die twee laatste kasseistroken is de passage door het centrum van Roubaix. Daar gaat het ferm bergop en lopen je benen vol melkzuur na bijna 260 kilometer. Zeker als je alleen rijdt, zoals in 2009 toen ik Filippo Pozzato op afstand probeerde te houden. Een machtsstrijd op het scherp van de snede. Na Carrefour had ik een voorsprong van een seconde of vijf. Die bouwde ik stelselmatig uit, maar dan kwam Pippo een paar seconden terug en liep ik er weer een paar uit. Wielrennen op zijn mooist, al moest ik bijna overgeven van vermoeidheid.”

Veel poeier

“Afzien of niet, als er nog concurrenten aan je wiel blijven plakken, moet je het afmaken in de velodroom. Sprinten op een piste blijft toch apart. Gelukkig heb ik het voordeel dat ik vroeger vaak op de piste in Antwerpen en Gent getraind heb en ik de trucjes dus goed ken. In 2005 dook ik van boven naar beneden, onder Hincapie en Flecha, en in 2008 ging ik buitenom, voorbij Ballan en Cancellara. Mijn strafste nummer: ik dacht dat ik kapot zat, maar toen ik aanzette, had ik nog verbazend veel overschot. Alessandro en Fabian eindigden zelfs op een seconde …

“Op het middenplein van de velodroom heb ik al veel emotionele momenten beleefd: mijn eerste podiumplaats in 2002 toen Museeuw zei dat ik ooit op het hoogste trapje zou staan, twee jaar later toen Johan en ik huilden om zijn gemiste kans in zijn allerlaatste Parijs-Roubaix, de ontlading na mijn eerste overwinning in 2005, de tranen en de knuffels van mijn broer Sven na mijn zeges in 2008 en 2009 …

“Dan vergeet je meteen alle pijn en miserie. Want Parijs-Roubaix, dat is pure kapotmakerij … Na de Ronde van Vlaanderen is je energietank leeg, maar na meer dan vijftig kilometer kasseien is bijna ieder spiertje kapótgescheurd. Zelfs plassen of zitten kost de uren erna veel moeite. Niet onlogisch, je hebt als het ware in een roetsjbaan gezeten waar je organen ruim zes uur lang door elkaar geschud werden. Daarom was ik me achteraf niet in de aftandse douches. Een keer heb ik dat geprobeerd: na mijn eerste editie in 2002. Maar omdat de podiumceremonie lang geduurd had, kwam ik er als een van de laatste renners aan en was het warm water op … Dan kan traditie je even gestolen worden. ( lacht) Geef mij maar de comfortabele douche van de teambus. Daar kan ik evengoed dromen van weer zes uur afzien in de Hel. Mijn Hel.”

DOOR JONAS CRETEUR

“Omdat ik het in 2002 aandurfde om als jonge gast achter Museeuw te rijden, overgoten tientallen landgenoten me met bier en werd ik zelfs geslagen.”

“Ik denk dat ik bijna altijd bij de eerste vijf uit het Bos gekomen ben.””Zelfs plassen of zitten kost de uren na Parijs-Roubaix veel moeite.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content