In de aanloop naar het EK gaan we op zoek naar de veldjes waar onze Rode Duivels hun eerste voetbalstapjes zetten. Deze week: Dries Mertens, bij Stade Leuven al uitblinkend in de Kesselse modder.
Pascal Gilson trekt de deur van zijn rijhuis in Kessel-Lo achter zich dicht als zijn vrouw plots nog uit het raam hangt en lachend met een Rode Duivelsshirt met Dries Mertens‘ naam op zwaait. Gilson ondergaat het tafereel schijnbaar stoïcijns, maar zal verder die ochtend toch vooral niet kunnen verbergen hoezeer zijn stukje gemeenschappelijk verleden met de huidige Napolispeler hem met trots vervult. Een stukje verleden is het, dat inmiddels bijna twee decennia achter hem ligt. De Leuvense postbeambte was Mertens’ trainer in de tweeënhalf jaar dat die zich als beginnend voetballertje bij Stade Leuven liet opmerken. Kleine Dries was een duiveltje, Gilson trainer van de preminiemen. ‘Hij overklaste alles en iedereen,’ vertelt hij, terwijl we de straat uit wandelen, ‘en dus hevelden we hem al vroeg deels over naar de preminiemen. Woensdags trainde hij met de duiveltjes, vrijdags met de preminiemen. Op zaterdag speelde hij dan met de duiveltjes, en in de mate van het mogelijke ook een helft bij mij met de preminiemen. Met Dennis Praet deed ik net hetzelfde enkele jaren later. Weet u, ik heb veel jeugdspelers getraind, maar ik zeg altijd: ik had Dries Mertens en Dennis Praet, en verder veel goede voetballers. Die twee staken er echt boven uit.’
We draaien de hoek om en komen in de Koetsweg. Zijn vinger wijst naar een hobbelige kasseiweg geklemd tussen de huizen. Hij leidt naar een rugbyveld, maar niet dat waarvoor we zijn gekomen. Dat ligt vijftig meter verder, achter een kleine parking. Gilson duwt het hek open en achter een rij sparren openbaart zich een tweede rugbyveld. Omgeven door een nog ongerept stuk weiland en een Kesselse berg met majestueus bos, dat zijn schaduw over het modderige terrein werpt. Een zachte lentezon priemt door de nog kale bomen, vogels fluiten zich een ongeluk. ‘Alle jeugdploegen van Stade Leuven hebben hier gespeeld tot de fusie. Op zaterdag en zondag was het voetbal van ’s morgens tot ’s avonds. Voor de wedstrijden tegen Oud-Heverlee kwam je maar beter goed op tijd. Dan stond niet alleen die parking, maar ook de hele Koetsweg vol.’
BALLEN VERGETEN
Morrissen heet het hier, maar waar die naam op slaat: Gilson weet het niet. Er is amper iets veranderd, stelt hij vast vanop de trappen van het kleine kleedkamergebouw dat nu door Rugby Club Leuven wordt gebruikt. De voetbaldoelen zijn vervangen door rugbypalen en waar vroeger achter het dichtste doel een kantine stond, staat nu een klein kot van betonplaten. Onder het woekerende groen ontwaren we de treden van een kleine tribune. Het veld ligt er dan weer niet zo groen bij. ‘In onze tijd stond er nog gras op,’ weet Gilson, ‘maar dat duurde niet lang. Tegen het eind van het seizoen was het net zo modderig. De ergste plekken waren hier aan de kant. Maar zo erg als het er nu bij ligt, heb ik het toch nooit geweten.’
Terwijl we terug naar huis stappen, rakelt Gilson een anekdote uit het tweede kampioensjaar op. ‘We wonnen alles, speelden maar één keer gelijk: 1-1 tegen Oud-Heverlee. In het begin van het seizoen waren we bij hen met 0-4 gaan winnen. Tussendoor speelden we ook een voorwedstrijd voor een match tussen de eerste ploegen van Stade Leuven en Oud-Heverlee. Dat werd 7-0 voor ons. Ik zat aan de kant en moest niets bijsturen. Die mannen speelden uit hun eigen. Pure propaganda was het.’
Het kampioensduel in Diest kreeg nog een staartje voor de kleine Mertens. Gilson hanteerde een beurtrol per twee voor het opruimen van het materiaal na de training. Die week was Dries verantwoordelijk. ‘Ze waren zo zot binnengekomen dat ze de ballen hadden laten liggen. Ik stak ze dan maar zelf in alle stilte in de koffer van mijn auto. De volgende training was de dag voor we naar Diest moesten. Ik had de potjes gezet, maar geen ballen klaargelegd. Toen ze me vroegen waar ze waren, antwoordde ik dat ik er geen had gevonden. We hebben een uur bewegingsvoetbal gespeeld, zonder bal.’s Anderendaags werden we kampioen, maar Dries kreeg nog onder zijn voeten van mij. Daar zijn toen traantjes gevloeid, ja. Ik was streng. Mijn délégué is nog komen zeggen: laat het nu.’
OUDE GASKETEL
Het verhaal van de vergeten ballen speelde zich niet af in Kessel-Lo af, maar op Den Dreef in Leuven – juister: in Heverlee, het grondgebied waarop het stadion van OHL ligt en niet te verwarren met Oud-Heverlee. Het destijds door Stade Leuven bespeelde stadion aan de Kardinaal Mercierlaan was nog niet zo uitgebouwd als vandaag. Er stond slechts één tribune en waar nu het grote grasveld ligt dat op wedstrijddagen dienstdoet als parking, lag het trainingsveld. Tegen de straatkant stond een inmiddels afgebroken kantine.
Mooie tijden, herinnert Jan Van Winckel zich. Van Winckel was jeugdcoördinator bij Stade Leuven, naast ook assistent van het eerste elftal, trainer van de beloften en van de miniemen. ‘We hadden slechts één trainingsveldje voor alle ploegen, inclusief de eerste ploeg’, mailt hij vanuit Saudi-Arabië, waar hij als technisch directeur van de Saudische voetbalbond werkzaam is. ‘Vaak trainden we met vier ploegen op hetzelfde moment om toch maar het aantal trainingsuren te kunnen verdubbelen. Er lag nog wel een gravelveld naast, maar dat was niet bruikbaar. Later kwam er toch een tweede veldje, maar dat had geen verlichting. Ik heb dus vijf jaar gewerkt op één veldje aan de Kardinaal Mercierlaan en één op Morrissen, die er allebei enorm slecht bij lagen: ik heb uren met mijn voeten staan ploeteren in de modder. Maar een mooie herinnering is het wel.’
Heerlijke tijden waren het, zegt ook Tail Schoonjans, een van Dries’ ploegmaten die het later tot de eerste ploeg van OHL schopte. ‘Vaak gleden we na een training of wedstrijd nog op onze buiken door de modder. Die terreinen werden zo intensief gebruikt dat er na een maand al geen gras meer op stond. Maar als jong manneke maakte ons dat niet uit. Terwijl onze ouders in de kantine stonden, bleven wij na de match nog verder voetballen. Of we speelden verstoppertje in dat grote bos. In de douche maakten we het afvoerputje dicht en gleden van de ene naar de andere kant. Onlangs heb ik het er met Dries nog over gehad.’
Als het oefenveld er weer eens te slecht bij lag of, zoals ’s zomers bij de start van het seizoen, pas was ingezaaid, gebeurde het dat Gilson met zijn jongens naar het Sportkot trok. Achter de tennisvelden van TC Lovanium lag een brugje dat hen dan over de Dijle bracht. Gilson: ‘We moesten vaak smeken bij de stad als er weer eens een probleem was. Onze kleedkamers waren bouwvallig en hadden last van geurhinder van een oude gasketel. Men heeft toen wijselijk beslist om ons te verhuizen naar de kleedkamers die vandaag nog altijd door OHL worden gebruikt.’
GEZOND KRITISCH
Dries is de jongste van drie broers. Ook Jeroen, de oudste, ging door de handen van Gilson. ‘Hij was heel clever en absoluut geen slechte voetballer. Maar hij had de klasse niet van Dries. Bram heeft het efkes geprobeerd, maar voetbal was zijn ding niet. Hem heb ik niet zo vaak gezien.’
Vader Herman daarentegen was een vaste klant. Een voormalig Belgisch turnkampioen, die zich dood ergerde aan het niveau van de trainingen. ‘Bij de duiveltjes was het echt een geklungel in die tijd’, geeft Gilson toe. ‘Herman is zich ermee gaan moeien, zoals nog andere vaders trouwens, en het begon veel beter te gaan. Die twee jaar zijn niet gemakkelijk geweest voor mij, maar ik heb enorm veel van die mensen geleerd. Net als van die klein gasten.’ Jan Van Winckel is het daar helemaal mee eens: ‘Herman was een gezond kritische papa. Een leerkracht LO ook en daardoor heel belangrijk voor de ontwikkeling van Dries, maar ook van onze jeugdopleiding.’
Alsof het bijwonen van de trainingen niet volstond, viel Herman Mertens soms ook in als scheidsrechter bij de thuismatchen van de Leuvense preminiemen. ‘En als Dries niet goed was, kreeg hij onder zijn voeten van zijn pa’, verzekert Gilson. ‘Marijke(Dries’ moeder, nvdr) was er ook altijd, of bij Jeroen, want die speelde dan ook. Ik heb me vaak afgevraagd hoe zij dat deden, met drie kinderen. Ik heb Dries later één keer naar de training bij Anderlecht gebracht. Marijke had de auto nodig en Herman vroeg me of ik hen kon oppikken. We moesten hem om halfvier aan school ophalen en kwamen maar nipt op tijd aan in Neerpede. Wat een chaos!’
HET VERLENGSTUK
Van één steeds weerkerende vraag krijgt Gilson het op de heupen. Of hij de mogelijkheden van Dries toen al onderkende, ondanks zijn kleine gestalte? ‘Op die vraag antwoord ik altijd hetzelfde. Toen Dries nog een duiveltje was en ik hem bij de preminiemen liet invallen, deed hij de ploeg op slag beter draaien. Zelfs al was hij zo klein. Ik heb er vaak met zijn vader over gesproken en vroeg hem ooit eens of Dries ook zo clever was op school. Bleek dat hij er wel moeite voor moest doen, maar op het veld zag hij dingen: ongelooflijk. In ons laatste jaar was hij mijn kapitein. Hij was mijn verlengstuk, toen al. Ik riep wat er moest gebeuren en Dries coördineerde het op het veld. Hij regelde alles, zijn vista was buitengewoon.’
Het was dan ook een prima ploegje waarover de trainer beschikte. Met behalve Dries en Tail Schoonjans ook David Wijns (ex-OHL en Kortrijk) en Denis Odoi. Met die laatste was Dries onafscheidelijk. Gilson: ‘Denis en Dries waren altijd samen. Ze zijn zowat samen opgegroeid. Denis noemde Herman niet voor niets zijn tweede vader. Zijn jeugdjaren waren niet gemakkelijk: met zijn biologische vader wil hij bijvoorbeeld geen contact meer. Hij zat vaak bij Dries thuis. Daar lag naast hun tuin een groot grasveld, waar Herman samen met de buren een voetbalveld van had gemaakt. Vaak voetbalden ze er tot ’s avonds laat.’
‘Denis’, vervolgt Gilson, ‘had evenveel talent als Dries, maar nog altijd zie je hem de nonchalante fouten maken die hij vroeger ook al maakte. Hij speelde niet vaak bij mij. Tegen Oud-Heverlee en Anderlecht was hij goed. Dan zag je wat hij kon, en dat was veel. Maar in de andere wedstrijden… Omdat hij niet ver van mijn moeder woonde, bracht ik hem vaak naar huis. Honderd keer heb ik hem gezegd: Denis, allee man!’
GROTE DROOM
Over wat nu zijn aandeel is geweest in de weg die Dries heeft afgelegd, wil Gilson niet te hoog van de toren blazen. ‘Ik zal mijn steentje hebben bijgedragen, maar zo zijn er velen. Dries was een natuurtalent. Ik heb het ongelooflijke geluk gehad dat ik als jeugdtrainer zulke goede spelers had. Als ik trots ben, dan ben ik het vooral om wie hij is gebleven. Een klasbak op het veld, maar ernaast een vriend van iedereen. Met zijn ploegmaats van toen heeft hij nog altijd contact. Dat vind ik mooi.’
Zelf hoorde hij Dries tot voor een paar jaar nog via Facebook. Een poging tot reünie met het kampioensploegje van weleer kon op bijval van de Rode Duivel rekenen, maar liep vast op agendaproblemen. ‘Het moet ook allemaal juist passen. Als ik hem nog eens tegenkom, is het louter toevallig. De laatste keer was op Marktrock, een jaar of twee geleden. Hij gaf me een hand, maar toen vroeg er alweer iemand om een foto. Ik maakte nog een grapje: dat ik het portretrecht wel zou innen. Daar moest hij om lachen.’
Bij vader Herman liep hij vorig jaar nog eens aan. ‘Ik was geïnterviewd over Dries door ROB (de regionale tv-omroep, nvdr). Enkele dagen later werd ik op mijn postronde herkend door een meisje. Ze vroeg me om een handtekening van Dries. Normaal doe ik dat niet: zelfs voor mezelf heb ik nooit een truitje van Dries gevraagd. Maar die keer smolt ik. Herman had thuis nog twee gesigneerde foto’s liggen en daar ben ik er toen één van gaan halen. Voor dat meisje.’
Zelf heeft hij één grote droom: ‘Ik zou graag samen met Dries nog eens mijmeren over vroeger. In die twee jaar heb ik veel geleerd als jeugdtrainer. Die gastjes groeiden, maar ik ook. Ik zou hem willen vragen of hij daar iets van heeft opgestoken.’
DOOR JAN HAUSPIE – FOTO’S KOEN BAUTERS
‘Dries was mijn verlengstuk. Ik riep iets en hij regelde alles op het veld.’ – PASCAL GILSON