‘Een garantie op succes heb je nooit, maar de durf om het te doen juich ik toe.’ Aldus Erwin Vandenbergh over de aanstelling door Club Brugge van zijn vroegere spitsbroeder bij Anderlecht, Kenneth Brylle. Een warm pleidooi voor de spitsentrainer.
Toen analisten klein en groot nog geen aandacht schonken aan waar ze nu de mond van vol hebben, kreeg Erwin Vandenbergh zichzelf als spitsentrainer aan geen club klein of groot in de Jupiler Pro League verkocht. “Ik vind het bijzonder positief dat er eindelijk een club werk van maakt”, zegt de zesvoudige Belgische topschutter aan de keukentafel van zijn mooie huis in Ramsel. “Dat het Club Brugge is, verbaast me niets. Ik ben indertijd bij de jeugd van Westerlo als eerste bij een eersteklasser begonnen met specifieke trainingen voor de spitsen. Ik weet dat Henk Mariman ooit heeft gezegd dat hij bij GBA de eerste was, maar dat is niet waar. Hij moet dat niet zeggen. Ik was er minstens een jaar eerder mee bezig. Nu hij technisch directeur is bij Club verwondert het me niet dat zij het gaan doen.”
Vandenbergh heeft een voetbalcurriculum om u tegen te zeggen. Geen Belgische aanvaller was ooit doeltreffender dan hij. “Ik ben zelf een spits geweest, ik weet dus wat er ontbreekt. Hoofdtrainers hebben zo veel werk dat ze zelden met één speler of een groepje apart bezig kunnen zijn. Tijdens een gewone training krijg je wel oefeningen op afwerking, maar je zit met twintig spelers en die oefeningen moeten blijven lopen. Je kunt ze niet stilleggen alleen maar voor een spits.”
Uiteraard waren er trainers met wie hij buiten de normale trainingen nog op doel afwerkte. “Hier in Ramsel al, bij Frans Schellens. We hadden maar twee trainingen per week, maar hij nam me nog eens speciaal op zaterdagvoormiddag onder handen. Met Ernst Künnecke in Lier bleef ik ook vaak na. En met René Vandereycken natuurlijk, zowel in Molenbeek als in Gent. Ik heb dat altijd ervaren als buitengewoon goed voor het vertrouwen.”
Gunst voor de trainer
De noodzaak van specialisatietrainers staat boven elke twijfel voor Vandenbergh. Tot tweeënhalf jaar geleden was hij jeugdcoördinator bij Westerlo. “Elke dag namen we enkele aanvallers uit een bepaalde leeftijdscategorie apart. Altijd met een keeper erbij. Daar werkten we dan specifiek mee via oefenvormen die ik uitdacht. Hun trainer trainde ondertussen verder met de grote groep. Ik zorgde ook voor gespecialiseerde trainers: eerst Alain Van Baekel, nadien Eddy Voordeckers. Soms kwam ik zelf het veld op om iets te corrigeren of een speler individueel onder handen te nemen. Dan stonden we daar met twee, soms drie trainers voor een man of zeven, acht.”
Met de spitsen van de A-kern in Westerlo ging hij nooit aan de slag. Jan Ceulemans was hun trainer. Vandenbergh wikt en weegt zijn woorden: “Zij wisten dat ik het deed bij de jeugd. Als ze het nodig vonden voor de eerste ploeg hadden ze het me kunnen vragen. Dat is nooit gebeurd. Cruciaal is natuurlijk dat de hoofdtrainer zich moet kunnen vinden in zo’n manier van werken. Ik kan me voorstellen dat ze daar niet allemaal voor openstaan. Terwijl het volgens mij alleen maar een gunst is die de hoofdtrainer krijgt aangeboden en die hij met zijn twee handen zou moeten aannemen.”
Het maakt hem weinig uit bij welke club hij zijn ideeën in de praktijk zou kunnen omzetten. De voorbije jaren presenteerde hij zich bij STVV, RC Genk en Anderlecht. Bij zijn ex-club in Brussel leidde het tot een gesprek met Jean Kindermans, technisch directeur van de paars-witte jeugdopleiding, nadat hij op een receptie Herman Van Holsbeeck en Roger Vanden Stock had aangeklampt.
Tot onze grote spijt
“Mijn voorstel was dat ik ter beschikking zou staan van de A-kern”, legt hij uit. “De hoofdtrainer blijft de baas. Hij bepaalt het programma, dus ook op welke momenten de spitsentrainer wordt ingeschakeld. Ik moet daar dan soepel op kunnen inspelen. De andere mogelijkheid was dat ik vast tot de technische staf zou toetreden en me niet tot het werken met de spitsen zou beperken. Mij was het om het even, maar essentieel in mijn voorstel was dat ik dit kon doortrekken naar de bovenbouw van de jeugd. Alle aanvallers vanaf vijftien, zestien jaar zouden één keer per week door mijn handen gaan. Vandaar dat ik het zie als een fulltimejob, maar met flexibele uren.”
In zijn wildste dromen gaat Vandenbergh nog verder. “Je zou zelfs om de twee weken ook de heel kleintjes apart kunnen nemen. Op die manier creëer je een band met álle jeugdspelers en hun ouders. Bij Westerlo heb ik ervaren hoe belangrijk het is dat zij kunnen opkijken naar iemand.”
De uitnodiging van Anderlecht draaide uit op een ontgoocheling. “Aan het financiële zijn we niet eens toegekomen. Jean Kindermans belde me op en zei me dat het tot zijn grote spijt niet doorging. Als reden kreeg ik te horen dat de technische staf groot genoeg was en dit ook moest kunnen. Nadien is er gezegd: ‘En wat als Romelu Lukaku weg is?’ (schamper) Oké, als je maar één spits hebt … Je zult zien: als het in Brugge aanslaat, zullen ze het plots allemaal willen. Typisch Belgisch.”
Soepele Lukaku
En of ze een spitsentrainer ook in Brussel kunnen gebruiken. Het zou toch abnormaal zijn, werpt Vandenbergh op, mocht er aan Lukaku en Tom De Sutter geen werk meer zijn? Neem nu Lukaku: “Ik vind zijn kopspel redelijk goed, al kan het beter. En het kaatsen kan véél beter. Kracht en gestalte heeft hij, snelheid ook. Maar wat lees ik? Dat de verdedigers nu weten hoe ze tegen hem moeten spelen. Dat is toch om te lachen? Ik wist vorig jaar al hoe je op Lukaku moest verdedigen. Jammer dat sommigen er nu pas achter komen. Ik heb twintig jaar profvoetbal gespeeld, mij kenden ze op den duur ook. Maar ik bleef ze er wel in trappen.
“Lukaku doet enorm veel op kracht. Groot gelijk, want hij heeft die kracht, dus waarom er geen gebruik van maken? Alleen beseffen de verdedigers nu dat ze hem niet te kort op de huid mogen zitten. Iemand die op kracht speelt, voelt graag een verdediger in zijn rug. Dan kan hij van hem wegdraaien. Ga dus een halve meter van hem af spelen en die aanvaller krijgt het moeilijk. Dát is een van de problemen van Lukaku en daarom zou hij zijn spelstijl wat moeten veranderen. Iets, maar niet veel: hij mag tenslotte zijn rendement niet verliezen.”
Vandenbergh springt recht in zijn keuken. Een ex-voetballer op sloffen. “Kijk. Als je op je kracht blijft rekenen, wil je die verdediger in je rug blijven voelen. Maar als mijn verdediger een halve meter achter mij staat, moet ik de bal zó vragen. Dus niet met mijn rug naar de verdediger, maar half gedraaid. Het gevolg is dat je bij de balaanname meteen oog in oog met je verdediger staat. Dan moet hij komen. En jij kunt hem langs links of rechts voorbij.”
Het is een detail, zegt Vandenbergh, maar daar draait het om. “Lukaku moet soepeler gaan spelen. Veel verandering in zijn spelstijl vraagt het niet, maar iemand moet het hem wel zeggen. En je moet eraan werken. Alleen: in een groepstraining krijg je dat niet aangeleerd.”
Op een dvd’tje
En dan Tom De Sutter. Na een aardige entree in het Vanden Stockstadion geblesseerd geraakt en de weg naar boven (nog) niet teruggevonden. Vandenbergh: “Weet je wat ik vaak zie? Een spits die zij aan zij met zijn verdediger op een voorzet inloopt. (verontwaardigd) Dat is toch niet verrassend? Die verdediger ziet tegelijk mij en de bal. (verschuift twee stoelen) Maar als ik een metertje áchter hem ga staan, moet hij zich voortdurend omdraaien om mij te zien en kan hij onmogelijk tegelijk de bal in het oog houden. Als ik dan vertrek, kan hij me nooit meer bijhalen. Ik zie De Sutter die fout telkens weer maken. Die gedrevenheid voor de goal, die zie ik niet bij hem.”
Iedereen kan een oefening op afwerking in elkaar steken, zegt hij. “Maar wat is het juiste moment om op een voorzet te vertrekken? Een van mijn stokpaardjes is hoe je aan de eerste paal komt. Ik zie soms spelers die hem al voorbij zijn wanneer de voorzet nog moet vertrekken! Hoe krijg je zo’n bal dan nog in doel? In mijn oefeningen liet ik de spits eerst weglopen rond een kegeltje. Anders zitten ze al vóór die eerste paal. En zo leren ze ook weg te lopen van hun verdediger. Pas voorbij dat kegeltje lopen ze diagonaal op de voorzet in. Het lijkt een domme oefening, maar dat is het niet: er zit enorm veel in.”
Ook De Sutters kopspel staat niet in verhouding tot zijn gestalte. Op training vliegen de ballen alle kanten op. Bij Vandenbergh – zo getuigen ex-ploegmaats – belandde elke bal zonder fout tussen de palen. “Dat krijg je alleen als je erop traint”, weet de Europese topschutter van 1981. “Als ik twee maanden met De Sutter kan werken, weet ik dat hij het kader met zijn ogen dicht weet staan. Die kans van Lukaku laatst met de nationale ploeg tegen Finland, dat schot voorlangs … (fluistert van ongeloof) Dat moet altijd in het kader zijn! En die foute controle tegen Ajax. Zoals hij die bal met links meepakt: dat kan toch niet? Zou iemand hem dat achteraf hebben gezegd?”
Zelf zou hij het zo doen: “Die fase op een dvd’tje zetten en samen met hem bekijken. Hem eerst zelf laten zeggen wat hij er verkeerd aan vindt en het pas daarna zelf aangeven. Want ze mogen niet denken dat je kritiek hebt. Je ontleedt iets met de bedoeling iemand beter te maken.”
Kluivert & Arveladze
Wellicht ging het zo ook in Nijmegen, waar Björn Vleminckx bij NEC onder de vleugels van Patrick Kluivert bezig is uit te groeien tot Nederlands topschutter. “Ik heb Vleminckx altijd een goede spits gevonden, wat men ook van hem denkt”, zegt Vandenbergh. “Maar er was werk aan. We zien nu waar hij staat, dankzij het werk van Kluivert. Veronderstel nu eens dat er indertijd bij Mechelen iemand met die jongen had gewerkt: voor hoeveel geld hadden ze hem dan niet kunnen verkopen? Toen Moussa Dembélé in het begin naar de nationale ploeg kwam, sprak hij vol lof over Shota Arveladze, zijn spitsentrainer bij AZ. Neem van mij aan: een spits met een spitsentrainer krijgt vertrouwen, en een spits met vertrouwen is tot veel in staat.”
Hij zegt het niet, maar onderhuids wringt het toch een beetje dat zijn leeftijdgenoot en vroegere aanvalsmakker Kenneth Brylle bij Club Brugge zomaar in de schoot krijgt geworpen waar hij al zo lang naar snakt. Het neemt niet weg dat Vandenbergh bovenal blij is met het Brugse initiatief. “Misschien zal de rest van België nu wakker worden. Ik ben zeker dat de eerste reactie van veel mensen nu is: we zullen eens zien! Typisch Belgisch. Een garantie heb je natuurlijk nooit, maar ik ben ervan overtuigd dat het zijn vruchten gaat afwerpen. Vooral het specifieke veldwerk, daar hoef je niet aan te twijfelen. Maar ook de scouting. Ik hoor Kenneth zeggen dat hij ook zal scouten. Waarschijnlijk zal hij de spitsen nog eens gaan bekijken die door anderen worden aangebracht.”
Het voorspelbare bezwaar dat de innoverende structuur van Club Brugge geld kost, veegt Vandenbergh van tafel. “Ik ben zeker dat het kostenplaatje niets voorstelt in vergelijking met wat een mislukte transfer kost. Zoals Brugge nu gaat werken, loopt het veel minder het risico op een miskoop of een speler die het na een jaar al moet wegdoen.”
Eén waarschuwing heeft Vandenbergh toch nog: “De hoofdtrainer mag zich niet bedreigd voelen. Als ik ergens spitsentrainer word, zal ik van meet af aan duidelijk maken dat ze me nooit moeten vragen om hoofdtrainer te worden, wat er ook gebeurt. Eigenlijk zou de club dat zelf moeten zeggen: ‘Je bent aangetrokken als spitsentrainer, haal het niet in je hoofd te denken dat we je ooit zullen doorschuiven.’ Ik hoop dat dit in Brugge is gebeurd.”
DOOR JAN HAUSPIE
“Die gedrevenheid voor de goal, die zie ik niet bij De Sutter.”
“Ik wist vorig jaar al hoe je op Lukaku moest verdedigen.”