Komend weekend neemt blauw-zwart het op tegen paars-wit. Rocco Granata en zijn neef David Steegen beleven de topper elk op hun manier. ‘Rocco heeft zich altijd kunnen vereenzelvigen met de underdog.’
Met open mond laat Rocco Granata (75) zich op Neerpede rondleiden en aan de technische staf voorstellen door zijn ‘neefje’. David Steegen, communicatieverantwoordelijke bij Anderlecht, is trots dat hij zijn ‘nonkel’ de vernieuwde accommodatie mag tonen. Rocco is een levende legende, die in 1959 een wereldster werd met een nummer dat hij in vijf minuten schreef en in eigen beheer uitbracht: Marina. Toen de song in augustus 1959 de hitlijsten bestormde, was Anderlecht net kampioen geworden, voor Club Luik. Club Brugge kwam na acht jaar vagevuur in tweede klasse net weer piepen in eerste. Lierse zou het volgende seizoen de titel winnen, Waterschei werd derde en Club eindigde op de dertiende plaats.
“Na Marina begon het pas. Ik wil altijd beter doen”, zegt Rocco die 54 jaar na zijn eerste succes een nieuwe cd Argentina uitbrengt met Argentijnse straatmuzikanten. Op 4 november komt zijn geromantiseerde levensverhaal in de Belgische bioscopen, een film van Stijn Coninx.
Maar eerst is er komend weekend Club Brugge-Anderlecht, dé topper tussen de ploeg waar Granata heimelijk een boontje voor heeft en het team van de zoon van zijn zus.
Rocco, die op zijn tiende in 1949 verhuisde van Figline Vegliaturo naar Waterschei, waar zijn vader een job in de mijn had bekomen, heeft ook zelf nog gevoetbald.
Rocco Granata: “In Italië speelden we elke namiddag – de lagere school in Italië was ’s middags afgelopen – op straat: dorp tegen dorp. Met een vodden bal! Het was net na de oorlog en ik ging met mijn moeder mee die naailes volgde bij mijn peter, een kleermaker. In dat atelier werd onze bal van vodden gemaakt. We vertegenwoordigden gewoon onszelf en onze wijk. We maakten toen zelf onze ‘hitparade’ van al die ploegen. Voetbal in zijn puurste vorm. Toen ik in België belandde, lag het oude veld van Waterschei net naast ons huis.
“Toen ik hier aankwam, kende ik geen woord Nederlands. Weet je wat het eerste woord Nederlands was dat ik sprak? ‘Voetbal!’ Ik was op school in Waterschei graag gezien, ik kon goed voetballen én goed rekenen. Omdat ik mijn lagere school in Italië heb afgewerkt, beheers ik het Italiaans goed, ook qua schrijfwijze. Daarna heb ik de lagere school in het Nederlands gedaan. Schrijven is moeilijk, en ik hoor bijvoorbeeld het verschil niet tussen ‘ik lig’ en ‘ik lieg’. Mijn vrouw, die Germaanse heeft gestudeerd aan de universiteit, corrigeert me dan. Maar zelf moest ik alles vertalen voor mijn ouders. Ik was als het ware de vader van mijn ouders en van mijn zusje, de mama van David. Op een dag zuchtte mijn vader dat het beter zou zijn om een eigen huis te hebben in plaats van een plek in de barakken waar we toen woonden en waar je honderd meter moest lopen naar het toilet. Dus ben ik bij de verantwoordelijke gaan vragen of we geen huis konden krijgen. Dat kon. Fier als een pauw ging ik dat aan papa vertellen. Hij vroeg meteen: ‘Wat gaat ons dat kosten?’ ‘Oei,’ zei ik, ‘dat heb ik niet gevraagd.’
“Mijn gave in het voetbal was dat ik met links en rechts even goed trapte. Ze konden mij op de linkerflank uitspelen, maar ook aan de andere kant. Ik dribbelde heerlijk, de anderen zeurden: ‘Ge geeft uw bal niet af.’ Waarop ik zei: ‘Hoe kan ik jullie de bal geven wanneer ik voor doel kom en jullie lopen twintig meter achter mij?”
David Steegen: “Rocco was een solist, zoals hij dat als muzikant ook is. Het probleem in het voetbal, vond hij, zijn die tien anderen. Ik heb dat ook. Als kind zette men me bij SCUP Jette achteraan op ‘de libero’, omdat ik groot was. Tot ik eens de bal verloor, omdat ik in mijn eigen backlijn iemand wilde dribbelen, en er een tegengoal van kwam. Ik dacht dat de trainer mij bij de rust zou vervangen, maar hij zette me midvoor. In de tweede helft maakten we zeven goals: ik scoorde zes keer en gaf één assist. Het was gedaan met verdediger zijn.”
Rocco: “Verdedigers zijn de garçons van het voetbal. Zij mogen het eten brengen en opdienen. De links- en rechtsbuitens, die maken het spel. Het liefst van al was ik midvoor.”
David: “Dan krijg je alle ballen. Meneer wilde de baas zijn op het veld, hé. Als ik me niet vergis, heb je nog het clublied van Waterschei gecomponeerd, Rocco?!”
Rocco: “Maar nee! Ik hoor dat ze nu in Genk bij elke thuiswedstrijd Marina draaien. Dat heeft Tony Greco bekomen, die nu nog bij Genk werkt (als teammanager, nvdr). Tony is nog steeds een goeie vriend.'”
Het verhaal gaat dat hij met zijn motorfiets rondreed om jouw singeltjes te verkopen.
Rocco: “Dat is zo. Uit respect voor Tony en voor David kies ik qua voetbalploeg geen partij. Ik ben ereburger van Genk. De club heeft me eens gevraagd een clublied voor hen te maken, maar dat kan ik niet, met mijn neef die bij Anderlecht werkt. En ook voor Anderlecht zou ik het niet doen, uit respect voor Tony. Maar ik heb de muziek en de tekst al in mijn hoofd.'”
Coppens
Je hebt er nooit van gedroomd om zelf voetballer te worden?
Rocco: “Jawel! Mijn droom was ooit de kleuren van Waterschei te verdedigen. (droomt weg) De ploeg van Leroux, Mandels, Ritzen en de gebroeders Massignani. Fantastische spelers waren dat. Ik heb zelf als klein manneke bij Waterschei gevoetbald. Op een dag zat ik bij FC Zwartberg! Op verplaatsing zaten we gewoon op de houten banken van een vrachtwagen. Dat heb ik dan gedaan, tot de reserven. Maar ik had geen tijd meer. Ik trad zaterdag en zondag op. Toen heeft mijn vader zaliger ingegrepen. Hij zei: ‘Je ziet er zo ziek uit, met dat voetbal. Hij vond dat ik bij de dokter langs moest. Die zei: ‘Ge gaat niet lang leven, ik hoor iets aan uw hart.’ Ik schrok geweldig, en ik ben gestopt. Pas vijftig jaar later heb ik me laten opereren, er zat ruis op mijn hartklep. Maar tevoren had ik daar weinig last van. Mijn vader had vooraf met de dokter gesproken en gezegd dat ik niet meer mocht voetballen. Hij vond dat het te veel was, optreden en voetballen. Ik was nooit meer thuis.
“Mijn vader speelde zelf gitaar en had een accordeon voor me gekocht. Tot hij voelde dat ik er mijn beroep van ging maken. Dan vond hij dat ik een stiel moest leren. Bakker of loodgieter wilde ik niet worden, toen ben ik mechanieker geworden, omdat ik zot was van Vespa’s.”
David: “Hij sleutelt nog altijd aan zijn eigen Vespa.”
Rocco: “Ik ging ook naar de matchen van Waterschei kijken. Als jeugdspeler mocht je er op het gras naast de omheining zitten als het stadion volliep. Ik heb al die eersteklassers zien passeren. Vooral Beerschot trok me aan, de ploeg van mijn groot idool Rik Coppens. Zoals die met zijn kont draaide! Coppens was mijn god.”
David: “Zeg eens, Rocco, voor wie supporterde jij bij de Italianen? Dat heb je me nooit gezegd. Je bent een beetje voor Juve, maar voor welke spelers?”
Rocco (denkt lang na): “Ik was vooral voor Buffon, de keeper.”
David: “Ik weet nog dat Italië in 1982 met catenaccio wereldkampioen werd. Iedereen vond dat vreselijk, maar ik genoot! Het gaat tenslotte om winnen.”
Rocco: “Ik ben tegen catenaccio. Als je de eerste goal gemaakt hebt, moet je voor de tweede gaan. Zeg eens, David, hoe leg jij uit dat Romelu Lukaku die penalty tegen Bayern mist en vooral zo slecht trapt?”
David: “Die wil bewijzen aan zijn coach wat hij kan. Romelu komt er, hoor, dat wordt een wereldster. Daar ben ik zeker van. Didier Drogba was 26 toen hij bij Chelsea kwam. Romelu heeft alles, die is mentaal zo sterk, dat is nog een straatvoetballer, hoor. Hij is een echte liefhebber, net zoals Toots Thielemans er een is, en zoals mijn oom altijd van muziek gehouden heeft en zijn accordeon koesterde.”
Rocco: “Ik was zo blij met de accordeon die ik van mijn vader kreeg. Rolschaatsen, die veel minder kostten, heb ik nooit gekregen, hoewel ik ze altijd heb gevraagd. Ik wacht er nog op. Maar die accordeon… Ik speelde van ’s morgens tot ’s avonds. Alleen op Goede Vrijdag voor Pasen speelde ik niet. Ik zeg altijd: je wordt wat je bent, wat er in je zit. Ik geloof in talent. Je wordt geboren en je doet iets graag. Wat je graag doet, is talent. In het Italiaanse dorp waar ik opgroeide, ging met de processie de fanfare rond en ik droeg de partituren mee. Terwijl zij een glas gingen drinken, hield ik die partituren bij.”
Club
David zegt dat jij supportert voor Club Brugge, Rocco. Maar toen Marina in 1959 uitkwam, kwam Club net weer piepen in de hoogste afdeling, nadat het acht jaar in tweede klasse had gespeeld.
Rocco: “Weet je wat mij zo beviel aan Club? Die hadden geen geld, kochten geen grote namen of dure spelers, die deden het met jongens van om de hoek, bij wijze van spreken. Ik herkende daar iets in van het pure voetbal dat ik in Italië zelf had gespeeld, wijk tegen wijk, dorp tegen dorp, maar dan op een hoger niveau. Heel lang heb ik dat bewonderd, die vriendengeest, tot en met de tijd van Jan Ceulemans.”
David: “Wat Rocco van zichzelf herkende in Club, was dat underdoggevoel: wij tegen de rest. Vanuit een dorp stap voor stap de wereld veroveren, met hard werken. Dat geldt zeker voor het Club van vroeger. Mijn beste vriend is ook Clubsupporter. Die krijgt de naam Anderlecht niet eens over de lippen, hij noemt ons ‘Anderland’. Die zei me eens op een dag: ‘David, je kan je niet inbeelden hoezeer ik jouw club haat.’ Ik antwoordde hem: ‘Ik haat niemand, ik ben alleen voor ons.'”
Waarom ben jij eigenlijk voor Anderlecht, David?
David: “Dat is sinds mijn vader me voor het eerst meenam naar het park. De sfeer, de cafés, de geur van de worsten, de vlaggen, de beleving, de kleuren, dat paars, die witte truitjes: de club heeft mij gekozen, ik wist meteen dat het Anderlecht was, voor eeuwig. En toen kwam Robby Rensenbrink er spelen, mijn grootste idool. Als je begint te lezen, weet je ook niet of je in het boek van een topauteur bezig bent. Pas op: mijn vader had me tevoren op familiebezoek al overal mee naartoe genomen: naar Sporting Hasselt, Beringen, Waterschei, Winterslag, den Antwerp.
“Ik ben in Brussel in het Frans naar school geweest, maar ik was van alle Brusselaars de enige supporter van Anderlecht. Alle andere Brusselaars waren voor RWDM, dat toen zijn topperiode beleefde.
“Rensenbrink blijft voor mij de allergrootste, maar los van Anderlecht heb ik het altijd gehad voor centrale middenvelders. Van Liam Brady was ik zot. Enzo Scifo was voor mij in België de grootste. Rik De Saedeleer had ongelijk. Scifo, dat was de ultieme voetballer. Dat zijn metronomen, die bepalen wat er gebeurt. Milan Jankovic is ook zo’n voetballer: weten of je die bal in één of twee tijden moet spelen, diep of breed. Bazen op het veld zijn dat.”
Rocco: “Ik had het voor die linksbuiten van jullie, Frankie Vercauteren. Bij een van mijn grote shows in Duitsland was hij er ook. Hij kwam naar mij en zei: ‘Rocco, kom bij mij zitten.’ Even later passeert Eros Ramazzotti,die zei: ‘Rocco, kom toch bij ons.’ Ik heb toen gezegd: ‘Dank je, maar ik blijf nog even bij mijn vriend Frankie.'”
David: “Rocco is een Hollander, met zijn voorliefde voor buitenspelers. (lacht) Ik kan nog altijd genieten van een mooie borstcontrole. Wij – Rocco en ik – leven van de verwondering, maar we willen ook altijd de beste zijn: daarom zijn we nooit helemaal gelukkig. Ik ben jaloers op mensen die onbezorgd kunnen zijn. Wij willen niet altijd meer, maar het moet wel altijd beter zijn. In die zin ben ik perfect gecast voor Anderlecht. Ik zou deze job nooit voor een andere club kunnen doen. Toen ik bij Anderlecht begon, wist ik waarom ik dit altijd gewild had, ook al is het een heel moeilijke job. Want iedereen bij ons heeft een ego: van de conciërge tot de voorzitter. Dat is normaal. Bij Anderlecht wil iedereen echt altijd de beste zijn in wat hij doet. Wie niet mee kan in dat streven, wordt op organische wijze afgescheiden.”
Daarom vindt men Anderlecht ook koel en arrogant.
David: “Maar dat zijn we niet. Wij komen gewoon uit voor onze ambitie, altijd. Lukt het niet, dan stellen we ons onmiddellijk in vraag. Wij zijn de enige club die elk seizoen zegt: wij willen eerste zijn. Anderen zeggen al eens dat de tweede plaats ook niet slecht is. Of ambiëren de top drie. Dat bestaat niet, de top drie. Je hebt de top één en de rest.
“Onze voorzitter zegt wel eens: ‘Als je op elk vlak de beste hebt: de beste coach, de beste boekhouder, de beste commerciële man, maar het wordt toch 1-0 voor de tegenstander, dan heb je niets.’ Dat is Anderlecht. Daarbovenop moet het ook nog eens mooi zijn. Wij zijn op ons best als de druk groot is. The Art of Victory is niet voor niets onze slogan.
“Pas op: ik vind dat ook die andere topploegen het goed moeten doen. Een paar dagen geleden zat ik met mijn collega van Celtic aan tafel. Zij missen hun aartsrivaal. Dat faillissement van de Rangers kost Celtic veel geld. De voorzitter zegt dat ook: als je concurrenten niet sterk zijn, dient het tot niets.”
Hoor ik je zeggen, David, dat je blij bent met Club Brugge, Standard en Genk?
David: (grijnst) “Je hebt sterke concurrenten nodig om zelf beter te worden. Ik ben blij dat Standard en Genk het goed doen. Eén keer zijn we derde geworden sinds ik hier ben. Toen hebben ze onze manager aangepakt. Daar zijn we met z’n allen kapot van geweest. Dat is hier wat, hoor, slechts derde worden. Hier telt alleen winnen.”
Rocco: “Daar gaat het altijd om, David: de beste willen zijn. Mijn vader, jouw grootvader, had dat ook. Die wilde altijd maar vooruit. Daarom is hij ook naar België gekomen. Dat perfectionisme heb ik ook. Als mijn vrouw ’s nachts slaapt, ga ik nadenken: wat kan ik nog beter doen? Hoe moeilijker het publiek, hoe beter ik mijn best moet doen om het te veroveren. Weet je wie het moeilijkste publiek zijn? Belgen. Die wachten altijd eerst wat af.”
David: “Hij en onze voorzitter hebben veel gemeen met elkaar. Het zijn alle twee winnaars.”
Rocco: “Je moet romantisch zijn en ideeën hebben. Als hij – mag ik hem Roger noemen -…?”
David: “Jij mag dat, ik noem hem voorzitter.” (knipoogt)
Rocco: “Als hij iets zegt, moet jij begrijpen wat hij bedoelt.”
David: “Toen ik één jaar bij Anderlecht werkte, vroeg ik de voorzitter om wat extra geld om de website beter te maken. Weet je wat hij antwoordde? Menneke, gaan we kampioen worden met uw nieuwe website? Alles is hier voetbal, niets anders.
“Anderlecht heeft één groot probleem: dat we van het verleden niet kunnen winnen. De tijden zijn veranderd. Mijn collega bij Arsenal heeft voor de communicatie negentig mensen voltijds in dienst, ik één, plus een paar medewerkers. Het jaar dat we derde werden, werd onze manager uitgefloten. Dat is Anderlecht. Wij zijn niet Celtic dat maar één rivaal heeft, wij hebben minstens vier tegenstanders die alles kunnen beslissen. De Belgische competitie is moeilijk, hoor.”
DOOR GEERT FOUTRÉ – BEELDEN: IMAGEGLOBE/ CHRISTOPHE KETELS
“Rik Coppens was mijn god.” Rocco Granata
“Rocco en ik leven van de verwondering, maar we willen ook altijd de beste zijn: daarom zijn we nooit helemaal gelukkig.” David Steegen
“Verdedigers zijn de garçons van het voetbal. Zij mogen het eten brengen.” Rocco Granata