“Achter mijn rug is de jungle opnieuw dichtgegroeid.” Jean-Michel Saive over vriendschap, journalisten, doping, Mozart en, vooral, tafeltennis.

Die middag in Luik : in de cafetaria van Sart-Tilman bestelt hij een spaghetti. Drie uur lang raakt Jean-Michel Saive die niet aan. Hij krijgt geen hap tussen zijn woorden door. Tenslotte steekt hij de pasta koud achter zijn kiezen, de dag kantelt dan al van namiddag naar vooravond.

Jean-Michel Saive, geboren op 17 november 1969 in Luik. Tafeltennisser. Gehuwd met Els Billen, ex-tafeltennisster. Het laat zich niet lastig raden welke sport hun leven beheerst. En toch.

Je hebt nog een tijdje gevoetbald ook.

Jean-Michel Saine : Bij de preminiemen van FRC Ans. Libero was ik daar.

Maar meer talent aan de tafel ?

Het was aangeboren. Mijn ouders speelden tafeltennis. Mijn vader is de tiende speler van België geweest, mijn moeder nationaal kampioen. Thuis speelden mijn broer Philippe en ik van klein af op de keukentafel. En, als onze ouders niet thuis waren, verhuisden we naar de tafel van de eetkamer. In het midden van de tafel zetten we boeken rug aan rug : die waren dan het net.

Tafeltennis is je met de paplepel ingegoten.

Op 18 oktober 1978 speelde ik mijn eerste wedstrijd – ik was toen nog net geen negen jaar : tegen Erwin Billen, nu mijn schoonbroer. Verloren natuurlijk, ik wist amper hoe het spel gespeeld werd. Maar mijn derde toernooi won ik al. Twee jaar lang heb ik voetbal met tafeltennis gecombineerd. Dan werd ik Belgisch kampioen bij de miniemen, en mijn klassement verbeterde zienderogen. Op elfjarige leeftijd ben ik met voetbal gestopt.

En het bleef snel vooruitgaan.

Ik was dertien jaar en werd als vierde man aangeduid voor de nationale ploeg – bij de seniores. Mijn eerste wereldkampioenschap bij de seniores volgde wat later : in 1983, ik was dertien jaar en vier maanden. In de eerste ronde met 3-2 verloren tegen Barguetti, een Italiaan van wie ik nadien nooit meer iets gehoord heb.

Een andere sport dan tafeltennis is nooit in beeld gekomen ?

Nooit. Achteraf denk ik dat tennis me wel bevallen zou zijn. En golf, maar daar ben ik zeer laat mee begonnen.

Als het te herdoen was : zou je opnieuw voor tafeltennis kiezen ?

Zeker. Maar ik wil er wel een bedenking aan koppelen : als ik in het tennis dezelfde resultaten had behaald als in het tafeltennis, was ik nu miljardair. Ik behoor nu al twaalf, dertien jaar tot de toptien, topvijftien van het wereldtafeltennis. Ik ben vijftien maanden lang nummer één geweest. In het tennis strijk je met dergelijke resultaten fortuinen op.

Zei hij met spijt.

Niet met spijt. Als je jong bent, kies je voor de sport die je het liefst doet. En je moet daar rationeel in blijven : niemand zegt dat ik in het tennis even ver geraakt zou zijn als in het tafeltennis.

Je koos voor de sport die je het liefst deed, maar tegelijk koos je ook voor de moeilijke weg.

Ik was dertien jaar en ik besefte dat ik in België niet veel meer te leren had. Dus tekende ik een contract in het Duitse Julich, dat lag op negentig kilometer van waar ik woonde. De voorzitter van onze club in Ans – tegelijk de voorzitter van de tafeltennisfederatie – nam dat slecht op. Mijn moeder was secretaris van die club en werd aan de deur gezet. Philippe en ik mochten niet meer in de zaal van Ans trainen – die zaal lag op tweehonderd meter van ons huis. Om in België te kunnen trainen, moest ik met de bus naar Herstal en terug.

Het kwam eropaan ons te organiseren. Mijn vader werkte als informaticus bij Sarma-Penney in Brussel. Op dinsdag en vrijdag kwam hij vroeger naar huis om Philippe en mij met een minibusje naar Julich te voeren. Vrijdags logeerden we bij een ploegmaat. Mijn ouders kregen een kamer, Philippe en ik sliepen in het salon.

Dat hebben we drie jaar volgehouden. Mijn ouders leidden toen een echt gekkenleven. We speelden toen in het Roergebied, dus ter plekke moest er ook nogal wat afgereden worden. We keerden in de nacht van zaterdag op zondag terug naar België, en op zondag speelden we in België vaak nog een toernooi.

Dit alles moest ik dan ook nog combineren met mijn studies. Mijn lessen leerde ik in het minibusje van mijn vader. We kwamen rond tien uur ’s avonds thuis, daarna moest ik mijn huiswerk nog maken. Dat ik het secundair onderwijs heb afgerond zonder één keer te dubbelen, daar ben ik nogal fier op.

In 1984 ben ik gestopt met de trainingen in Duitsland. Ik ging drie keer per week de nationale trainingen in Jambes volgen. Met een geweldige trainer, de Kroaat Milan Stencel. Maar ook met drie treinritten per enkel traject : Ans-Luik, Luik-Namen, Namen-Jambes. En ’s avonds na de training hetzelfde, maar in omgekeerde volgorde. Maar de overstap naar Duitsland was nodig om progressie te maken. Om het verschil aan te geven : van 90 procent overwinningen in België ging ik naar 50 procent overwinningen in de Duitse tweede klasse. In mijn tweede seizoen bij Julich werd ik Europees kampioen bij de kadetten.

Maar toen wilden ze je in Duitsland niet meer.

Om de eigen spelers te beschermen wou de Duitse tafeltennisfederatie geen buitenlandse spelers in de Bundesliga meer. Ik heb dan drie jaar in Tours gespeeld : negen uur met de trein van de woonplaats van mijn ouders. Nu kan ik ermee lachen, maar toen heb ik toch zwarte sneeuw gezien. Met Tours speelden we soms twee keer per week : op dinsdag en op zaterdag. Tijdens het weekend logeerde ik in een studio van een ploegmaat in Parijs. Een kamertje van drie meter op drie, ik heb toen letterlijk onder de lavabo geslapen. Als we op dinsdag speelden, verloor ik op school minimum twee dagen. Dat kon met de toelating van de directeur van het college in Luik en op voorwaarde dat mijn resultaten er niet onder leden.

Nu lach je ermee, zeg je. Maar het heeft wellicht jouw karakter gehard ?

En of ! Het heeft me heel veel zelfdiscipline bijgebracht. Zelfs zonder coach kan ik me altijd opladen om te trainen, vind ik daar de tijd en de middelen voor. Ook als het binnen de Belgische tafeltennisfederatie een groot bordeel was – en dat kwam nogal eens voor -, bleef ik keihard werken. Dikwijls vertrok ik op eigen initiatief op stage. Toen ik achttien jaar was, bijvoorbeeld, besloot ik om twee weken in Japan te gaan trainen om me op de Spelen van Seoel voor te bereiden.

Het publiek waardeert al die inspanningen en opofferingen wel.

Ik denk niet dat de mensen weten wat ik allemaal gedaan heb om dit niveau te bereiken, maar ik geloof wel dat ze het ergens voelen aan mijn manier van spelen. Of ik nu goed of slecht speel, ik vecht voor elke bal en dat merkt het publiek. Tussen het publiek en mij klikt het altijd.

Vier keer nam je deel aan de Olympische Spelen. Welke herinneringen heb je daaraan ?

Atlanta is voor mij zowel een goede als een slechte herinnering. Goed omdat ik er tijdens de openingsceremonie de Belgische vlag mocht dragen. Slecht omdat ik in de kwartfinale werd uitgeschakeld door Korbel, de slechtste herinnering uit mijn carrière. Tot dan had ik een foutloos parcours afgelegd, geen enkele set verloren. Maar tussen de achtste finales en de kwartfinales lagen er veertig uur van verplichte rust – dat was in het tafeltennis nog nooit vertoond. Die rust heb ik slecht verteerd. Vergelijk het met de dag na een rustdag in de Tour de France : er zijn altijd renners die die slecht verteren. Ik ben tegen Korbel nooit in de match gekomen, werd droogweg met 3-0 geklopt. Vier jaar later kwam in diezelfde Korbel in Sydney opnieuw tegen. In de eerste ronde, ik heb hem geen schijn van een kans gegeven. Ik heb in Sydney een goed toernooi gespeeld, ook al leverde dat geen medaille op. Maar het niveau is in die tussentijd enorm gestegen. Vooral de Chinezen steken er weer met kop en schouders bovenuit.

Maar de beste herinnering aan je carrière moeten we niet op een of andere Olympische Spelen zoeken.

Nee, mijn mooiste sportieve herinnering is mijn overwinning van de Top 12, in 1994. Het was mijn eerste grote internationale titel en in de finale versloeg ik Waldner. Die dag ben ik de geschiedenis van het tafeltennis binnengegaan. Door mijn zege tegen Waldner werd ik ook eerste op de wereldranglijst. Vijftien maanden lang ben ik nummer één gebleven.

Dat is, excuseer ons, toch al een tijdje geleden. Hoe ga je om met de kritiek die er automatisch komt als je wegglijdt op de wereldranglijst ?

Ik kan slecht tegen kritiek. Dat heb ik altijd gehad. Maar ik heb ervaren dat journalisten ook niet tegen kritiek kunnen, en hun ongelijk niet kunnen toegeven.

Er zijn weinig journalisten die het tafeltennis goed kennen. Langs de andere kant ben ik iemand die voortdurend analyseert en evalueert. Ik ben behoorlijk kritisch voor mezelf. En dan kan ik het niet goed hebben dat een buitenstaander, die dan nog het tafeltennis niet goed kent, me komt zeggen wat ik goed en slecht heb gedaan.

Nu, ik moet zeggen dat die kritiek me soms ook tot goede prestaties heeft gestimuleerd. Voor ik in 1994 Europees kampioen werd en nummer één van de wereld, werd ik vaak afgeschilderd als een loser. Ze schreven dat ik in belangrijke finales een deel van mijn mogelijkheden verloor. En het is waar, in 1992 verloor ik de finale van het EK, en in 1993 de finale van het WK. Maar geen enkele Belg had voor mij dat niveau kunnen bereiken. Dan doet het toch pijn als ze je een loser noemen. Ik weet één ding : op de volgende loser zullen ze in België nog jaren moeten wachten.

De mensen houden ook niet altijd rekening met de omstandigheden waarin je moet spelen. Het gebeurt dat je aan de andere kant van de wereld een toernooi moet gaan spelen en dat je amper de tijd krijgt om het tijdverschil te overbruggen. Ja, dan kan het al eens gebeuren dat je gedurende twintig seconden je concentratie verliest – wat in tafeltennis dodelijk is.

Soms gebeurden er dingen die je niet voor mogelijk houdt. Vlak na mijn verloren WK-finale tegen Gatien kwam een reporter me vertellen dat ik nooit goed in de match had gezeten. Nooit goed in de match gezeten : ik had in de vijfde set met 21-18 verloren ! Hoe kun je dan zoiets beweren ? Of ik denk aan een titel in een krant : “Saive zal nooit een groot kampioen worden !” Dan is het toch moeilijk om met dergelijke mensen nog normaal om te gaan. Ik vind dat je sterk in je hoofd moet zijn om je over dergelijke dingen te zetten. Want de competitie gaat natuurlijk gewoon door.

Doping in tafeltennis : bestaat dat ?

Ik heb de naïviteit om te geloven dat er in het Europese tafeltennis geen doping gebruikt wordt. Maar ik moet je in alle eerlijkheid zeggen dat ik niet zeker ben over wat er in China gebeurt. Tafeltennis is daar zo belangrijk, heeft er zoveel politieke betekenis, krijgt er zoveel aandacht van de media, dat ik begin te twijfelen. Zeker als ik zie hoe de Chinezen het tafeltennis momenteel domineren. Als je dan weet wat er met de Chinezen is voorgevallen in het zwemmen en in de atletiek, dan ga je toch eens nadenken. Vooral omdat het zo’n oncontroleerbaar land is. Het IOC kan wel een Chinees visum aanvragen om inspecties te verrichten, maar de atleten – om het even welke sport ze beoefenen – bevinden zich doorgaans ergens in Mongolië op stage.

Voor alle duidelijkheid : ik zeg niet dat ze doping gebruiken, hé. Maar als ze me vertellen dat ze als voorbereiding op het WK veertig dagen op stage vertrekken, dan stel ik me vragen. Veertig dagen ! Als ik vier of vijf dagen na elkaar voluit train, kan ik mijn arm nog amper omhoog krijgen. Dan is veertig dagen toch enorm.

Langs de andere kant zorgt de aard van het tafeltennis voor een bijna natuurlijke bescherming tegen dopinggebruik. Als sportdiscipline combineert tafeltennis tal van vaardigheden : uithouding om een competitie van tien dagen te overleven, snelheid, concentratie. Je vindt geen producten die al die vaardigheden samen stimuleren. Je kan iets nemen om de snelheid te verhogen, maar daar lijdt dan weer je concentratievermogen onder zodat je het effect van de slagen niet goed meer kan inschatten. Je kan iets gebruiken om je zenuwen onder controle te houden, maar dergelijke middelen maken je sloom, en daar schiet je aan een tennistafel niks mee op.

Is je bij een tegenstander nog nooit een vreemd gedrag opgevallen ? Ogen die raar kijken ? Schuim op de lippen ?

Nee, maar daar hou ik me voor een wedstrijd ook niet mee bezig. Dan focus ik op mijn eigen prestatie.

Ben je verbaasd over hoe het op het vlak van doping in andere sporten toegaat ?

Ik sta versteld van de medische kennis van sommige sporters, ja. Dit is een delicaat gespreksonderwerp. Er zijn maar weinig mensen meer die nog geloven dat topsporters zuiver op de graat zijn.

Durf je zweren op al wat je lief is dat jijzelf zuiver op de graat bent ?

Dat durf ik zweren : bij mijn weten heb ik nooit een verboden product aangeraakt. Ik ben ook extreem voorzichtig in die dingen. Ik zal geen enkel product nemen zonder mijn dokter te raadplegen. Als ik ooit positief bevonden zal worden, zal ik iets buiten mijn weten genomen hebben. Dat is natuurlijk altijd mogelijk. De vraag is hoe je dan je onschuld nog kan aantonen. Dat zijn dingen die me bang maken.

Ik geef een voorbeeld. In 1988 ging ik de Open van Tsjechië spelen. Ik was ginds alleen en ik werd ziek : zweetaanvallen, buikpuin, diarree. De dokter van de organisatie onderzocht me en schreef me pillen voor. Op de verpakking stond alleen Tsjechisch. Ik was achttien jaar, een gsm had ik nog niet. En nu vraag je me twaalf jaar later of ik ooit verboden middelen heb genomen. Bij mijn weten niet, nee. Maar als je achttien jaar bent kan je in je naïviteit Actifed nemen om je hoest te verzorgen en nadien op doping betrapt worden omdat Acftifed op de IOC-lijst van verboden producten staat. Voor de mensen telt alleen het resultaat van een analyse. Zo kan je zonder dat je het zelf wil met een reputatie van gedopeerde opgezadeld worden. Want : één keer positief en je bent erger dan Ben Johnson.

Je zoontje Yannick wordt straks twee jaar. Stel dat hij ook tafeltennisser wil worden.

Ik zou liever hebben dat hij golf, tennis of iets anders gaat spelen. Want als tafeltennisser zal de naam Saive zwaar op zijn schouders liggen. Er wordt veel gesproken over de periode na Saive. Ze vragen me soms wie ik bekwaam acht om in de toptien van Europa te geraken. Van Europa – niet van de wereld, hé. Tja. Thierry Cabrera en mijn broer Philippe, dat zijn toch geen kleine jongens in het tafeltennis ? Welnu, die hebben nooit in de Europese toptien gestaan. Dus, in de vraag ligt al de verwachting dat anderen het nog beter zouden doen dan Thierry en Philippe. De lat ligt ongelooflijk hoog. Als mijn zoon gaat tafeltennissen en hij wordt op elfjarige leeftijd geen Belgisch kampioen bij de miniemen, zal men zeggen dat hij achterstand heeft opgelopen. Als hij veertien jaar is en nog niet in de nationale ploeg zit, dan zal men hem afschrijven, terwijl zijn carrière dan nog moet beginnen.

Yannick zal altijd onder de vergelijking met zijn vader gebukt gaan. Je vraag impliceert dat trouwens. Hij is amper twee jaar en hij wordt al bekeken als mogelijk mijn opvolger. Dat is toch verschrikkelijk ! Ik heb een grenzeloze bewondering voor Axel Merckx. Al is het toch niet helemaal hetzelfde. Eddy Merckx was zo’n fenomenaal kampioen dat iedereen weet dat die nooit meer te imiteren is. Door niemand, en dus ook door zijn zoon niet. Dat besef verlicht de druk enigszins.

Zou je Yannick begeleiden zoals jouw ouders jou begeleid hebben ? Zou je dat kunnen opbrengen ?

Ik vraag het me af. Ik ben mijn ouders altijd bijzonder erkentelijk geweest voor wat ze voor mij gedaan hebben. Nu ik zelf een kind heb begrijp ik pas ten volle welke opofferingen ze voor mij gedaan hebben. Voor ik zelf een kind kreeg, wist ik wat ze voor mij gedaan hebben. Nu ik een kind heb, weet ik wat ik voor dat kind moet doen. Dat is een belangrijke nuance. Ik weet niet of ik het kan opbrengen. Dat zou ik eigenlijk niet mogen antwoorden, hé, maar het is de waarheid. Ik weet het niet. We zullen wel zien.

Hoe verloopt jouw dagelijks leven eigenlijk ?

Ik verblijf afwisselend in Hognoul, waar ik met mijn gezin een huis heb, en in Charleroi waar mijn club, La Villette, een appartement ter beschikking stelt. Na de trainingen kan ik daar gaan slapen, dan hoef ik niet meer op hotel te trekken of nog de baan op te gaan. Mijn vrouw en kind gaan systematisch met me mee naar Charleroi – dat kan nu nog, omdat Yannick nog niet naar school gaat. Wat je zeker niet mag vergeten is dat ik tweehonderd dagen per jaar in het buitenland doorbreng. Soms heb ik daar mijn buik van vol, maar het is al bij al een bruisend leven.

Eind 1998, begin 1999 ben ik door een diep dal gegaan. Toen had ik echt de blues, dat wil ik nu wel opbiechten. Ik zag het toen allemaal niet meer zitten. Ik had La Villette verlaten, had voor drie jaar in Duitsland getekend. Na vier maanden stopte de voorzitter van de club alle activiteiten, op een moment dat ik zeventien overwinningen had behaald en maar één nederlaag geleden en we herfstkampioen waren. Ineens werd ik gewaar dat het allemaal routine geworden was. De kick was er niet meer.

Ik kwam op de zestiende plaats van de wereldranglijst terecht, dat was mijn slechtste ranking in vijftien jaar tijd. Maar ik heb toch doorgebeten. Ik ben er weer bovenop geraakt dankzij de afschaffing van het WK in Belgrado. Daardoor kregen we allemaal twee maanden extra respijt. In die periode heb ik veel sport gedaan. Zes dagen op zeven : fietsen, tennis, squash, golf. Allesbehalve tafeltennis, eigenlijk. Na twee maanden ben ik opnieuw begonnen met tafeltennis. Ik werd meteen gewaar : de honger was terug, ik had er echt zin in. Ik wilde weer winnen, ik wilde weer vechten.

Zestig dagen zonder tafeltennis : dat is lang. Ik had nooit gedurfd om zo lang te stoppen, omdat ik vreesde dat ik er dan helemaal uit zou zijn. Maar nu zaten alle spelers in hetzelfde schuitje en kon ik me zo’n lange stop wel veroorloven. Eigenlijk is het bijna een mirakel dat ik op deze manier de kans kreeg om me te herbronnen.

Wat bedoel je met : er helemaal uit raken ? Kan een tafeltennisser zijn slag verliezen zoals een golfer zijn swing ?

Ik hoop van niet. Maar je moet overtuigd zijn dat het kan gebeuren, omdat die overtuiging je doet doen wat je ervoor moet doen om dat te vermijden. Het moment dat je op je lauweren gaat rusten en er niet meer voor doet wat je ervoor moet doen, is je carrière voorbij. Van zo’n moment herstel je nooit meer.

Is Waldner een voorbeeld voor jou ?

Waldner is geen goed voorbeeld. Hij is onnavolgbaar. Hij is niet getrouwd, hij heeft geen kinderen, hij rijdt niet met de wagen. Waldner is een genie. De Mozart van het tafeltennis. Een soort ET. Nee, Jörgen Persson is een voorbeeld voor mij. Dezelfde leeftijd, getrouwd, twee kinderen, speelt ook een klassiek tafeltennis, gebaseerd op fysieke conditie. Persson staat twaalfde of dertiende op de wereldranglijst, op de Spelen van Sydney zat hij nog in de halve finale. Tja, dan zeg ik : ik ga er nog een eindje mee door. Athene 2004 : dat is toch een uitdaging, daar wil ik nog eens voor gaan.

Omdat het je steekt dat je geen olympische medaille hebt ?

Ja en neen. Ja, omdat het gezien mijn carrière jammer is dat ik geen olympische medaille heb. Nee, omdat ik, terugkijkend, meer dan genoeg momenten van grote voldoening vind in mijn loopbaan. Toen ik tien jaar was, droomde ik van een plaats binnen de topvijftig van de wereld. Wel, ik ben nummer één geweest. Mijn broer en ik speelden thuis de finale van de Top 12. Dan deden we of we Gruba, Waldner of Secrétin waren. Maar ik ben twee keer in de finale van de Top 12 geraakt, twee keer tegen Waldner, en ik heb hem één keer geklopt. En vorig jaar nog was ik de eerste niet-Chinese winnaar van de Chinese Open. Ik had het vooraf ook niet voor mogelijk gehouden dat een tafeltennisser tot Sportman van het Jaar zou worden uitverkozen. Ik heb het twee keer meegemaakt.

Als je erover terugdenkt : geloof je dat ze hier ten volle beseft hebben dat er een Belg eerste stond op de wereldranglijst van het tafeltennis ?

Ten volle ? Nee, dat zeker niet. Maar daar kunnen de Belgen niets aan doen. Op het vlak van tafeltennis was hier geen enkele traditie. Ik schat dat er in België 30.000 à 40.000 mensen zijn die tafeltennis spelen. In Duitsland : 800.000. In China : miljoenen.

Met welke speler kan of kon je het best opschieten ?

Een moeilijke vraag. Ik denk spontaan aan de Fransman Olivier Marmurek.

Heb je echte vrienden in het milieu van het tafeltennis ?

Geen enkele. Echte vriendschap, dat bestaat niet binnen het circuit. Stel je voor dat twee vrienden tegenover elkaar staan in een belangrijke competitie : hoe verschrikkelijk veeleisend is dat niet. Voor een goed begrip : ik heb het hier over ware vriendschap. Want met de meeste jongens kan ik goed over de baan. Met Samsonov en Persson, bijvoorbeeld, schiet ik bijzonder goed op.

Vergeet ook niet dat ik uit het kleine België kom. Als de Duitsers twintig jaar geleden tegen België moesten spelen, dan was dat een lachertje. Hetzelfde voor de Fransen. En ineens kwam daar un p’tit Belge die hen versloeg : de Duitsers, de Fransen, de Zweden. Dat deed hen zeker geen plezier. Ik heb me een plaats onder de zon moeten veroveren. Dat ging niet zonder die typisch Belgische complexen af te gooien.

Maar heb je dan wel echte vrienden buiten het tafeltennis ?

Het is niet gemakkelijk maar ik heb er wel een paar. Philippe Antoine van de RTBf is een echte vriend. Ik was getuige op zijn huwelijk. Ik weet dat ik Philippe op elk moment van de dag of nacht mag bellen. Hij zal altijd beschikbaar voor me zijn. Het probleem zit in het leven dat ik leid. Ik kan er bijna nooit zijn voor mijn vrienden, terwijl vriendschap in de twee richtingen moet werken. Philippe heeft me gevraagd of ik peter van één van zijn kinderen wou zijn. Met de dood in het hart heb ik dat moeten weigeren : ik ben te veel afwezig.

Weet je al wanneer je stopt met tafeltennissen ?

Neen ! Ik denk er nu veel minder aan dat tijdens die moeilijke jaren tussen 1997 en 1999.

Hoe zou je willen stoppen ?

Hoe langer ik er mee doorga, hoe meer ik tegen mezelf zeg : beter een jaar te veel dan een jaar te weinig. Ik heb daarover al met veel sporters gesproken; tafeltenissers en andere. Bijna allemaal vinden ze dat ze te vroeg gestopt zijn en betreuren ze dat. Even stoppen en dan een comeback realiseren : dat lukt meer niet dan wel. Ik denk dat Andre Agassi wat dat betreft de uitzondering is die de regel bevestigt. Als je stopt, verlies je het ritme, het contact met de stress, met alles. Dat is een gordijn dat dichtschuift en nooit meer open gaat. Nee nee, liever een jaar te veel dan te moeten verder leven met de onzekerheid van : “Wat als ik nog verder gedaan had ?”

Vind je een jaar te veel niet heel pijnlijk ?

Helemaal niet. Ik stond op een paar meter van Frederik Deburghgraeve toen hij in Atlanta goud veroverde en ik heb in Sydney dikwijls aan hem gedacht. In zijn plaats was ik meegegaan naar Sydney, was ik in het water gesprongen en had ik gevochten voor wat ik waard was.

Maar had je hoogstwaarschijnlijk de nederlaag niet kunnen ontlopen.

En dan ? Is het zo erg om te eindigen met een nederlaag ? Wat heeft zo’n nederlaag te betekenen in een mensenleven ? Niets toch ? Weet je hoeveel overwinningen een topsporter behaalt in zijn carrière ? En, in vergelijking daarmee, hoe nederlagen hij lijdt ? Als het een topsporter is slaat de balans altijd door in het voordeel van de overwinningen. Om dan nog zogenaamd in schoonheid te willen eindigen met een zege op pakweg 35-jarige leeftijd : dan zit je eigenlijk op een mirakel te hopen, nietwaar ?

Word je dit hectische leven niet moe ?

Neen, ook als ik gestopt zal zijn, zal ik leven aan een snelheid van honderd kilometer per uur. Mijn vrouw zal dit niet graag horen, maar ik zal altijd in beweging blijven. Ik heb een rusteloze natuur. Wat ik weet is dat ik voldoende tijd zal uittrekken om over mijn reconversie na te denken. Daar wil ik geen overhaaste beslissingen nemen.

Je zou kunnen rentenieren. Of toch niet ?

Of ik financieel binnen ben, bedoel je ? Wat is dat : binnen zijn ? Wie twee miljoen frank per maand verdient, geeft misschien in dezelfde tijdspanne anderhalf miljoen uit.

Ben je zo’n big spender ?

Neen, verre van. Ik leg geld opzij voor later. Want als het geld niet meer binnenstroomt, kan het snel gaan. Ondertussen leef ik goed. Ik heb een eigen huis enzovoort. Maar, niet vergeten : ik ben een tafeltennisser, geen tennisser.

Heeft het Belgische tafeltennis in al die jaren dat je tot de wereldtop behoort, nu al wat meer structuur gekregen ?

Neen, helaas niet.

Hoe is zoiets nu mogelijk ?

Kijk, ik wil hier de tafeltennisfederatie niet beschermen – want ze is natuurlijk voor een stuk zelf ook verantwoordelijk -, maar ik denk dat dit typisch Belgisch en vooral Waals is. Zelfs het Waalse voetbal is in hetzelfde bedje ziek. Als er verkiezingen naderen, hoor je dan politici over sport praten ? Maatregelen aankondigen ? Neen, toch. Na de Spelen hoor je ze zuchten : “Tiens, geen enkel francofoon atleet heeft een medaille behaald.” Maar dat zijn ze zo weer vergeten. Er bestaat geen sportcultuur in Wallonië en in België. Wie in zo’n land de top bereikt, is een uitzondering. Ik neem nogmaals het zwemmen als voorbeeld. Deburghgraeve ? Wereldklasse geweest. Brigitte Becue ? Schitterende carrière. Maar achter die twee gaapt de grote leegte. Wat wil je ? Die mensen staan vaak om vijf uur ’s morgens op om te gaan zwemmen voor de school begint. Die mensen geven het maximum van zichzelf om iets te bereiken. Dat doen ze voor nul komma nul frank. Erger nog, als ze niet presteren worden ze nog voor nietsnutten gescholden. Men wil in België dat het meteen kampioenen zijn, maar geeft men hen een zwembad waarin ze fatsoenlijk kunnen trainen ? Een zwembad voor hen alleen, zodat ze niet voor dag en dauw in het water moeten springen ? Natuurlijk niet.

Hier in het complex van Sart-Tilmant is er een zaal die mijn naam heeft. Die werd me ter beschikking gesteld toen ik de nummer één van de wereld werd. Dat heb ik te danken aan ongelooflijk veel opofferingen van mijn ouders en van mezelf, aan het feit dat ik van tafeltennis mijn grote passie gemaakt heb. Ik heb dat beslist niet te danken aan de sportstructuren in België. Er zijn in België geen sportstructuren, omdat sport hier geen politieke prioriteit is.

door Philippe Van Holle

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content