Ofschoon Johan Museeuw tijdens de Tour niet welkom was bij Quick Step en zijn proces nog moet voorkomen, heeft hij de trauma’s uit het verleden van zich afgezet. Helemaal bevrijd werkt hij verder aan een nieuwe toekomst in de wielersport.
Vanuit zijn huis in Gistel kijkt Johan Museeuw uit over een weide. Daar grazen enkele koeien. Het is een beeld dat bij de West-Vlaming past. Museeuw is een man van de buiten, een jongen van de natuur. Hij houdt van de stilte. Toen hij in het begin van zijn carrière in het buitenland koerste, ging hij bij zijn thuiskomst altijd de koeien groeten. Zo vertelde Museeuw het ooit in een interview terwijl zijn ogen glommen.
Het bedje van Johan Museeuw, de enige zoon uit een gezin van zelfstandigen, was al vroeg gespreid. Hij kon de garage van zijn vader overnemen. Maar Museeuw verkoos te gaan koersen. Hij hield ervan zijn lichaam af te matten en legde zichzelf een spartaans trainingsregime op. In regen en wind, in vaak barre tochten langs de polders of de kust. Met dat doorzettingsvermogen bereikte hij de top. Museeuw mat zichzelf absoluut geen klasse toe. Die bescheidenheid was niet gespeeld. Johan Museeuw bleek geen grote prater maar een oprecht iemand. Wie hem thuis ging interviewen werd gefrappeerd door die nuchterheid en toegankelijkheid. En vooral door de warme sfeer. Museeuw leefde in een geborgen nest.
Twee zware ongevallen maar vooral de zaak- Landuyt leken Museeuws karakter te verminken. Hij gedroeg zich tegennatuurlijk en hautain. Op een gegeven moment sprak hij in de derde persoon over zichzelf. Het klonk belachelijk. Niemand vermoedde wat er in hem omging. Toen hij na de dopingzaak vier jaar lang verplicht werd om te liegen, ging Museeuw door een hel. In een koude en zakelijke mededeling maakte hij daar anderhalf jaar geleden op een persconferentie een einde aan. Verlaten door haast iedereen. De gevoelens van frustratie en verbittering waarmee hij al die jaren werd opgezadeld, kon hij pas veel later uiten. Met al die mensen die zijn proces maakten, heeft hij geen problemen meer. Voor de krant die hem haast verketterde, maakt hij nu een column.
Voor dit interview trok Johan Museeuw twee uur uit. In zijn rustgevende tuin had hij de tafel gedekt. Je trof weer dezelfde renner aan die twintig jaar geleden aan zijn carrière begon: vriendelijk en alert, zonder ook maar een spoor van verwaandheid of egotripperij. Johan Museeuw is als het ware op aarde teruggekeerd. Gehard door het leven. Zo doet hij zijn verhaal. Hij praat sereen over zijn ontgoochelingen, over gebroken vriendschappen, over de eenzaamheid aan de top. Voor zijn huis grazen nog steeds enkele koeien. Een monoloog.
Het buikgevoel
“Sommige mensen verbazen er zich over dat ik niet verbitterd ben over alle zaken die de afgelopen jaren zijn gebeurd. Ik ben bitter geweest maar dat is voorbij. Gewoon omdat ik nu kan zeggen wat ik denk. Dat was in het verleden niet het geval. Ik moest altijd spreken met de handrem op. Vooral in die vier jaar dat ik met mijn dopingverhaal niet naar buiten kon komen, was dat verschrikkelijk. Sinds de dag dat ik die bekentenis deed, ben ik in het reine met mezelf.
“Ik voel me op dit moment heel goed, ik probeer een andere weg te vinden in de wielersport. Ergens verlang ik naar de dag dat ik uitgeblust zal zijn, maar ik vrees dat dit nog niet voor morgen is. Ik zou rustig kunnen leven, maar daar slaag ik niet in. Ik wil en zoek nieuwe uitdagingen, mijn ambitie stopt niet na mijn carrière. Ik heb met Museeuw-bikes een zaak uitgebouwd, intussen doe ik dat met nog een investeerder omdat ik vrij snel heb ingezien dat ik niet ondernemend en zakelijk genoeg ben, er moest iemand bijkomen om te blijven groeien en doorgroeien, om meer financiële slagkracht te geven. Dat is gebeurd en momenteel zijn we aan het onderhandelen om volgend jaar constructeur te worden van de ploeg van Tinkoff. We zijn niet alleen, het is een concurrentiële markt, maar dat die eventuele mogelijkheid er na twee jaar is, dat is vrij snel. Ze hebben me ook gevraagd om binnen die ploeg een andere functie uit te oefenen, ik wil daar niet te veel op vooruitlopen, maar het zou me wel interesseren om op een bepaalde dag in een sportieve rol in de wielersport terug te keren. Dat laat me niet los, ik mis te veel het buikgevoel. Het tactisch schaken binnen een ploeg bijvoorbeeld, als ik op de televisie naar de Tour keek, dan zat ik constant tactische plannen te maken, dan probeerde ik mee te gaan in de gedachten van de sportdirecteurs, dan keek ik naar de schitterende manier waarop Bjarne Riis zijn pionnen op het tactische schaakbord zette. Maar je hebt ook ploegleiders die de bal helemaal misslaan, als je zag hoe ze bij Cofidis tewerk gingen, dat was een van de domste ploegen in de Tour, er zat geen structuur in, men viel maar aan, zonder lijn. Ik kan me daar vreselijk aan ergeren.”
Geen communicatie
“Ik vind het jammer dat ik mijn ervaring na mijn carrière niet heb kunnen doorgeven. Maar dat is eigen aan dit land. Ik heb me nooit als een sportdirecteur gezien, eerder als een soort ombudsman van een wielerploeg. Jonge renners die met problemen zitten bijvoorbeeld en die dan bij mij terechtkunnen. Ik merk dat een aantal renners me dingen komt vragen waarvan ik me afvraag: hoe is het mogelijk dat ze daarover niet in hun ploeg worden geïnformeerd? Dat gaat bijvoorbeeld over versnellingen, over een bandendruk in Parijs-Roubaix, over kledij, heel simpele dingen die zelfs een prof die al een paar jaar actief is nog altijd niet heeft geleerd. Ik merk dat er heel veel renners onzeker zijn en dat er in ploegen veel te weinig gecommuniceerd wordt. Misschien wel via mail en sms, maar niet face to face. Hoe kan het bijvoorbeeld dat je drie weken met Stijn Devolder optrekt en dat je niet op de hoogte bent van de problemen die er zijn? Dat is toch een gebrek aan communicatie? Stijn Devolder mag dan introvert zijn, ik was nog meer gesloten. En toch wist iedereen wat er in mij omging. Er werd constant gepraat. Met de sportdirecteur, met de ploegarts, met de verzorger, het uur op de massagetafel was bijvoorbeeld een doorgeefluik, daar kwam je te weten hoe het met een renner was omdat de emoties daar loskomen. De verzorger geeft dat dan door aan de mensen die moeten ingrijpen. Ik kan niet begrijpen dat je nu een aantal essentiële dingen gewoon niet weet.
“Hoe dat komt? Heel simpel: de band tussen de renner en de omkadering is niet meer zo close. Het draait alleen maar om geld. Zoveel mogelijk verdienen in een zo kort mogelijke tijd en dan: bedankt en merci. Ik werkte heel graag met de mensen rondom mij, dat was een ander gevoel. We zaten ’s avonds op een terras een pint te drinken, daar werd alles besproken. Nu zie je dat niet meer. Dat hangt alleen van de ploeg af. Maar er is natuurlijk heel veel gebeurd, er kwam een zekere angst in de wielersport die zichzelf heeft geïsoleerd van de buitenwereld. De vraag of er iemand van de ploeg doping heeft genomen, die knagende onrust daarover, die voortdurende onzekerheid, ik heb die omschakeling meegemaakt. Er is in de ploegen wantrouwen gekomen en dat is ook nodig als je ziet dat je nu nog altijd niet iedereen op het rechte spoor krijgt. Men zit op dit moment in een heel vicieuze cirkel en men raakt er niet uit. De controles zijn beter en toch waren er in de Tour weer vier positieve gevallen. Dat is meer dan vorig jaar. En dan zijn er altijd enkele vissen die door het net glippen. De mentaliteit leek veranderd bij de jonge renners, over de generatie die vertrouwd was met epo wil ik niet meer spreken, dat is iets anders, iedereen weet dat iedereen toen op dezelfde trein zat. Maar nu verwachtte je bij de jongeren een mentaliteitsverandering. Nu zie je bij Riccòdat dit niet zo is. Dat is alarmerend. Het toont dat je doping nooit uit de wielersport krijgt. Ook al weet ik zeker dat 95 procent van de jongeren zich daarvan distantieert. Maar je zit dus wel met vijf procent anderen.”
De vage zone
“Sinds ik anderhalf jaar geleden die dopingbekentenis deed, ben ik helemaal verlost. Ik heb vier jaar gezwegen en in het boek dat in het najaar over mij verschijnt, zal ik vertellen waarom, maar het is in ieder geval een fout geweest om zolang te zwijgen. Die vier jaar waren voor mij een verschrikkelijke periode. Ik stak me weg en als ik al eens op een koers kwam, vroeg ik me af: wat gaan ze over mij denken? Ik kon ook niet meer op een normale manier met de pers communiceren. Dat is voor mij mentaal heel moeilijk geweest, vooral ook omdat vijftig procent van de mensen je de raad geeft met je verhaal naar buiten te komen en vijftig procent zegt dat je dat niet moet doen. Je zit constant tussen twee vuren. Er is ook een bepaalde strategie met advocaten aangegaan en die probeer je te respecteren. Tot je het zelf niet meer aan kan en andere mensen het zo manipuleren en spelen dat je voor een voldongen feit staat. De druppel die de emmer deed overlopen, was Jean-Marie Dedecker die met een bepaalde mail naar de pers was gestapt. Toen zei ik: nu is het genoeg geweest.
“Op 23 september komt mijn zaak nog eens voor. Ik weet niet wat er gaat gebeuren maar ik hoop dat ik er dan definitief een punt achter kan zetten, dat is nu al vijf jaar bezig. Los daarvan vind ik wel dat ik genoeg ben gestraft. Ik heb door te zwijgen vooral mezelf gestraft. Vier jaar lang was ik nergens welkom. Ik deed mezelf vier jaar lang pijn terwijl ik tijdens mijn carrière al zoveel pijn leed. Op den duur leef je in zo’n cocon en ga je dingen denken die niet met de werkelijkheid stroken. Intussen weet iedereen wel dat er in die tijd meerdere renners op die trein zaten.
“Het is vanuit mijn eigen ervaringen dat ik in die Open Brief in Het Laatste Nieuws Tom Boonen de raad heb gegeven met zijn verhaal naar buiten te komen. Ik heb lang nagedacht om voor een krant die me door het slijk haalde te werken, maar iedereen verdient een nieuwe kans. Ik heb fouten gemaakt, zij maakten fouten, dat heb ik in mijn allereerste column ook geschreven. Met die Open Brief aan Tom Boonen wilde ik een signaal geven. Namelijk dat het niet nodig is dat kampioenen zich zo pijnigen als ik dat heb gedaan. Het is intern niet positief aangekomen, maar dat is niet mijn probleem. Ik heb me niet alleen aan Tom Boonen gericht maar ook aan zijn ouders. Als ik zie hoe mijn ouders hebben afgezien, ze kunnen het nog altijd niet opbrengen om naar wielerwedstrijden te gaan, ik vraag het hen nochtans regelmatig, maar ze willen niet. Ze hebben een verschrikkelijke ‘krak’ gekregen.
“Ik weet niet of ze Tom Boonen de raad hebben gegeven te zwijgen, ik constateer alleen dat er rond die zaak momenteel geen klaarheid is. Dan komen er roddels in de wereld en geef je de pers de gelegenheid om te graven en te zoeken. Dat is met mij ook zo gebeurd. Let wel, ik ga de pers niet veroordelen, ik sta nu een beetje aan hun kant en ik vind dat renners eens zouden mogen gaan kijken hoe journalisten tijdens de Tour in die perszalen moeten werken, hoe ze achter renners moeten hollen en bijna moeten bedelen om een uitspraak. Ik weet niettemin uit ervaring: zolang je niet bekent, houdt het niet op. Daarom dus die Open Brief. Want de berichtgeving op die persconferentie was heel vaag. Het was niet de stijl van Patrick Lefevere. Ik heb hem anders meegemaakt. Voor mij is Lefevere een heerser. En ik zag daar geen heerser zitten. Lefevere was eerder terughoudend. Ik had verwacht dat er daar klaarheid zou komen. Cocaïne mag dan een maatschappelijk probleem zijn en overal in het uitgangsleven te verkrijgen zijn, je mag daar toch niet te licht overheen stappen. Ik zeg dat niet om te bekritiseren, ik zeg dat als vrij man. Door niets te zeggen werk je die vage zone die in het wielrennen heerst mee in de hand. Het kan dat je bent geflikt, al lijkt me dat onwaarschijnlijk. Maar breng het gewoon naar buiten. Want hoe je het ook probeert te draaien, naast die positieve cocaïneplas kan je niet kijken.
“In feite heeft de wielersport zichzelf afgeslacht. Door niet open te zijn. En dat gebrek aan openheid is er nog altijd. Kijk naar het geval rond Michael Rasmussen vorig jaar. Er zijn vorig jaar wel die bekentenissen geweest van Erik Zabel en Rolf Aldag maar iedereen weet dat we toen over een andere tijd spraken. Mensen die in nauwe schoentjes kwamen, die trokken hun mond open. De anderen zwegen. Trouwens, die bekentenissen over toen, die hebben nu geen zin meer. Dat lost de zaak niet op.”
Koffie bij Silence-Lotto
“Ik heb nauwelijks nog contact met de mensen van Quick Step. Toen ik tijdens de Tour aan de bus van de ploeg kwam, werd me duidelijk gemaakt dat ik een bepaalde lijn niet mocht overschrijden. Ik mocht daar’s morgens aan de start geen koffie gaan drinken. Dat moest ik bij de ploeg van Silence-Lotto gaan doen. Ik vond dat erg. Als ik voor een zakenrelatie een accreditatie wil, dan moet ik me ook niet meer tot Quick Step wenden. Dat is triest. Je hebt zestien jaar lief en leed gedeeld, ik heb onlangs nog gezegd: ik heb een vader en een broer verloren. Aan de top heb je doorgaans geen vrienden maar Wilfried Peeters was een vriend en met Patrick Lefevere werkte ik zo lang en zo intens samen dat ik hem als een tweede vader beschouwde. Als je dan moet lezen dat ze je als een werknemer beschouwden, ach, wat moet je daarover vertellen? Iemand die veel verstandiger is dan ik heeft gezegd: ze zijn het niet waard.
“Als je het nuchter bekijkt, dan moet ik vaststellen dat ik hen wel groot heb gemaakt. Zij hielpen me wel, zij stuurden me, maar het zijn de renners die het doen. Op dit moment is Quick Step een topploeg dankzij Tom Boonen. Dat zag je nu in de Tour: rond de bus van de ploeg stond er bijna niemand. Als Boonen meerijdt, ziet het zwart van het volk. Natuurlijk is het zo dat er geen contact meer is als je uit een bedrijf stapt, maar ik aanzag dit niet als een bedrijf. Het was een ploeg van vrienden. Toen ik twee keer op intensive care lag, stond iedereen wel aan mijn bed. Dat doe je niet met een gewone werknemer. Daarmee ga je ook niet op vakantie. Of zie ik het verkeerd?
“Het contact met Quick Step is geleidelijk afgebrokkeld. Je voelt niet meteen aan dat je niet meer welkom bent. Pas na een tijdje besef je dat er iets wringt. En dan ga je vragen: is er iets? Dan wordt er gezegd: er is niets. Ze antwoorden niet. Ik heb voor de Tour nog Dirk Nachtergaele gebeld met de vraag hoe ik me moet gedragen als ik rond de bus van Quick Step zou komen. Maar hij zei me dat het allemaal zo erg niet was, hij draaide ook rond de pot. En vervolgens voel je dus dat je best rond die bus loopt. Als daar een grondige reden is, dan kan ik dat aanvaarden. Maar die zie ik niet. Het gegeven dat ik heb bekend? Ik wil daar nu niet op ingaan. Ik voel me in ieder geval in niets schuldig. Maar het typeert de wielersport: mensen die op een dopingeiland hebben gezeten, die moeten daar maar blijven en alleen hun plan trekken. Wat daarvoor gebeurde, dat wordt vergeten. Om het cru te zeggen: in die periode moest je zien dat je niet gepakt werd. Let wel: in die periode. Nu is het onverantwoord om nog risico’s te nemen. Voor de wielersport, voor al die mensen die proberen met deze sport een nieuwe weg in te slaan. Het is misschien raar dat ik dat zeg, maar het is wel zo. Ik kan niet begrijpen dat ploegen nog renners houden die deze risico’s nemen. Ik zou het nu, in het huidige tijdsbeeld, als renner nooit meer doen. Ik zou tevreden zijn met een minder palmares.
“Waarom ik het vroeger dan wel deed? Omdat je bijna niet anders kon. Ik heb een risico genomen op een moment dat het gemakkelijk was om fouten te maken. En dat men er in het wielermilieu anders naar keek. Als ze op dat moment een zekere Landuyt niet aan het controleren waren, dan was er geen enkel probleem. Maar meestal gebeurde het toen wel op die manier. Nu is het net veel nauwer geworden, de controles zijn verscherpt, de epotest is veel nauwkeuriger.”
Leven op een wolk
“Als atleet leef je op zo’n wolk, dat je niet inziet dat je op een wolk zit. En er is niemand die je naar beneden haalt, je hebt het gevoel dat je boven iedereen staat. Dan beland je in een gevarenzone. Ik heb ook Boonen op die wolk zien belanden, ik had hem op een aantal zaken kunnen wijzen, ik was daar echt de perfecte persoon voor, maar men had mij niet nodig. Als kampioen word je opgehemeld, niemand spreekt je tegen. En het rare is dat je daar niet bij stilstaat, je vindt dat normaal, je zweeft en je blijft zweven. Het is pas na je carrière dat je weer met de beide voeten op de grond komt. Dan denk je: in welke wereld heb ik eigenlijk gezeten?
“Mocht ik mijn carrière opnieuw beginnen, ik zou alles hetzelfde doen. Alles maar dan ook alles. Of ik ook de affaire-Landuyt zou herdoen? Dat was een fout die ik kennelijk moest maken. Ik was gewoon te nieuwsgierig. En ik dacht zoals iedereen: ze zitten allemaal op dezelfde trein. En als we vooraan niet meespringen op die trein, dan hangen we in de derde of vierde wagon. Ik ben altijd iemand geweest die heel hard trainde, die de grenzen van zijn lichaam aftastte. Op een bepaald moment heb je je plafond bereikt, qua training, qua verzorging, op ieder vlak. En op dat moment was ik aan het aftakelen, dat is niet gemakkelijk te aanvaarden.
“Of het moeilijk is geweest om die beslissing te nemen? Die vraag is me eigenlijk nog nooit gesteld. Maar ik ga het antwoord pas in mijn boek geven, dat normaal eind september verschijnt. Dan ga ik op alle vragen antwoorden. Er zal ook een lang en mooi hoofdstuk over mijn ouders in staan. Mijn vader heeft mijn carrière van nabij meegemaakt, hij zag hoe ik na mijn twee ongevallen revalideerde en terug knokte, wat ik er allemaal voor deed. Alles wat nadien is gebeurd, dat heeft hij tot vandaag nog altijd niet aanvaard. Maar het is natuurlijk moeilijk om over je kinderen kritiek te horen.”
Uit de hoogte
“Als kampioen hangen er veel mensen rond je, verschrikkelijk veel mensen. Maar in feite sta je er alleen voor. Heel alleen. Zeker als er iets gebeurt. Het was een ontnuchtering om vast te stellen dat dit op zo’n drastische manier zou gebeuren. In feite zijn wij allemaal nummertjes. En als dat nummertje niet meer te gebruiken is, dan gooien ze het weg en pakken ze een ander nummertje binnen. Vriendschap in de sport bestaat niet. Ik heb dat helaas moeten ondervinden. Ik maak me daar niet kwaad over. Maar ik vind het wel triest. Heel triest.
“Ik heb onder die zaak heel erg geleden. Nu heb ik dat van me afgezet. Veel had vermeden kunnen worden door meteen met alles naar buiten te komen. Als ik sommige interviews uit die periode op televisie terugzie, dan is dat niet leuk. Ze stellen me vragen, ik sta daar een beetje uit de hoogte te doen, terwijl dat mijn aard niet is. Maar hoe moet je je gedragen? Je mag niets zeggen, je staat met de rug tegen de muur, er is een camera die draait. Verschrikkelijk.
“Het is ook daarom dat ik eens graag met Tom Boonen zou praten. Maar er is geen contact, ik hoorde na die Open Brief niets, ik weet niet hoe hij daarop heeft gereageerd. Of ik hem zelf niet kan bellen? Ik heb zijn telefoonnummer niet. En als ik naar Quick Step bel, dan zal ik het zeker niet krijgen. Ik weet alleen: deze zaak zal het gerecht niet loslaten. En intussen zal ook Boonen in interviews steeds minder sympathiek worden en steeds geremder praten. Het zal hem blijven achtervolgen. Ook al zijn de media een stuk milder met hem dan destijds met mij. Dat stoort me niet. Sterker zelfs: de pers die me bekritiseerde en die met de grond gelijkmaakte, had gelijk.”
door loes geuens en jacques sys