Dániel Tözsér, de Hongaarse middenvelder van Racing Genk, over zijn carrière, zijn seizoen, Anderlecht, zijn leven, zijn lef, gemene trainers en zijn Chinese geloof.
Genk kampioen
D ániel Tözsér: “Wij zijn aan het seizoen begonnen met de play-off 1 als doel. Ik zweer je dat wij in de kleedkamer nooit, of bijna nooit, over de titel spreken. Wij hebben het alleen over de voorbije en de volgende match. Dat is geen gebrek aan ambitie, neen. We hebben dat zelfs in overvloed, maar we tonen dat niet. Wij weten het zeker: door zijn spelwijze en door de resultaten is Racing Genk dit seizoen een van de twee grootmachten. Anderlecht heeft een paar sterke punten voor op ons: het heeft meer persoonlijkheden en minstens een sterkhouder in elke lijn: Silvio Proto, Roland Juhász, Lucas Biglia, Romelu Lukaku … Wij hebben echter een sterker geheel. Bij Anderlecht zie ik niet zo’n krachtig blok, daar hangt alles meer af van een of andere speler. Toch blijft Sporting titelfavoriet. Normaal, want het heeft de mooiste geschiedenis en het meeste geld. Wij hangen de slimmerik niet uit door te verklaren dat wij hen het vuur aan de schenen zullen leggen, want als het tegenvalt, zou zich dat tegen ons keren.”
Rol op maat
“Ik scoor meer bij Genk dan bij alle andere ploegen waar ik gespeeld heb. Dat komt door mijn volledig nieuwe rol. Ik blijf een verdedigende middenvelder, maar Frank Vercauteren vraagt dat ik naar voren ren zodra er een kans is. David Hubert blijft dan braafjes op zijn plaats, want hij heeft een bijna puur verdedigende rol. Bij AEK Athene moest ik mij constant terugtrekken, dat was niet leuk. Ik zie dat ook Biglia bij Anderlecht het spel moet organiseren en een pak ballen achterin moet recupereren, maar wel redelijk diep: te diep voor mij om te kunnen losbarsten …
“Mijn aantal doelpunten is ook te danken aan al mijn vrijschoppen. Ik heb daar altijd hard aan gewerkt. Als kleine jongen schoot ik samen met mijn vader urenlang op doel. Hij is profvoetballer geweest. Ik was nog maar een kind, maar hij herhaalde vaak dat stilstaande fases een fundamenteel onderdeel in het voetbal zijn en toonde aan dat daar heel veel goals uit voortkomen. Al dat werk loont nu. Ik heb de traptechniek geleerd toen ik jong was, want op je 25e zul je op dat vlak niet veel vooruitgang meer boeken. Voor mij is het geen kwestie van talent, maar van herhalen.”
Hubert-Tözsér: efficiëntste duo op het middenveld
“Mijn samenspel met David Hubert op het centrale middenveld is zoals de hele ploeg: onopvallend maar efficiënt. Vercauteren wijst ons er soms op dat wij de mannen in de schaduw zijn. Je ziet ons weinig in de kranten, er gaat veel aandacht naar Jelle Vossen en Marvin Ogunjimi. Het is normaal dat er veel over hen gesproken wordt: het zijn jongeren die scoren en de club veel geld kunnen opbrengen. Ik ben al 25 en zal dus nooit een grote vis op de transfermarkt zijn. Voor Romelu Lukaku worden zotte bedragen genoemd omdat hij nog een jonge gast is, maar mocht hij tien jaar ouder zijn, dan zou er niet zo veel tamtam over zijn mogelijke transfer zijn. Ik weet in ieder geval dat het niet volstaat om elke dag in de krant te staan om een goede transfer af te dwingen. De scouts komen om duidelijke profielen te zien en als de speler hen aanstaat, brengt hun club een bod uit. Zij hebben er lak aan of die kerel al dan niet vaak in de media komt. Omdat wij minder in de spotlights staan, houden ze Hubert en mij misschien ook minder goed in de gaten en kunnen wij rustig ons werk doen: de ruimte afsluiten, het defensieve en offensieve spel organiseren. Wij staan in de belangrijkste zone van het veld, waar veel belangrijke beslissingen vallen. Wij zijn als het ware het brein van de ploeg.”
Bijna altijd gespeeld
“Sinds ik bij Racing Genk ben, speel ik elke week of toch bijna. Ik ben nooit geblesseerd, zelden geschorst en mijn coach heeft vertrouwen in mij. Ik voel me hier gelukkig. Mijn contract loopt ten einde in 2012 en ik zou kunnen bijtekenen: de onderhandelingen zijn al begonnen. Mijn eerste doel is te blijven, maar ik ben ook niet stom: ik weet dat een onwaarschijnlijk bod het lot van een voetballer kan doen kantelen. Niemand verwachtte dat João Carlos meteen naar Rusland zou vertrekken, hij ook niet. Er zijn nu eenmaal zaken die je niet kunt weigeren. Vooral wanneer je de dertig nadert. Door daar te tekenen heeft hij gezorgd voor het welzijn van zijn kinderen.”
Maniakaal
“Ik heb een hekel aan improvisatie, ik kan niet zorgeloos leven van minuut tot minuut. Alles moet tot in de puntjes geprogrammeerd zijn. Als ik op weekend vertrek, kijk ik alles na: de toestand van mijn auto, het weer ter plaatse en een massa andere dingen. Ik ga uit van het principe dat verrassingen veeleer slecht dan goed uitvallen, dus doe ik er alles aan om ze te vermijden. En ik denk voortdurend aan plan B: wat zal ik doen als scenario A mislukt? Ik bedenk oplossingen voor alle problemen die zich zouden kunnen voordoen. Sinds ik voetbal, ben ik slechts een keer te laat gekomen op een training. Ik bereken hoe laat ik moet opstaan en zet de wekker een uur vroeger om op tijd te zijn zonder mij te moeten haasten. ’s Avonds maak ik mijn trainingstas klaar en hang ik die aan de klink van de deur … In de kleedkamer toon ik respect voor de slordige jongens, maar zij respecteren ook mijn manier om alles te organiseren …”
Feng shui
“Mijn moeder is helemaal weg van dit Chinese geloof. Kort gezegd: het is een gezondheidsleer die rekening houdt met yin en yang in de leefomgeving. Je moet je huis op een bepaalde manier inrichten om gelukkig te zijn. Je moet een energiestroom op gang brengen en bepaalde voorwerpen op de juiste plaats zetten om het hele huis in harmonie te brengen. Elk jaar moet je bepaalde zaken een andere plaats geven.
“Ik geloof er ook in en koop de benodigdheden in Chinese winkels: kristallen bollen, boeddha’s, beeldjes van draken en schildpadden, kandelaars … Als ik verhuis, stuur ik mijn moeder per fax het plan van mijn nieuwe huis op. Zij bestudeert het en belt me dan om mij te zeggen wat ik moet doen. Een kristallen bol hoort meer thuis op een vensterbank dan op een meubel, een kandelaar moet in die hoek van die kamer staan. Het hele huis is in zones verdeeld met elk een welbepaalde functie: gezondheid, carrière, vrije tijd …”
Juhász nummer 1
“Juhász is de beste Hongaarse speler in de competitie. Hij is de grote baas van de beste verdediging van het land, dat zegt alles. Wij zien elkaar vaak. Mijn beste vriend in het voetbal is Tibor Tisza: hij heeft net getekend bij Sint-Truiden. Wij zijn in dezelfde wijk opgegroeid. We hebben nooit samen gespeeld: toen ik bij Ferençvaros zat, speelde hij bij grote rivaal Ujpest in Boedapest. En van rivaliteit gesproken: dat is wel wat anders dan wat je hier ziet tussen Anderlecht en Standard. Elke match tussen de twee teams liep slecht af. De supporters gingen met elkaar op de vuist en de ordediensten in Hongarije zijn absoluut niet zo georganiseerd als hier. Het begon al voor de wedstrijd, op straat: ze braken alles af wat ze maar konden afbreken. De knokpartijen gingen voort in het stadion en soms stonden die kerels gewoon op het veld te vechten.”
Povere Hongaarse competitie
“De Hongaarse competitie zit op een enorm laag niveau. Er is niks: geen geld, geen professionalisme, geen organisatie, geen oefencomplexen, geen waardige lonen, geen publiek – voor de kleine matchen zijn er vijfhonderd toeschouwers -, geen stadions. Ze spelen er nog altijd in de stadions waar Ferenc Puskás schitterde in de jaren veertig en vijftig … Enkele clubs beginnen met renovaties, maar geen teams uit Boedapest. Debrecen kan uit de problemen raken dankzij zijn deelname aan de Champions League, die vijftien miljoen opgeleverd heeft. Het bestuur heeft beloofd alles meteen te investeren, maar Debrecen is de enige uitzondering.”
Ex-international
“De laatste keer dat ik opgeroepen werd voor de Hongaarse ploeg? Jaren geleden! Sinds ik in Genk ben, werd ik geen enkele keer geselecteerd. En dat allemaal door één match: tegen Slovenië. Het hele team speelde erbarmelijk, maar ik kreeg de volle laag. De pers deed alsof ik de enige schuldige was voor de mislukking waardoor ik een gehate man werd. Toen Erwin Koeman bondscoach werd, dacht ik dat hij de deur weer zou openen voor mij. Ze vertelden mij dat hij een paar keer naar mij is komen kijken in Genk. Ik heb niks gemerkt en weet zelfs niet zeker of het wel klopt. Ik had snel door dat hij niet op mij rekende. Als je een speler niet wil houden, vind je makkelijk een excuus. Als jij je hond wil slaan, vind je rap een stok, hé? Intussen lever ik goede prestaties met Genk en word ik erkend in België, maar de huidige Hongaarse coach, Sándor Egervári, roept een jongen op die zelden speelt. Zo gaat dat …”
Gemene trainers: een must
“Ik werk graag met keiharde trainers zoals Fatih Terim. Bij AEK Athene had ik Lorenzo Serra Ferrer, die FC Barcelona getraind had: ook een persoonlijkheid. Volgens mij mag een trainer geen enkele vriendschapsband met zijn spelers hebben. Wij werken en leven samen, maar zijn geen vrienden. Dat is zo met Vercauteren. Het was anders met Ronny Van Geneugden en Hein Vanhaezebrouck. Dat waren lachende trainers en dat werkt niet op het hoogste niveau. Een profspeler heeft een harde hand nodig, een kerel die hem aanspoort, hem niks vergeeft, hem verplicht de hele tijd geconcentreerd te blijven. Problemen in een kern steken vaak de kop op als bepaalde spelers dicht bij de coach staan. Zij krijgen bijna onvermijdelijk een of ander voorrecht en dan loopt het mank.”
Jaloezie
“Hongaarse spelers die naar hun land terugkeren, worden zelden met open armen onthaald. De mensen kijken ons scheef aan omdat wij goed verdienen en een mooie auto hebben. Ze zien ons in restaurants en tijdschriften en behandelen ons als stupid guys. In veel culturen zouden de mensen er alles aan doen om ook zo succesvol te zijn en ooit met dezelfde auto te rijden. Niet dus in het bijzonder jaloerse Hongarije: ‘Waarom hij wel en ik niet ?‘ De media zitten een beetje op dezelfde lijn. Als we goed spelen, zijn ze er als de kippen bij om ons te bewieroken, ze zetten ons snel heel hoog, maar de stok staat klaar om ons een nekslag te geven zodra we ergens anders naartoe trekken.
“De voetballers die nog altijd in Hongarije spelen, redeneren anders: zij zijn ambitieus, want zij weten dat ze niet veel zullen bereiken als zij hun competitie niet verlaten. Zij proberen ons veeleer na te doen dan ons te bekritiseren of te benijden. In België ligt het minimumloon rond de 1200 euro per maand, in Hongarije is dat 250 tot 300 euro. Het leven is er goedkoper dan hier, maar op de benzineprijs zit er toch niet zo veel verschil.”
Duivels: waarom het stroef gaat
“Als ik naar de spelers van de Belgische ploeg kijk, is dat in mijn ogen een van de mooiste selecties ter wereld, die probleemloos aan de Europese top zou moeten staan. Het probleem is dat er geen echt téám is. Ik vind het goed dat men niet langer mannen van de vorige generatie oproept, want er was duidelijk een relatieprobleem tussen de ouderen en de jongeren. Door die rivaliteit kon geen geheel ontstaan. De houdingen liepen te zeer uiteen, dat zag je direct. Er was geen wederzijds respect: de jongeren vroegen zich af wat de ouderen vertelden, terwijl de ouderen de mentaliteit van de jongeren niet begrepen.”
DOOR PIERRE DANVOYE
“Een goede traptechniek is geen kwestie van talent, maar van herhalen.”