In de zomer van 1986 streek David Fairclough neer aan de Klapperstraat 151, thuisbasis van het toenmalige SK Beveren. Een opzienbarende transfer, want de roodharige supersub won met Liverpool FC zes titels en vier Europese bekers. Hij vertelt nu zijn soms ontroerende verhaal.

Oostende, een zaterdagmorgen in december. Terwijl de strakke wind de gebouwen langs de zeedijk geselt, bespreken David Fairclough en Christophe Cogghe, voorzitter van Flemish Reds, het programma van de fandag van de Vlaamse supportersclub van Liverpool FC. Fairclough is eregast, net zoals Ian Rush, Phil Thompson en John Aldridge dat de voorbije jaren al waren. Op de tafel ligt een foto van Fairclough, gedateerd op 10 mei 1978, in duel met het nummer drie van Club Brugge. Cogghe tot ons: “Zeg het maar: wie staat er op de foto met David?” Een makkelijke. Gitzwarte krullen en groot. Georges Leekens. Correct. Fairclough: “Jullie bondscoach, toch?” Fairclough verrast, wanneer hij informeert naar enkele Clubspelers van die bewuste avond. “Wat doen Birger Jensen, Jan Sørensen en Fons Bastijns momenteel nog?” De Engelsman wordt stil wanneer hij hoort dat de Clubkapitein meer dan drie jaar geleden, amper 61 jaar oud, overleden is. Hij vertelt hoe zijn doelman van toen, Ray Clemence, onlangs te horen kreeg dat hij opnieuw hervallen is, nadat hij vijf jaar geleden kankervrij verklaard werd. “In januari begint hij opnieuw met zijn behandeling. Terrible… En dan die tragedie met Gary Speed(de bondscoach van Wales die zelfmoord pleegde, nvdr)… Ik sprak hem nog voor de wedstrijd Liverpool – Swansea City. En een paar weken erna…. ( stilte) Gedaan.”

Ongewild komt het gesprek bij zijn echtgenote Jan, die begin april overleed aan de gevolgen van een hersenbloeding. “Het ene moment praat je nog met elkaar, twintig minuten later krijg je een telefoon: je vrouw is bewusteloos en zal niet meer wakker worden. In een vingerknip… ( tranen in de ogen) Het maakt een ander mens van je, je kijkt anders tegen het leven aan. Enjoy the moment. Ik probeer me te herpakken, maar het is moeilijk. Elke dag is anders. Jan had een zaak in schoonheidsproducten, die ik tijdelijk overgenomen heb, ook al omdat ik ten overstaan van de zeven personeelsleden en hun familie een bepaalde verantwoordelijkheid heb. Maar ik denk dat ik ermee ga stoppen. Ik moet verder.”

Jan was zijn compagnon de route, de vrouw die hem in de zomer van 1986 onrechtstreeks naar België duwde. Hij, David Fairclough, die met Liverpool tussen 1976 en 1983 zes landstitels, drie FA Cups en vier Europese bekers won, tekende een overeenkomst bij… SK Beveren. “Totaal onverwacht. Na een seizoen bij Luzern en een tegenvallende passage bij Oldham Athletic, ging Jan langs bij een vrouw die handpalmen las. ‘Je man zal voor zijn job naar Luik moeten.’ Naar Luik? ( lacht) Ze wist trouwens niet eens dat ik een voetballer was. Maar een paar weken erna kreeg ik een telefoon van André Delrue, een Oostendenaar die in het bestuur van SK Beveren zat. Ik nam de ferry naar Oostende, waar we praatten. Er was vage belangstelling vanuit Spanje, Duitsland en Denemarken, maar op de een of andere manier sprak België mij wel aan. Ik mocht testen in een match tegen KV Kortrijk voor de Beker van Vlaanderen: 1-0, een doelpunt van mij. Iedereen enthousiast, ook misterMarcel Van Goethem, de secretaris, met wie ik altijd een goed contact gehad heb. Alleen de trainer – Ladislav Novak – reageerde iets koeler. Ik weet nog dat ik dacht: ‘Hoe zal ik die man ooit kunnen overtuigen?’ Maar we hebben het toch gedaan. Het niveau in België, dat op het WK in Mexico vierde geworden was, lag een stuk hoger dan in de Zwitserse competitie, een aantal spelers kende ik van naam – Jan Ceulemans, Enzo Scifo… – de manier van voetballen met een diepe spits was mij op het lijf geschreven en Beveren zou UEFA Cup spelen. En, misschien wel de belangrijkste reden: mijn vrouw, die voor de eerste keer zwanger was, zei dat ze hier wel zou kunnen wonen.”

Maar dat viel aanvankelijk tegen. “De eerste twee maanden verbleef ik helemaal alleen in Motel Beveren. Geen Engelse televisiezenders, niemand om in je eigen taal mee te spreken, zelfs geen auto. Voor elke training werd ik opgehaald. En teruggebracht. Wéér alleen. Helemaal niets te beleven. Om gek van te worden. Een groot aantal spelers woonde in Limburg of in Wallonië, dus daar kon ik ook niet op bezoek gaan.” Maar toen zijn vrouw eindelijk naar België kwam, klaarde de hemel op. Fairclough voelde zich goed op De Freethiel, Klapperstraat 151, zegt hij. “Veel kleiner dan Anfield, waar tweewekelijks 55.000 toeschouwers op elkaar gepakt zaten, maar toch: gezellig en compact.”

Moeiteloos somt hij enkele namen van de toenmalige ploeg op. Filip De Wilde, Paul Lambrichts, Franz-Josef Schmedding, Eugène Ekeke, Patrick Gorez, Frank Peeraer, Eddy Maes. “Eddy was mijn beste vriend. Dé specialist van de droge humor. We hebben nog altijd geregeld contact. Soms komt hij met zijn echtgenote naar Liverpool, morgen zien we elkaar hier in Oostende. Voor het eerst sinds mijn vrouw overleden is. (mijmert) Jan was heel sociaal en goed bevriend met de echtgenote van Danny Pfaff. Hij heeft me ooit voorgesteld aan zijn broer, Jean-Marie, die toen al bij Bayern München speelde. Leuke man, we spraken hetzelfde taaltje: een mengelmoes van Nederlands en Duits. ( lacht) Ach, Jan en ik waren gewoon elke dag bij elkaar. Als we een dagje vrij hadden, dan trokken we er met zijn drietjes – met ons zoontje Tom – op uit. Naar Rijsel, Calais, Den Haag, Maastricht, Vlissingen, Knokke, Oostende… We zijn zelfs ooit eens naar Zwitserland gereden. We enjoyed life in Belgium. Wat ik verdiende, was peanuts in vergelijking met mijn periode bij Liverpool. Ik was zelfs niet de bestbetaalde speler in Beveren, maar dat maakte ons niets uit. We hielden van het leven op het Europese continent.”

Van Novak tot Desaeyere

In Beveren, vertelt hij, zag Fairclough de andere kant van de voetballerij. “De profs, onder wie de drie andere buitenlanders – Ekeke, Schmedding en Marek Kusto – trainden meestal apart in de voormiddag, ’s avonds sloten de anderen aan. Ik vond dat vreemd, een hele dag werken en ’s avonds nog moeten trainen. Danny Pfaff, bijvoorbeeld, begon om zes uur ’s morgens in Sint-Niklaas te werken, stopte om drie uur in de namiddag en stond een uur later op het trainingsveld. Respect! Zo veel moeite willen doen om een beter leven te kunnen leiden. Maar misschien verklaarde dat ook wel waarom we het in dat eerste seizoen zo goed deden. Vijfde plaats. We verloren onze eerste competitiewedstrijd pas in maart op het veld van Club Brugge en legden ook Europees een mooi parcours af. Gewonnen van Valerengen en Athletic Bilbao, pas op het nippertje door Torino uitgeschakeld (in zes Europese wedstrijden scoorde Fairclough toen vier keer, nvdr). We hadden een moeilijk te ontwrichten ploeg, uitstekend gemanaged door Ladislav Novak. Een professional, leuke en vriendelijke man, heel menselijk ook. Hij sprak amper Engels, maar daarvoor had hij zijn assistent Eddy Roelandt. Novak had zichzelf altijd onder controle, tot hij die ene keer alle bekertjes woedend van tafel veegde. We waren allemaal verbijsterd. Zo’n emotionele reactie waren we van Novak niet gewend. Ik herinner mij dat hij ons, voor de wedstrijd in Bohemians Praag, een rondleiding in de stad gaf. Onvoorstelbaar met hoeveel liefde hij over zijn land en stad kon vertellen.” Een menselijke trainer, benadrukt Fairclough. Ook daarom vloeiden er tranen bij de spelers toen Novak in de kleedkamer vertelde dat hij ontslagen was. “Totáál onterecht. En zelden meegemaakt dat spelers zo veel affectie voor een trainer toonden. Een beklijvend beeld: spelers die weenden omdat hij ons bedankte voor de samenwerking.”

Novaks opvolger, Wilfried Van Moer, hield SK Beveren in eerste klasse, maar er was bij Fairclough iets gebroken. “Vriendelijk, maar ik had amper contact met hem. En toen René Desaeyere hem opvolgde, was het voor mij helemaal gedaan. Hij haalde meteen twee Nederlanders, Eric Viscaal en Eric van Kessel, waardoor ik nog amper speelde. Van dat derde seizoen herinner ik mij bijna niets. Geen vertrouwen meer. Desaeyere messed around with my head, ik had niet het gevoel dat hij mij de waarheid vertelde. Het was een viceuze cirkel: het hoofd wat laten hangen, minder goed trainen en dus in het weekend niet spelen. Jammer.” Na drie seizoenen vertrokken de Faircloughs terug naar Engeland. “Naar mijn gevoel heb ik maar anderhalf seizoen bij Beveren gespeeld, tot de dag dat Novak moest vertrekken. Een vijftiental competitiedoelpunten, samen met Erwin Albert Europees clubtopscorer met zes goals. Toch een mooie periode in mijn voetbalcarrière. En dat mijn zoon, nu 24 jaar, hier geboren is, draag ik mee tot het einde van mijn leven.”

Liverpoolboegbeeld

Op de fandag van Flemish Reds zal Fairclough, na een meet and greet, drie kwartier spreken over zijn grote voetballiefde, Liverpool Football Club. Ook vandaag nog wordt het leven van de familie Fairclough gedomineerd door de grootste club aan de boorden van de Mersey. Zijn zoon is een hevig supporter, zijn dochter Sophie (22) werkt deeltijds voor Liverpool TV, waarvoor ook David wekelijkse bijdragen levert. En als volbloed-Red reist hij de halve wereld rond om zijn club op fandagen te vertegenwoordigen, werkt hij voor een hotelketen in het Caraïbisch gebied of speelt hij wedstrijdjes met ex-spelers. “Schitterend dat ik dat allemaal kan doen. Ik groeide op in de schaduw van Anfield, gelegen op amper 750 meter van ons ouderlijk huis. Toen Liverpool in 1965 tegen Inter speelde, luisterden we op straat naar het gezang en het gejoel van de supporters. 3-1, dat herinner ik me nog altijd. Toen ik twaalf jaar was en een toernooitje in Stanley Park speelde, vroeg een man met lange jas mijn naam. ‘Ik ben van Liverpool Football Club’, stelde hij zich voor.”

Zeven jaar later, op 1 november 1975 en amper achttien, debuteerde hij op Ayres- rome Park van Middlesbrough, drie dagen erna maakte hij zijn eerste doelpunt, toen Liverpool Real Sociedad met 6-0 van de mat veegde. In dat eerste seizoen scoorde Fairclough zeven keer in veertien wedstrijden, waarvan hij er negen op de bank startte. Een plaatselijke journalist doopte hem meteen om in supersub, een bijnaam die hem deed gruwelen. “Ik hield er niet van, neen. En het was trouwens niet helemaal correct. In twee derde van mijn wedstrijden voor Liverpool – 153 – startte ik wél in de basis. Maar ja, nu kan ik er wel mee leven, ook al omdat ik nu beter besef dat de concurrentie moordend was. Steve Heighway, Kevin Keegan, John Toshack, David Johnson, Kenny Dalglish, Ian Rush… Ik was nochtans polyvalent, kon voorin de drie posities spelen, maar dat is niet altijd een voordeel gebleken.”

16 maart 1977. Liverpool moet in de kwartfinale van de Beker der Landskampioenen op Anfield een 1-0-achterstand tegen Saint-Etienne proberen goed te maken. Het staat 2-1 wanneer manager Bob Paisley Fairclough diep in de tweede helft van de bank roept. Een paar minuten later schiet hij de 3-1 tegen de touwen, Anfield davert. Fairclough, wéér supersub. Hij vertelt een anekdote. “Als enige van mijn ploeg heb ik toen mijn truitje niet gewisseld en het laten tekenen door alle spelers. Onlangs kreeg ik er een bod van 20.000 pond ( ongeveer 24.000 euro, nvdr) voor. Niet verkocht, neen. Ik heb een groot aantal souvenirs aan het Liverpoolmuseum uitgeleend, onlangs deden de nieuwe eigenaars van de club – Fenway Sports Group, tevens eigenaar van Boston Red Sox – een bod om mijn hele collectie definitief aan te kopen.”

Voor de fotograaf, die beelden op het strand wil maken, trekt hij graag een dikke winterjas aan. Hij houdt van de zee, zegt hij, al kijkt hij af en toe bedenkelijk naar zijn leren schoenen, die diep in het zand wegzakken. Maar hij verliest er zijn humeur niet bij. Trots vertelt Fairclough hoe hij in 2006 door 110.000 supporters, in de poll 100 Players Who Shook The Kop op de achttiende plaats geplaatst werd, veel hoger dan spelers die hem jarenlang uit de basis hielden. “Nooit verwacht, neen. Ik heb lang gedacht dat ik in de geschiedenis van Liverpool FC maar een bijrolletje gespeeld heb. Wellicht heeft het te maken met het feit dat de fans mij als een echte Liverpudlian beschouwen. Ik ben er geboren, heb er gevoetbald en woon er nog altijd. Het verhaal van the local boy die voor de club van zijn stad kan voetballen. I’m living their dream. Het voetbal heeft me gegeven waar ik als kind nooit van durfde te dromen. Dat wordt de rode draad doorheen mijn autobiografie, die eigenlijk al lang klaar moest zijn. Maar door de gebeurtenissen van de voorbije maanden… ( stilte) Misschien dat de wonden helen door het allemaal neer te schrijven. Ik hoop dat ik dan eindelijk het vreselijke jaar 2011 kan afsluiten.”

DOOR CHRIS TETAERT

“Ik heb lang gedacht dat ik in de geschiedenis van Liverpool FC maar een bijrolletje gespeeld heb.”

“Danny Pfaff begon om zes uur ’s morgens te werken, stopte om drie uur in de namiddag en stond een uur later op het trainingsveld. Respect!”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content