Een Gouden Spike met pit en ambities : Cedric Van Branteghem hoopt dat hij verder gespaard blijft van blessures en kan timmeren aan de weg naar de top.

Geboren met scheve poten, zoals hij zelf zegt, maar die hebben hem intussen wel in de buurt van de Europese top gebracht op de 400 meter. Een trage groei en steeds terugkerende problemen met de voeten remden zijn ontwikkeling als spurter af. Vorig jaar was de 23-jarige Cédric Van Branteghem eindelijk een heel seizoen blessurevrij, en de resultaten volgden meteen : halve finale op het EK indoor in Wenen, finale zelfs op het EK outdoor in München. Begin december werd zijn doorbraak bekroond met de Gouden Spike.

Die scheve poten van jou lieten begin dit jaar weer van zich horen. Even paniek ?

Cédric Van Branteghem : Niet weer, dacht ik toch, ja. Bij het stretchen was een stukje bot afgebroken, en dat was effe schrikken. Een helse pijn heb ik doorstaan, verschrikkelijk, en ik verwachtte dan ook het ergste. Ik ben niet iemand die snel panikeert, maar ik was toch bang dat ik weer een kwakkeljaar tegemoet zou gaan. Ik heb er echt van afgezien, was gestresst, sliep slecht. Van de pijn, maar ook omdat ik dacht : wat gaat er nu gebeuren, net nu ik eindelijk een goed seizoen heb gelopen ? Gelukkig was het stukje bot na een week rusten opnieuw ingekapseld en kon ik een operatie vermijden. Want dat zou mijn indoorseizoen serieus gehypothekeerd hebben, en dan leg je toch ook de basis voor een goeie zomer.

Heb je al zoveel kwakkeljaren gehad dan ?

Ik heb elk jaar wel altijd iets gepresteerd, maar 2002 was toch pas mijn eerste, volledige seizoen. Mijn voeten zijn echt mijn zwakke punt. Overbelasting, stressfractuur, een breuk zelfs, ze hebben me al veel miserie bezorgd. Dat komt waarschijnlijk omdat ik heel traag gegroeid ben. Bij de kadetten bijvoorbeeld, tot 16 jaar, was ik echt nog een jongetje. Soms moest ik lopen tegen jongens die volop in hun puberteit zaten en al een baard hadden. Dan stond ik daar voor de start vol ontzag naar te kijken, en vroeg ik mij af : is dat ook een kadet ? Papa, kan dat ? ( lacht) Maar misschien heeft dat me wel mentaal sterker gemaakt. Op mijn zeventiende had ik nog het lichaam van een 14-jarige. En vorig jaar is bij een botscan zelfs ontdekt dat mijn groeischijven nog open waren. Intussen ben ik wel volgroeid, denk ik. Nu zou ik figuurlijk moeten kunnen doorgroeien.

Hoe heb je dat probleem met je voeten uiteindelijk onder controle gekregen ?

We hebben echt alles geprobeerd, zelfs twee trainerswissels omdat we dachten dat het misschien daaraan lag. Vanaf mijn zesde draag ik al steunzolen. Ik heb er verschillende getest, maar niks hielp. Tot we aan de VUB zijn beland, in het biomechanisch centrum. Daar hebben ze me biomechanische zolen gegeven. Die doen meer dan ondersteunen, die corrigeren je loopstijl een beetje, de voetzetting. Want bij het spurten kom je niet gewoon op je platte voet neer, en steunzolen helpen daarom niet zo veel. Dankzij die biomechanische zolen heb ik nu toch al anderhalf jaar geen last meer. Soms voel ik het weer, en dan is het gewoon tijd om de zolen even aan te passen. Binnen de week is dat telkens opgelost.

Anderhalf jaar geleden kwam je ook bij Patrick Himschoot terecht. Wat heeft hij veranderd, in vergelijking met je vorige trainers ?

Ik ken niet zo veel van trainingsleer af, maar ik merkte gewoon dat ik bij mijn vorige trainer, samen met die voetblessures, ook vaak spierletsels had. Waarschijnlijk omdat ik telkens te snel wilde herbeginnen. En misschien lag de fout daarvoor bij mij, was ik te ongeduldig, maar de trainer had mij ook moeten afremmen. Wouter Rogge is zeker een goeie trainer, maar de combinatie van zijn aanpak en mijn lichaam werkte niet. Het was een moeilijke beslissing om naar Patrick Himschoot te gaan, maar wel de goeie. Met atleten als Kathleen De Caluwé, Nancy Callaerts en Erik Wymeersch heeft hij al bewezen dat hij erg bekwaam is. En ik boekte meteen resultaten, eerst op het EK indoor, en dan in München. Nu zit ik dus eindelijk bij de juiste persoon.

Je zesde plaats op het EK in München was voor velen een openbaring. Wist je dat je daartoe in staat was ?

Hoe dichterbij dat EK kwam, hoe meer ik in mijn eigen kansen begon te geloven. Ik weet dat ik op zo’n grote momenten mentaal heel sterk ben. Elke race moet gelopen worden, alles kan gebeuren, zo stel ik mij daarop in. Ik leef ook echt van race tot race, pieker niet over voor en na. Voor de reeksen, die om tien uur ’s morgens werden gelopen, had ik speciaal geoefend om vroeg klaar te zijn. En dan weet je : er zullen er bij zijn die je niet verwacht, zoals ik, en vaste waarden vallen misschien af. Met die halve finaleplaats was mijn EK eigenlijk al geslaagd, maar toen ik de reeksen daarvan zag, dacht ik : ook de finale is mogelijk. Dus ben ik er gewoon voor gegaan, en zo heb ik ook gelopen : de eerste 300 meter knallen en dan zien we wel of ik aankom. Kom ik niet aan, dan kan niemand mij iets verwijten, dan heb ik het toch geprobeerd. Zo was het ook in de finale : tweede aan de 200 meter, derde nog bij 300, en dan ben ik gekraakt. Maar ik heb het er op gewaagd, hé ? En ik weet nu waarop ik moet werken.

Je eerste EK, en toch niet onder de indruk van de omstandigheden ?

In de finale wel, maar tijdens de halve finales was ik nog te gefocust op mijn wedstrijd. Ik besefte wel dat ik de finale kón bereiken, op mijn eerste grote kampioenschap, maar ook dat ik me moest blijven concentreren. Die finale bezorgt me trouwens nog altijd kippenvel. Het olympisch stadion was uitverkocht, 40.000 mensen, een hels lawaai, en buiten volgden nog eens vijfduizend mensen de wedstrijd op een groot scherm. Achteraf zag ik ook op tv dat ik bij de voorstelling een glimlach niet kon onderdrukken. Ik sta hier toch maar, dacht ik op dat moment.

Meer een kampioenschapsloper dan een tijdenloper dus ?

Ik geniet enorm van zo’n groot kampioenschap, ja. Het geeft mij echt een kick, terwijl sommige atleten in dat soort omstandigheden compleet verkrampen. We hebben enkele fantastische tijdenlopers in België, maar op kampioenschappen falen ze vaak. Stel dat het misgaat, zie je ze dan denken, maar die stel is voor mij over 45 seconden, ná mijn race. Ik leef op het moment. Ik loop mij leeg tijdens de reeksen en laad me dan weer op voor de halve finales, waarin ik me opnieuw leegloop. En op zo’n EK gaat het eigenlijk niet om de tijden, maar om de medailles. Dat is wat de mensen onthouden, daar kan je je in the picture lopen. En blijkbaar ben ik niet de enige die er zo over denkt, want ik heb toch de Gouden Spike gekregen.

Toch was dat de kritiek bij de uitreiking van de Gouden Spike : wel zesde op het EK, maar die 45.95 van München is geen wereldtijd. Terwijl Joeri Jansen met zijn 1.44.38 op 800 meter wel vijftiende is op de wereldranglijst.

Joeri Jansen heeft een supertijd neergezet op de Memorial Van Damme, in ideale omstandigheden, maar jammer genoeg niet op een kampioenschap. Het klopt dat ik dit jaar geen absolute toptijd gelopen heb, maar ik heb ook nooit de ideale omstandigheden gehad. En op een kampioenschap zijn de omstandigheden voor iedereen dezelfde. Dan telt wat je op dat moment waard bent. De medailles worden ook niet uitgereikt op basis van de wereldranglijst, hè ? Daarom vind ik nog altijd dat ik de Gouden Spike verdiend heb, en Joeri kreeg terecht de Zilveren.

En alle aandacht er rond bevalt jou wel ?

Ik sta graag in de belangstelling, ja, podiumvrees heb ik nooit gehad. Ik put er positieve energie uit dat ik kan presteren onder druk. Ik verkramp niet in een vol stadion, maar ga mezelf dan net overstijgen. Ik ben echt een man van het volk, een mensen-mens. Een Vlaamse krant titelde over dat EK zelfs : Het feest van het showbeest, en misschien is dat wel een beetje zo. Sommige mensen, vooral ouderen, vinden dat atletiek puur atletiek is, en geen showbusiness. Maar dat klopt niet, sport op hoog niveau is nu eenmaal entertainment geworden. Waar zou anders zo veel geld vandaan komen ? Van het publiek toch ? En als er geen publiek naar de stadions komt, hebben wij geen sponsors en geen inkomsten.

Je speelt er ook graag op in, niet ? Die knipoog naar de camera, voor een wedstrijd, is intussen je handelsmerk geworden.

( lacht) Tja, dat zal ik nu moeten blijven doen, zeker ? Het is nochtans compleet spontaan begonnen, tijdens een indoormeeting. Een camera volgde me terwijl ik mijn startblok aan het klaarzetten was, ik keek toevallig op en knipoogde. Niet dat ik nu sta te wachten om dat knipoogje te geven, natuurlijk. Het hoort gewoon bij mij, ik doe dat blijkbaar wel vaker.

Je straalt daardoor ook een enorme zelfverzekerheid uit. Waar komt die vandaan ?

Dat hebben we via onze opvoeding mee gekregen, denk ik. Ik heb nog drie zussen en onze lijfspreuk thuis is : nooit opgeven. En als je iets kunt, moet je ervoor gaan. If you can dream it, you can do it, zegt mijn vader altijd. Hij heeft het zelf ver geschopt, runt een eigen softwarebedrijf, en hij is ook atleet geweest. Op zijn zeventiende was hij Europees scholenkampioen op 200 meter, maar door een zware blessure en foute trainingsmethoden in die tijd, is hij te vroeg kapot gemaakt. Daarom wil mijn vader niet dat ons hetzelfde overkomt. Hij stimuleert ons om iets te bereiken. Atletiek is zijn hobby, zijn passie, hij is er enorm mee bezig. Zodra hij even tijd heeft tussen twee vergaderingen door, komt hij naar de training kijken. Niet dat hij druk op ons legt, hij laat ons vrij en stuurt af en toe een beetje bij. Mijn vader is mijn sponsor, mijn manager, maar vooral mijn mentale coach.

Is hij de stimulans geweest om zelf aan atletiek te doen ?

Hij en Carl Lewis eigenlijk, mijn grote idool. Ik had een paar oude startblokken gevonden van mijn vader en ben daar mee aan de slag gegaan. Als twaalfjarig jongetje droomde ik al van de Olympische Spelen. En toen ik Carl Lewis vier medailles zag winnen in Los Angeles, wist ik het zeker : ooit wil ik naar de Spelen. Liefst voor de 100 meter natuurlijk, want de spurt spreekt toch het meest tot de verbeelding, dat is het koninginnenummer. Ik ben begonnen op de 80 meter, dan 100 en 200. Maar als kadet kon ik mij niet plaatsen voor het Belgisch kampioenschap en mijn trainer vond dat ik het maar eens moest proberen op 400 meter. Ik heb hier nog wel ergens een borstel en een vuilblik, zei hij, mocht je doodvallen. Dat was ook bijna zo ( lacht), maar op 400 was ik wel meteen tweede van Oost-Vlaanderen en haalde ik de BK-limiet. 400 werd vanaf toen mijn ding, een pure spurter zou ik toch nooit geworden zijn. Tijdens mijn humaniora was er nog hockey, scouts, basketbal, roeien, pas op mijn achttiende werd het alleen atletiek. Dat is achteraf bekeken ook een voordeel geweest. Ik was het lopen nog niet beu toen, want lopen blijft toch maar lopen. Daarom is het zo moeilijk om kinderen aan het lopen te krijgen, gewoon toertjes doen is zo vreselijk saai.

Je studeert nog, hoe groot is de verleiding om, nu het zo goed loopt, alles op atletiek te zetten ?

Tja, het laatste jaar was ik meer topsporter-student, dan student-topsporter. De laatste maanden heb ik nog nauwelijks een boek aangeraakt. Van mijn ouders krijg ik gelukkig de kans om traag te studeren, zonder druk. Ik ben nu zes jaar bezig en zit in mijn eerste licentie Handelswetenschappen. De Hogeschool in Gent geeft me wel alle faciliteiten, maar toch wordt het steeds moeilijker om alles te combineren. Ik ben nu ook op een keerpunt gekomen in de atletiek, vind ik. Ik zit eindelijk aan de Europese top, nu moet het gebeuren, ik mag de goeie trein niet missen. Topsport is zo vluchtig : een blessure, en het kan afgelopen zijn. Ik moet er nu van genieten. Dat hoger diploma wil ik zeker behalen, maar voorlopig niet ten koste van mijn atletiek. Het is tenslotte makkelijker om mijn studies later op te pikken dan omgekeerd. Over tien jaar zullen mijn hersenen nog even goed als nu, maar mijn benen niet.

Daarom heb ik nu de verschillende instanties aangeschreven, met de vraag of ik niet een soort semi-profstatuut kan krijgen. Mijn vader is eigenlijk op dat idee gekomen. Met zijn atletiekobsessie heeft hij uitgepluisd dat het eigenlijk niet logisch is dat ik de enige ben op de A-lijst van de atletiek die op geen enkele manier betaald wordt. Ofwel is een Belgische A-atleet militair, ofwel wordt hij te werk gesteld door Bloso of Atletiek Vlaanderen. Terwijl ik er toch even veel voor doe als een Kim Gevaert bijvoorbeeld. Ik sta nu ook op een deftig niveau, ik train twee keer per dag, verzorg me steeds beter, ik ga naar de kine, heb een dokter. Maar omdat ik nog studeer, krijg ik geen loon, en moet ik blijven teren op het geld van mijn vader. Dat knaagt soms wel, ik ben al 23, maar woon nog thuis en heb geen inkomsten om mijn ouders te compenseren.

Lopen zonder studeren, hoeveel winst zou je dat nog kunnen opleveren ?

Ik kan zeker nog een stuk sneller. Ik zit nu aan 45.94 op 400 meter. Ik heb een goeie trainer, de trainingsmethoden worden steeds beter, en ik zal vanzelf kracht bijwinnen naarmate ik ouder word. Het is moeilijk om er een tijd op te plakken, maar mijn doel is Athene 2004. Mijn oma van 72 is de reis al aan het plannen ( lacht). 45.20 moet ik daarvoor lopen, heel scherp, maar haalbaar, denk ik. Ik heb nog anderhalf jaar, en het schrikt me zeker niet af. 2004 komt misschien nog te vroeg om echt een rol van betekenis te spelen, maar daar wil ik toch ervaring opdoen om er dan in 2008, op de Spelen in Peking, echt te staan. Dan ben ik 29, een leeftijd waarop je als atleet je piek bereikt.

Haal je de olympische limiet, dan zit je ook dicht bij het oude Belgische record van Fons Brijdenbach.

Die 45.04 is een droom. Een hele straffe tijd ook, maar Fons Brijdenbach heeft er dan ook twee vierde plaatsten op de Spelen mee behaald. Ik weet niet wanneer, maar ooit wil ik sneller lopen dan dat. Op 200 meter zit ik met 20.73 maar vijf honderdsten van zijn Belgische record. Dat record van de 400 meter moet je ook aankunnen, krijg ik vaak te horen, maar Brijdenbach was wel immens snel, en vooral beresterk op de laatste 100 meter. Een tijd onder de 45 seconden, dat is het doel, en dan speel je meteen ook mee op wereldvlak.

door Inge Van Meensel

‘Ik heb nog drie zussen en onze lijfspreuk thuis is : nooit opgeven.’

‘Toen ik Carl Lewis vier medailles zag winnen in Los Angeles, wist ik het zeker : ooit wil ik naar de Spelen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content