Yurek Strumilo is weer in België. Om er straks opnieuw als trainer aan de slag te gaan ? Of gaat het terug naar Wenen, of naar Zuid-Europa misschien ? “Ik doe het wat rustiger aan nu.”
De Bourgondische show- en succestrainer Yurek Strumilo is na drie jaar bergenland (Oostenrijk en Zwitserland) terug in het Belgische Brugge, beladen met bekers en titels. En ziek. Hoge koorts. Nierproblemen. Strumilo, die hier eind jaren tachtig, begin jaren negentig op bestelling titels versierde met Ibis Kortrijk, Torhout en Lennik, kreeg op 24 december 2000 een eerste opstoot van kolieken. Het leidde tot een heel pijnlijke Kerstmis vol medicatie in plaats van kalkoen, zegt hij. “Ik heb een heel emotioneel leven geleid”, zoekt hij naar een verklaring. “Ex-bondsvoorzitter Stephan Volcke zei indertijd : “Strumilo is zoals Gilbert Bécaud, monsieur 100 mille volt“. De afgelopen drie jaar in Zwitserland (Nafels) en Oostenrijk (Wenen) waren wegens de hoge prestatiedruk mentaal moordend. Ik blijf nu minstens tot midden mei in België. Om een beetje te genieten van het familieleven met vrouw, zestienjarige dochter, onze hond, Bert Folens ( Saxon en boezemvriend van Strumilo, nvdr) en een paar andere vrienden.”
En daarna terug naar Wenen, waar je halfweg vorig seizoen als depanneur bent aangetrokken ?
Yurek Strumilo : Neen. Wenen heeft een te brede clubstructuur en draait op een enorm budget, 80 miljoen frank. Sponsor EON is een energiemagnaat, de Europese nummer twee in de sector. Bij de club werken twintig personen voltijds. Jeugdtrainers, marketingverantwoordelijke, managers… Ik ben een trainer die liever met een kleine groep mensen rond me werkt. Zoals in België.
Waar word je dan wél trainer volgend jaar ?
In België zijn alle topplaatsen bezet. Roeselare, Maaseik, Lennik… Ik heb wel warme contacten in het zuiden van Spanje, Frankrijk. Serieuze voorstellen, maar alles zal pas medio mei geconcretiseerd zijn. Ik wil in elk geval niet naar een club die onvoorwaardelijk de Champions League, met tien kwalificatiematchen, moet spelen en/of op drie fronten moet presteren. Dat kan ik mijn familie niet aandoen. Ik schroef mijn honger naar zware uitdagingen wat terug.
Kan je het niveau van Wenen even vergelijken met het Belgische volleybal ?
Maaseik en Wenen staan op organisatorisch vlak op hetzelfde niveau, maar sportief en qua volleybalcultuur hebben de Limburgers een stapje voor. Zes, zeven mensen uit de entourage zijn absolute volleybalkenners. Bij Wenen zijn er dat twee. Maaseik is absolute Europese top. Het kan, zeker thuis, tegen Treviso winnen, zeker weten. Ik heb Maaseik eind vorig jaar in hun eigen toernooi bezig gezien. Ze zijn niet zwakker dan Europees kampioen Parijs en kunnen in een eigen organisatie de Europabeker winnen. Als deze zeer jonge ploeg nog een jaartje kan samenblijven…
En Roeselare ?
Knack had dit seizoen enorm goede spelers gekocht. Persoonlijk ken ik Contreras op een draadje, hij heeft onder mij bij Nafels gespeeld. Ik heb hem zelfs mee naar Roeselare gepiloteerd. Hij is niet alleen een heel goede speler, hij verdraagt ook alle soorten trainers en trainingen, alle soorten passeurs ook. Hij zal zich nog verder ontwikkelen. Dat Falasca internationale klasse is, wisten we al langer. Voor mij was het wel onbegrijpelijk dat hij bij Knack een tijdlang minder goed verdeelde. En Schalk ken ik ook als een klasbak. Roeselare miste, over het hele seizoen bekeken, de Europese ervaring van Maaseik. En de nederlaag tegen Piraeus heeft blijkbaar lang en negatief nagewerkt. Terwijl Roeselare eigenlijk niet ontgoocheld hoefde te zijn : ik heb de Grieken live gezien in de Final Four en dat is een heel sterk team.
Het Belgisch volleybal is fors “geïnternationaliseerd”. Maaseik en Roeselare hebben meer buitenlanders dan Belgen in de ploeg.
Dat is geen uitzondering meer, eerder een must zelfs. Europees kampioen Parijs heeft vier Canadezen, twee Tsjechen en een Fransman. En hoe is Maaseik bekend geworden ? Dankzij de buitenlanders in het team. Wie Europees wil meespelen, moet spelers importeren. Zie naar Italië, daar heeft men het aantal buitenlanders reglementair gereduceerd. Treviso, met slechts drie buitenlanders, heeft niet toevallig de Champion Leaguefinale verloren van Parijs. En niet Italië, maar Joegoslavië heeft olympisch goud gewonnen. En toch vind ik dat men hier in België meer risico moet durven nemen met lange, jonge beloften. De Belgische beloftenploeg is een stap in de goede richting.
Hoe bekijk je het Europese volleybal ?
Er is een grote nivellering naar boven. Parijs bijvoorbeeld is weer Europees kampioen geworden na een finale tegen Treviso. Espinho behaalde de Top Teams Cup na een finale tegen Jekatarinenburg. En Maaseik klopte in de CEV Cup het Italiaanse Montechiari en won een set van Modena. Het aantal topploegen in Europa is dus fors uitgebreid.
Terug naar jou. Scheidsrechter Michel Mestdagh zei ooit : “Een moeilijke trainer is er niet in ereklasse. Die is weg : showman Strumilo zit nu in Zwitserland”. Je durfde inderdaad nogal eens de show te stelen. Was het een deel van je geheim ?
Het is geen geheim, enkel een manier van werken en proberen om meer uit de spelers te halen dan ze zelf voor mogelijk houden.
Je harde hand…
Ik ben trainer zoals ik als mens ben : ik leef niet als een priester ( lacht). Ik ga niet altijd via de braafste weg op mijn doel af. Ik heb spelers nooit iets verboden na een training of een wedstrijd. Integendeel. Ik wou altijd dat de spelers ook buiten het veld een hecht blok vormden, want wat achter de coulissen gebeurt is even belangrijk als wat op het terrein wordt gepresteerd. Op training probeerde ik wel met ijzeren hand te regeren. Ik heb geen nieuwe systemen ingevoerd, we trainden enkel maar meer en harder dan de rest. Dat heeft voordelen en nadelen. Voordeel : je wint veel. Nadeel : je wordt er bij een aantal mensen niet populairder door. En het vreet aan je zenuwen.
Je probeert altijd meer uit de speler te halen dan wat hijzelf voor mogelijk houdt, zeg je.
Ik probeer de spelers altijd boven zichzelf uit te tillen. Ik zeg hen dat ze een topclub moeten respecteren, maar tegelijk dat ze er niet bang van moeten zijn. Maaseik is jarenlang de onbetwiste nummer 1 geweest in België. Door zijn professionalisme en sportieve kwaliteiten zette het de rest onder psychologische druk. Gelukkig is Roeselare opgestaan, met als motto : neen, wij weigeren Maaseik als onklopbaar te beschouwen. De duels Maaseik-Roeselare zijn echte spektakelstukken geworden. Ook Menen heeft als nieuwkomer Roeselare geklopt, Antwerpen is in Maaseik gaan winnen… Da’s een goede zaak voor het volleybal.
Je staat nu bijna een kwarteeuw in het volleybal. Je hebt de sport zien evolueren.
Enorm. Volleybal is veramerikaniseerd, met veel aandacht voor het spektakel. Voor de match, tijdens de match, de time-outs en technische pauzes… Muziek en danseresjes.
Het volleybal zelf is een totaal andere sport geworden, gebaseerd op atletische kracht. Met Lennik speelden we kampioen met spelers van gemiddeld 1m92. Bij Wenen had ik zeven spelers van meer dan twee meter in het team. Nu hebben de tweemetermannen de souplesse en de snelheid van de kleinere spelers van vroeger. Technische finesse heeft fel moeten inboeten. Dat heeft ook te maken met de nieuwe, soepelere reglementen. Ook het snelle combinatievolleybal is zo goed als uitgestorven. Het zware hoekvolleybal is terug-van-weggeweest. Men speelt enkel nog combinatie achter de driemeterlijn, vanuit zone zes.
Volleybal is dus minder complex geworden.
Volleybal was vroeger een intellectuele sport. Het leek op bridge of schaken met een bal. De meeste spelers waren ook studenten. Je moest heel lang trainen voor je de bal deftig over het net kreeg. Het is voor de trainers een hele aanpassing geweest. Er moet veel minder technisch, maar veel meer tactisch getraind worden. En powertraining is een structureel onderdeel geworden. Er wordt ook niet meer vier of vijf uur na elkaar getraind, maar in korte, heel intense sessies, met veel tactische inslag en een sterk accent op de sprongopslag. Ik denk dat ik in al die zaken mee ben geëvolueerd.
door Marc Lerouge