Zondag vindt in Dublin de allereerste Wereldbekermanche veldrijden in Ierland plaats. Een nieuw stap(je) richting de internationalisering van het cyclocross.
Het begon 29 jaar geleden, in 1993/94, met de eerste editie van de Wereldbeker veldrijden. Naar analogie met de Wereldbeker op de weg, die de UCI vijf jaar eerder boven de doopvont had gehouden.
Een regelmatigheidscriterium met in dat eerste seizoen vijf manches in vijf landen: in Eschenbach (Zwitserland), Eindhoven (Nederland), Igorre (Spanje), Loenhout (België) en Saint-Herblain (Frankrijk). Gewonnen door Paul Herijgers, dankzij een drie op drie in de eerste drie races.
Ook in de volgende tien edities van de World Cup cyclocross bleef het aantal wedstrijden beperkt: van vijf tot zeven. En werden slechts af en toe nieuwe landen opgezocht: Italië (eerste manche in 1994/95), Tsjechië (eerste manche in 1995/96), Luxemburg (eerste manche in 1998/99) en Duitsland (eerste manche in 2002/03).
Verder bleef de Wereldbeker gehuisvest in de traditionele West-Europese wielerlanden. Dat bleef ook zo toen het regelmatigheidscriterium in 2004/05 uitgebreid werd naar elf wedstrijden. Geen nieuwe races in nieuwe landen, het aantal WB-crossen in België (drie), Nederland (twee) en Frankrijk (twee) werd gewoon opgekrikt.
Richting de VS
Pas tien jaar later (2014/15) verlegde de World Cup nog eens zijn grenzen, met een succesvolle manche in Milton Keynes, in Groot-Brittannië, gewonnen door Kevin Pauwels. Gevolgd door de eerste WB-race in de Verenigde Staten, in Las Vegas, het seizoen erop (2015/16), gewonnen door Wout van Aert.
Milton Keynes bleef echter bij één editie. In de VS kreeg de Wereldbeker wel een vaste plaats met zelfs twee races – weliswaar niet tot groot enthousiasme van de Belgische crossploegen, wegens de grote reiskosten.
Naast die uitbreiding maakte de Wereldbeker in 2016/17 en 2017/18 nog eens een uitstapje naar Zeven, voor een eerste wedstrijd in Duitsland sinds 2003/04. En in 2017/18 vond ook een generale repetitie plaats in het Deense Bogense, met oog op het WK, het jaar erop. Maar ook dat bleef bij één organisatie.
Vorig seizoen breidde organisator Flanders Classics, onder auspiciën van de UCI, de Wereldbeker uit naar zestien wedstrijden, waarvan er één (Antwerpen) werd afgelast wegens coronamaatregelen.
Ook toen werden alleen de traditionele crosslanden bezocht. Onder meer met een terugkeer naar Italië, voor een manche in Val di Sole. Maar wel met vijf Belgische crossen, een derde van het totale aantal.
Angelsaksische markt
Dit seizoen herleidde Flanders Classics het aantal races in tot veertien. Wel met een nieuwe cross in Benidorm, Spanje, waar in 2011/12 voor het laatst een manche georganiseerd werd.
En zondag wordt in het Ierse Dublin een nieuw land bezocht, voor de pas vierde keer in de voorbije twintig jaar, het dertiende land in de geschiedenis van de Wereldbeker veldrijden. Weliswaar nadat optie één, Londen, in het water was gevallen.
Met Dublin wordt zo wel de Angelsaksische markt bespeeld, waar een offroadtraditie heerst, met name als participatiesport.
Als deze manche een blijver wordt, en de WB-kalender volgend seizoen ook uitgebreid wordt met Londen, kan dat de internationalisering van het cyclocross een duwtje in de rug geven. Met een vedette als Tom Pidcock als extra gangmaker (als die tenminste de komende jaren minicrosscampagnes blijft afwerken).
Al blijft de vaststelling dat de sport nog altijd hoofdzakelijk gedomineerd wordt door Belgen en Nederlanders. Naast Pidcock konden dit seizoen alleen de Amerikaan Eric Brunner (vierde in de WB-manche in Fayetteville) en de Zwitser Kevin Kühn (vijfde op het EK) een topvijfplaats bemachtigen in een klassementscross of kampioenschap.
Elke nieuwe wedstrijd in een nieuw land is dus toe te juichen. Als het thuispubliek er tenminste warm voor loopt. En dat is in Dublin zeker het geval, want er werden al vijfduizend kaarten verkocht in voorverkoop.
Groot is de kans dat ze beloond zullen worden met een zege van Wout van Aert, zeven jaar nadat die de allereerste WB-manche op Amerikaanse bodem won.