Straks verlaat Wilfried Meert de Belgische atletiekbond. De secretaris-generaal maakt het proces : van zijn leven, van zijn carrière en ook van de Belgische atletieksport.

De kruispunten in het leven van een mens, en de richtingen die hij daar uit kan : Wilfried Meert dacht aan toneelstukken die hij niet gezien heeft, aan de stapel ongelezen boeken bij hem thuis, de cd’s die hij wel eens wou beluisteren. En hij dacht aan de twee petten op zijn hoofd : die van secretaris-generaal van de Belgische atletiekbond en die van organisator van de Memorial Van Damme. Op zijn leeftijd – 55 jaar – werd dat stilaan te veel voor één man. Dus hakte hij de knoop door. Straks verlaat hij de atletiekbond, dan blijft alleen nog de Memorial over.

De kruispunten in het leven van een mens. En de beslissingen die hij dan moet nemen.

In je vorig leven was je journalist. Je hebt toen lang moeten nadenken om die baan in te ruilen voor de post van secretaris-generaal bij de atletiekbond.

Wilfried Meert : Klopt. Ik was graag journalist. Het is één van de mooiste beroepen die ik ken, ook al incasseer je veel stress. En de meeste weekends van het jaar is een sportjournalist dus wel aan het werk. Ik denk, journalistiek : je ben erdoor gebeten of je houdt er niet van. Als je er niet van houdt, kun je dat beroep niet langer dan één of twee jaar uitoefenen zonder maagzweren te krijgen. Ik hield ervan. En ik werd bij mijn krant, Het Laatste Nieuws, ook zeer gerespecteerd. Dat geef je niet gemakkelijk op. Ik heb er een hele winter over gedaan om de knoop door te hakken en de journalistiek in te ruilen voor de job van secretaris-generaal van de atletiekbond.

Al spijt van die beslissing gehad ?

Een beetje, ik moet dat toegeven. Maar ik ben wel contact met het beroep blijven houden. Alle perscommuniqués in verband met de atletiekbond en de Memorial Van Damme schrijf ik nog altijd zelf, en ik zie dat het agentschap Belga ze bijna woordelijk overneemt. Of neem het programmaboekje voor de Memorial, of voor de indoormeeting in Gent : dat schrijf ik zelf. Ik heb de zin om te schrijven nooit verloren.

De atletiekbond en de Memorial Van Damme : hoe kun je dat combineren ?

Door keihard te werken, door ongelooflijk veel tijd aan die beide activiteiten te besteden. Dat is trouwens de reden waarom ik nu één van die activiteiten afbouw. Op een bepaald moment geef je je er rekenschap van met hoeveel passie je dat allemaal doet, hoeveel tijd en energie je daar in steekt, maar ook dat ondertussen de tijd voorbijgaat. Ik heb zelf geen kinderen, maar mijn nichtjes en neefjes heb ik dus niet zien opgroeien. Mijn oudste zus vertelde me dat haar oudste zoon naar de universiteit gaat, en daar kreeg ik een shock van. Ik klaag niet. Ik maak gewoon het proces van mijn leven. De atletieksport heeft me veel goede momenten bezorgd, maar in andere domeinen van mijn leven heb ik zoveel moeten missen. En ik vroeg me af : doe ik niet te veel ? De Memorial is zodanig groot geworden, daar heb je als organisator een fulltime job aan. Dat blijven combineren met mijn werk bij de atletiekbond, is te veel gevraagd. Daarom heb ik mijn functie bij de bond neergelegd.

Je had nochtans een fundamentele rol bij de bond. Het is een complexe federatie.

En of. De Koninklijke Belgische Atletiekbond is een ingewikkelde federatie. De secretaris-generaal ervan moet zeer diplomatisch, zeer psychologisch te werk gaan. Soms was ik een soort van priester die naar de biecht van de atleten luisterde, en er verder het zwijgen toe deed. De atleten kwamen naar mij voor het minste probleem, ik genoot hun vertrouwen. Maar op den duur wordt dat allemaal wat te veel. Ik leefde niet meer. Ik ben in zes jaar niet meer naar de bioscoop geweest. Ik heb het laatste jaar geen enkele theatervoorstelling meer gezien. Aan boeken lezen kom ik niet meer toe. Het enige dat ik nog lees zijn kranten, om op de hoogte te blijven van wat er in de wereld gebeurt.

Ik ben 55 jaar. Ik voel me niet oud, integendeel. Fysiek ben ik in orde. Mentaal ook, denk ik. Maar op een bepaald moment, vind ik, moet je een pagina durven omdraaien. Moet je durven plaats geven aan jongeren, aan nieuwe ideeën. Oké, uiteindelijk word ik bij de atletiekbond niet vervangen door een jongere ( maar wel door Léon Dewulf, gepensioneerd bij het leger, nvdr), maar dat is niet mijn keuze.

Wanneer heb je de beslissing genomen ?

Vorig jaar. Ik werd gewaar dat ik moest afbouwen. Ik wil niet met een hartaanval eindigen. Ik heb in het milieu van de journalisten te veel mensen zien verdwijnen voor ze met pensioen konden gaan. Ik heb te veel mensen aan de stress kapot zien gaan. Want, tussen twee haakjes, het is mijn verleden als journalist dat me geleerd heeft om de stress te hanteren die als organisator van de Memorial Van Damme op je af komt.

Dat doe je toch niet alleen ?

Nee, natuurlijk niet. Maar toch krijg je elk jaar met ongelooflijk veel stress te maken. Gaan we voldoende sponsors vinden ? Bereiken we een akkoord voor de tv-uitzending ? Wordt het mooi weer of zal het ouwe wijven regenen ? Bij een organisatie als de Memorial is er altijd één iemand die de eindverantwoordelijkheid neemt. Die iemand, dat ben ik en dus krijg ik op mijn eentje even veel stress te verwerken als alle anderen samen. Met de jaren ondervind ik dat ik daarvan almaar slechter recupereer.

Je had ook je werk voor de Memorial kunnen opzijschuiven en voluit voor de atletiekbond kiezen.

Een opvolger in de atletiekbond vinden leek me makkelijker dan een opvolger vinden voor de Memorial. Ik kan me nog acht, negen, tien jaar met de meeting bezighouden, als mijn gezondheid dat toelaat, en ondertussen rustig naar een opvolger uitkijken.

Maak eens de balans van je werk voor de atletiekbond.

Ik denk dat ik het maximum voor de federatie heb gegeven – en dat de twee liga’s nu met een grote autonomie kunnen functioneren is daar een resultaat van. Dat de atletiekbond nu kantoor houdt in het Koning Boudewijnstadion : in alle bescheidenheid, dat is dankzij mij. Ik heb het idee van de Verenigde Staten naar hier gebracht, ik ben het die de Brussel schepen voor Sport overtuigd heeft, ik ben het die er het project heeft doorgehaald om de bouw van het stadion aan te passen en gradins te vervangen door kantoorruimte. Anders zaten we nu nog altijd in de verouderde lokalen in de Sint-Laurentstraat. Ik heb het WK veldlopen naar Antwerpen gehaald, het EK naar Monceau-sur-Sambre, het WK halve marathon naar Brussel, het WK van 2002 naar Kortrijk. Ik heb Gent gelanceerd. Meer kan ik echt niet doen. Het enige wat ons ontbreekt, is het WK op de piste, maar we moeten natuurlijk niet dromen.

De vraag is : wie heeft dat allemaal gerealiseerd ? Wilfried Meert, de secretaris-generaal van de Belgische atletiekbond ? Of Wilfried Meert, de organisator van de Memorial Van Damme ?

Het is dankzij mijn contacten dat we dat allemaal hebben kunnen organiseren. Wij zijn geen rijke federatie. We hebben in België sowieso al niet de cultuur om onszelf te verkopen. Geld opzij zetten om de atletiekfederatie te stimuleren, zoals dat in Frankrijk gebeurt met de liga van Nord-Pas-de-Calais, dat is bij ons ondenkbaar. Als je ziet wat ze in die regio investeren in een kleine stad als Liévin : dat heeft twintig- à dertigduizend inwoners en toch krijgt dat zoiets als een miljoen Franse frank om een indooratletiekmeeting te organiseren. Als je in België een half miljoen Belgische frank durft te vragen, dan bekijken ze je als een dief, als iemand die er met het geld van de overheid vandoor gaat. In Frankrijk, Spanje en Italië gaat het heel anders toe. Als zich daar een stad kandidaat stelt om een groot kampioenschap te organiseren, pakken ze uit met mooie brochures, betalen ze dure diners, overladen ze de bezoekers met relatiegeschenken. Bij ons is daar allemaal geen geld voor. Aan het geld voor de organisatie van die kampioenschappen ben ik geraakt door te lobbyen, door mijn netwerk van vrienden en kennissen aan te spreken.

Kan je een vergelijking maken met Euro 2000 ? Ook daar heeft de Belgische voetbalbond al zijn overtuigingskracht moeten aanwenden om dat naar hier te krijgen.

Ik ben één van de weinigen die applaudiseerden toen Philippe Housiaux het plan opvatte om de Olympische Spelen naar Brussel proberen te halen. Steden als Manchester en Istanbul stellen zich wel kandidaat, waarom dan een stad als Brussel niet ? Waar komt toch ons gebrek aan ambitie, ons gebrek aan trots vandaan ? Omdat we een land met drie gemeenschappen zijn ? In Zwitserland zijn er toch ook drie, in Canada twee. Dit is echt een typisch Belgische ingesteldheid. Wat me het meest doet balen, zijn de mensen – gelukkig vormen ze een minderheid – die de algemene sfeer en de wederzijdse gevoelens verpesten. Als we morgen zouden aankondigen dat we een Chinese trainer voor de Franstalige atleten hebben gevonden, dan zouden de Vlamingen applaudiseren. Maar stel dat we een Franstalige trainer zouden vinden die in Namen woont maar ook de Vlaamse kogelstoters zou kunnen helpen, dan staat iedereen op zijn achterste poten en krijg je meteen oppositie. Gewoon omdat het een Waal is. En vice versa. Waar is men in dit land in godsnaam mee bezig ?

Er zijn bij ons te veel mensen aan de macht die te weinig van de wereld gezien hebben. We zouden die mensen dringend de sloppen in Johannesburg, Kaapstad, Rio of New Dehli moeten tonen, in de hoop dat ze de futiliteit van de Belgische communautaire kwesties zouden inzien. Er moeten toch interessantere debatten te voeren zijn in een land als het onze, een land dat eigenlijk een paradijs op aarde is. Maar nee, die minderheid wil per se de sfeer verpesten, en dat doet ze uit eigenbelang, omdat ze rijker wordt van verdeeldheid. Daar kan ik moeilijk mee om. Daarom ben ik de Belgische voetbalbond zo dankbaar dat ze zich kandidaat voor Euro 2000 hebben durven stellen. Anders hadden we ook zo vlug het Koning Boudewijnstadion niet gekregen. Zonder het voetbal hadden we een jaar zonder Memorial Van Damme gekregen. En wie zegt dat we dan onze plaats binnen de Golden League hadden kunnen behouden ? Stockholm en Lausanne zouden geen seconde geaarzeld hebben om ons te vervangen en ons naar een langere afdeling verwezen hebben.

Jean-Luc Dehaene is ons toen te hulp geschoten en heeft geholpen om budgetten te deblokkeren. In de periode van Van den Brande en Spitaels geloof ik niet dat het gemakkelijk zou geweest zijn om geld voor een nieuw stadion in Namen, Gent en Brussel los te krijgen. Gelukkig zie ik in onze regering een andere wind waaien. Tussen de gemeenschappen is de dialoog teruggekeerd. Ik bespeur opnieuw een nationaliteitsgevoel, een nationale trots.

Is inmiddels ook de goede verstandhouding tussen de Vlaamse en de Franstalige atletiekliga teruggekeerd ? En zo ja, heeft dat jouw beslissing vergemakkelijkt ?

De twee voorzitters, Philippe Housiaux en Guy Van Diest, verstaan elkaar zeer goed en ook de technische directeurs, Christian Maigret en Paul Thijs, schieten goed met elkaar op. Maar eigenlijk heeft dat niet meegespeeld in mijn beslissing, al verheug ik me erover dat de twee liga’s weer op goede voet met elkaar leven, dat er opnieuw over sport gepraat wordt, dat al die taalkwesties vergeten zijn. Het is alleszins plezierig om zich in zulke omstandigheden terug te trekken. De sfeer is goed, we hebben nieuwe kantoren, de financiële toestand is gezond.

Dus ga je weg zonder één gevoel van spijt.

Dat heb ik niet gezegd. Ik betreur het gebrek aan atleten van hoog niveau. We betalen nu de prijs voor het jarenlange gebrek aan visie in beide liga’s. Gedurende jaren is men vergeten atleten te vormen, de sport te moderniseren, jongeren aan te trekken. Ik denk dat we de bodem van put bereikt hebben in de periode van Camille Javaux. Die wou de boel echt doen ontploffen en geloofde dat de internationale atletiekfederatie de twee liga’s apart zou erkennen. Gelukkig heeft die episode niet lang geduurd. Er is altijd die spanning tussen de vleugels geweest, en tussen hun voorzitters. Ik heb me vaak een diplomaat gevoeld, maar ik kan zeggen dat ik evenveel Franstalige als Vlaamse vrienden heb.

Is er nu meer visie aanwezig dan vroeger ?

De mentaliteit van de jongeren is veranderd. Dat is niet meer te vergelijken met de mentaliteit van de jongeren in mijn tijd. Toen wij jong waren, speelde we op straat. We trapten tegen een bal, we sprongen op onze fiets en hielden wielerwedstrijden. Dat is vandaag niet meer mogelijk. Met het verkeer van tegenwoordig, ze zouden hun leven riskeren. De jeugd van vandaag heeft op het vlak van sport niet meer dezelfde mogelijkheden als die van vroeger. Spontaan gaan lopen, dat is er niet meer bij. We hebben het hier over de MTV-generatie, de zap-generatie. In-line-skating, dat spreekt hen nog aan. Maar atletiek ? Je moet die jongeren anders benaderen.

Denk je aan specifieke projecten ?

Dertig jongeren naar de cross van Margate in Groot-Brittannië sturen en hen een T-shirt geven, en vijftig anderen op stage in de Algarve sturen, dat heeft natuurlijk geen enkele zin. Dat kost veel geld en heeft amper rendement.

Ik vind dat de atletiekfederatie de moed moet opbrengen om in een beperkt aantal mensen te investeren, omdat iedereen weet dat slechts een beperkt aantal mensen de moed en de fysieke en mentale kracht bezit om op internationaal niveau door te breken. Dus geloof ik dat je meer middelen aan minder mensen moet geven. Op die manier kun je de weinige beloftevolle atleten die er zijn, tenminste een fatsoenlijk kader aanbieden.

Atletiek is de meest ingewikkelde sport die er is. Jean-Marie Dedecker heeft makkelijk praten. Zijn judoka’s kunnen op dezelfde manier trainen, in dezelfde zaal, met dezelfde uitrusting, met dezelfde trainer. Maar in de atletiek heb je, bijvoorbeeld, een speerwerper en een marathonman. Hoe stuur je die twee samen op stage ? Dat is quasi onmogelijk.

Je bedoelt : je moet de speerwerper en de marathonman individueel benaderen.

Zeker weten. Ik geef een voorbeeld : als je in eigen land niemand vindt die gemotiveerd en bekwaam is om met polsstokspringer Thibaut Duval te trainen, dan moet je Duval zes maanden per jaar naar de Franse polsstokspringers sturen.

Ik moet denken aan onze langeafstandslopers van destijds. Sommigen trainden in Leuven, sommigen in Luik. Schots, Lismont, Hagelsteens, Puttemans en Polleunis waren de beste vrienden die je kon denken, maar in wedstrijden was het tussen hen op leven en dood. Soms trainden ze drie weken lang samen in Sankt-Morritz. Dan waren ze elkaar aan het bespionneren. Maar er was tenminste contact, er was tenminste een uitwisselingen van ideeën. Nu is het ieder voor zich, ieder is bezig in zijn eigen hoekje. En dan is men verwonderd dat er sleet op de manier van werken komt, dat alles routine wordt en dat de motivatie verdwijnt. Nsenga en zijn trainer Juan Da Silva zijn gedurende jaren altijd samen geweest, bij wijze van spreken dag en nacht. Na een tijd werkt dat niet meer. Dat is zoals een echtpaar dat elke dag van ’s morgens tot ’s avonds samen is.

We hebben tamelijk veel sprinters : Stevens, Nsenga, Wijmeersch, Bongelo, Ferro. Is het niet mogelijk om die rond één of twee trainers te verzamelen ?

Dat moet mogelijk zijn. Maar in België zit je altijd met die bekrompen mentaliteit. Als men in Frankrijk beslist om de beste hordenlopers in Toulouse te verzamelen, dan heb je in Toulouse atleten uit Rijsel, Straatsburg, Nancy, Metz enzovoort. Die komen allemaal met een vliegtuig en die blijven zolang de stage duurt. En weet u waarom ?

Waarom ?

Omdat ze dat normaal vinden. Je moet in België eens proberen een stage te organiseren in, pakweg, Namen en daar dan alle atleten samen te krijgen. Ik wens je veel geluk, je zal het nodig hebben. De meesten zullen, om te beginnen, weigeren om daar te blijven slapen. Want, zullen ze zeggen, een uur in de auto en we zijn thuis. Zoiets krijg je bij ons gewoonweg niet georganiseerd. Tenzij je met de jongeren begint.

Bij de Franstaligen heeft technisch directeur Marc Claeys geprobeerd om met kleine groepjes te werken. Hij wou een volledig kader rond de atleet hebben, met een trainer, een kinesist, een dokter en eventueel een manager. Ik geloof wel in zo’n systeem, op voorwaarde dat je cellen per specialiteit maakt.

Hebben we daar het geld voor ?

Over hoeveel atleten spreken we ? Ik stel vast dat we geld door het venster gooien, bijvoorbeeld op het vlak van stages. Waarom moet een jongen van zestien jaar op stage naar Vittel of naar Spanje gaan ? Die jongeren kunnen beter een stage doen in Namen, of aan de zee. Daarin zou men veel strenger moeten zijn. Men zou eens de statistieken moeten bekijken. Nagaan of men daar ook maar één spoor terugvindt van al die jongeren die men de jongste jaren naar Europese of wereldkampioenschappen heeft gestuurd. Wat blijft daar van over ? Niets. Hoe kan het dat zo’n jongere op zo’n Europees kampioenschap in de toptien loopt, en dat men er tien jaar later geen woord meer over hoort ? Kan die ineens niet meer lopen of wat ?

Het is een moeilijke leeftijd, natuurlijk. Daarom hebben ze eigenlijk een persoonlijke begeleider nodig, iemand die hen over de drempel helpt. Daarvoor zou de bond een bepaald bedrag opzij moeten zetten : bijvoorbeeld, het geld dat ze nu uitgeven aan jongerenstages. Dat geld kunnen ze beter besteden aan het sturen van gevestigde talenten naar buitenlandse meetings. Want mensen als Mourhit, Stevens en Nsenga kan je makkelijk plaatsen op een internationale meeting, maar als je spreekt over Joeri Janssen of Matthieu Van Diest, wordt het ineens een stuk moeilijker. Als we voor zulke mensen al de reis zouden kunnen betalen, dan zouden we de organisatoren kunnen vragen om ter plekke hun hotelkosten te financieren. Het resultaat zou zijn dat deze jongeren veel internationale ervaring opdoen.

Je klinkt nogal pessimistisch.

Ik ben extreem pessimistisch, niet alleen voor de atletiek, maar voor de sport in het algemeen. Hoewel, toch wel in het bijzonder voor de atletiek. Atletiek speelt men niet, atletiek moet men beoefenen. Men speelt voetbal, volleybal, basketbal : dat spelelement zit er bij atletiek niet bij. Het is een belangrijke nunace. Daardoor is atletiek gehandicapt om jongeren aan te trekken. Je moet er bijna al op rekenen dat een vader zijn zoon meetrekt terwijl hij zijn jogging doet.

Wordt joggen meer een meer een lanceerbasis voor atletiek ?

Zeker, ik denk dat daar opportuniteiten liggen voor de atletiek. Meer en meer mensen gaan joggen, al dan niet op verzoek van hun dokter. Jogging is bijna een maatschappelijk verschijnsel geworden.

Heeft de atletiekbond hier al geen kansen laten liggen ?

Absoluut ! Ik ga hier geen namen noemen, maar ik herinner me dat de voorzitters van de LBFA en de VAL radicaal tegen joggen waren. Daardoor is veel potentieel verloren gegaan, zowel op het niveau van leden die we hadden kunnen werven, als op het niveau van wedstrijden die we hadden kunnen organiseren of overkoepelen. Intussen heeft de beweging van het joggen zichzelf goed gestructureerd. Het is een beetje laat voor de atletiek om die situatie nog om te buigen en het joggen te recupereren.

Hoe kun je daar toch nog beweging in krijgen ?

Je zou bijvoorbeeld initiaties in hoogspringen, kogelstoten enzovoort kunnen houden op plaatsen waar er een jogging georganiseerd wordt. Dat is aantrekkelijk voor kinderen die meekomen met hun vader. René Devos heeft dat nog willen integreren in zijn Wal’Cup, maar ze hebben hem niet gevolgd. Men heeft Devos mentaal gebroken. Zoals men destijds ook de Memorial heeft willen breken : puur uit afgunst. De Memorial Van Damme is niet altijd door alle leden van de atletiekbond toegejuicht, hoor. Gewoon omdat het hun eigen idee niet was en omdat het evenement desondanks toch succes had.

Jean-Paul Bruwier denkt aan de oprichting van een groot atletiekcentrum in Wallonië. Daar wil hij alle krachten verzamelen: atleten, trainer, dokters, kinesisten…

Ik ben niet tegen die idee, maar omdat we een klein landje zijn, zouden we ons beter concentreren op één of twee disciplines. Zo’n instituut heeft weinig zin als er één kogelstoter, één hinkstapspringer en twee hoogspringers met uitzicht op een internationaal niveau rondlopen. Ik denk dat je beter kan werken met opleidingscentra die gespecialiseerd zijn : daar een voor hordenlopers, op een andere plaats een voor springers. Zodat na een tijd iedereen weet waar de beste opleiding voor een specifieke atletiekdisicpline wordt gegeven. Alles wordt specialisatie tegenwoordig.

En je moet de middelen hebben, natuurlijk. Bruwier heeft het over honderden miljoenen. Waar gaat hij die halen ? We leven in een klein landje. Het is ook verre van denkbeeldig dat men dan in Vlaanderen dezelfde middelen eist en dat zit het spel weer op de wagen. Ik zie het al voor mijn ogen gebeuren : de twee Franstalige hordenlopers die bij Bruwier trainen, de twee Vlaamse die in een Vlaams centrum werken. Volgens mij werk je best met nationale cellen. Bijvoorbeeld : de sprint in Gent, halve fond in Namen, werpnummers in Luik, springnummers in Ninove.

In die optiek zou ook het statuut van de trainer herbekeken moeten worden.

Na het EK van 1994 in Helsinki, waar Vincent Rousseu, William Van Dijck en Patrick Stevens op het podium stonden, heb ik bij het BLOSO en het BOIC gevraagd om een budget vrij te maken en te profiteren van de politieke ontwikkelingen in het Oostblok om Russische of andere Oost-Europese trainers naar hier te lokken en ze hier voor een paar jaar aan het werk te zetten. Niet alleen om de atleten te trainen, maar ook om de clubs te bezoeken en daar de coaches te vormen. Dat heeft me een serie haatbrieven van Belgische trainers opgeleverd. Ze pikten het niet dat ik blijkbaar aan hun deskundigheid twijfelde.

Maar hoe komt het toch dat een Jo Van Daele bij Shultz gaat trainen en dat die zegt dat hij, mocht Van Daele vijf jaar eerder bij hem geweest zijn, een aantal basisfouten had kunnen corrigeren ? Hetzelfde verhaal bij Johan Kloeck die rugproblemen heeft als gevolg van verkeerde trainingen. We hebben trainers die hun cursus uit het blote hoofd kunnen opdreunen, maar die in de praktijk nergens staan. Let wel, er zijn in België trainers die goed werk verrichten. Maar er zijn ook disciplines waarin we belachelijk zijn, en waar trainers aan de slag zijn die telkens dezelfde fouten maken.

Hoe belangrijk is de Memorial Van Damme voor de Belgische atletieksport ?

Zonder de Memorial was de Belgische atletiek al failliet geweest. We zijn al jaren de grootste sponsor van de federatie. Ik ben misschien slecht geplaatst om dit te zeggen, maar het is toch de Memorial Van Damme die de Belgische atletiek geloofwaardigheid heeft gegeven. Ik ken kranten die wekenlang geen regel over atletiek brengen. Maar als de Memorial eraankomt… Zonder de Memorial had de bond nu ook geen kantoren in het Koning Boudewijnstadion. In politieke kringen en bij onze sponsors en partners kunnen we de Memorial altijd als hefboom gebruiken. De Van Damme is een doel op zich geworden maar houdt de Belgische atletiekbond en de Belgische atletiek in leven. Behalve het voetbal denk ik dat alle sporten ons de Memorial benijden. In het tennis, judo, zwemmen en noem maar op zouden ze nogal gelukkig zijn met zo’n evenement. Waar zou de Belgische atletiek staan zonder de Van Damme ? Op het Belgisch kampioenschap zijn er vijfhonderd toeschouwers. Op de indoorkampioenschappen driehonderd. De Nacht van de Atletiek in Hechtel ontvangt tweeduizend betalende toeschouwers en vierduizend invités.

Zoals ook Mohammed Mourhit een goede zaak is voor de Belgische atletiek ? Want hij krijgt veel kritiek.

Ik ben in Marokko gaan informeren voor we Mourhit Belg maakten. Iedereen in Marokko vertelde me dat Mourhit barstte van het talent. Dus hebben we er alles aan gedaan om hem te naturaliseren en dat heeft bij sommige mensen kwaad bloed gezet. Vooral van Vincent Rousseau viel me dat tegen. Hij is kwaad omdat een zogezegd “valse” Belg alle records verbetert, die Vincent niet echt interesseerden toen hij zelf nog liep. Met de Gouden Spike maakte ik met Vincent hetzelfde mee. Hoeveel keer heb ik hem niet gevraagd : Vincent, trek toch eens een pak aan als je die Gouden Spike komt ontvangen. Maar neen hoor. Hij zei: “De Gouden Spike interesseert me niet.” Tot het jaar dat Stevens tot Gouden Spike werd verkozen en Rousseau schuimbekkend van woede zijn spike in een vuilnisbak op de Grote Markt van Brussel kieperde.

Wat zouden we de laatste vier jaar zonder Mourhit betekend hebben in de fondnummers ? We hadden gewoon niet meegedaan, en dat kun je bijna letterlijk nemen. Het probleem van Mourhit is dat hij een individuele sport beoefent. In het voetbal zit een genaturaliseerde Belg – Strupar, Oliviera – samen met de Belgen in de kleedkamer. En dus leert hij automatisch de taal spreken – de scheldwoorden en de vuile woorden het eerst. Mourhit is meestal alleen en om zich goed voor te bereiden moet hij geregeld op hoogtestage. Nogal logisch dat zo’n jongen dan telkens naar Marokko trekt en daar Arabisch spreekt. We moeten weten wat we willen : een Mourhit die plat Luiks kan spreken of een Mourhit die medailles wint.

door Eric Cornu

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content