Onveranderd blijkt de 4-3-3 van Trond Sollied in de loop der jaren niet te zijn gebleven, maar onomstotelijk is het systeem nog altijd. ‘Het is zoals de erogene zone van een vrouw: iedereen weet ervan, maar weet iedereen ze ook te gebruiken?’
In het tempo van de autoloze zondag speelden AA Gent en Anderlecht afgelopen weekend tegen elkaar. In de tweede helft pas was het dat er wat snelheid werd gemaakt en de vertrouwde patronen van het Solliedspel voorzichtig naar boven kwamen bij AA Gent.
“Wij hebben tempo nodig”, concludeerde de Gentse trainer achteraf.
Looplijnen
Chris Van Puyvelde, voormalig assistent van Trond Sollied, nu sportief directeur bij Beerschot: “Iedereen spreekt altijd over looplijnen, maar ik zou het eerder duidelijke afspraken noemen, die erin geslepen worden door training. Het gaat over zonevoetbal. De posities, verdedigend en aanvallend, ten opzichte van de bal zijn eigenlijk ruim zo belangrijk als de looplijnen. Zó strak is dat systeem niet, maar de afspraken zijn wel duidelijk. En het is heel moeilijk om na te doen, want hij kan het heel goed overbrengen omdat hij anders is dan anderen.”
Gert Verheyen, speelde bij Club Brugge onder Trond Sollied, nu analist: “Een looplijn, wat is dat, hé? Iedereen is altijd aan het lopen. Maar hij is een coach die vooral aanvallende oplossingen geeft, terwijl er trainers zijn die vooral op het defensieve gericht zijn: hoe gaan we samen verdedigen? En ze laten de aanval aan de intuïtie van de spelers zelf over.”
Herman Vermeulen, voormalig assistent van Trond Sollied, nu assistent bij Lierse: “Ik denk niet dat er in België trainers zijn die tegen Gent spelen en die niet weten wat er gaat gebeuren. Je hebt, denk ik, vier basics. Vroeger waren het er drie, maar hij heeft er een vierde bij gezet. Ten eerste is er de veldbezetting: hij heeft een vaste 4-3-3 met een aanvallende driehoek en daar plaatst hij de spelers in. Hij kijkt niet wat er aan spelers voorhanden is om dan een veldbezetting te kiezen. Daardoor komen er weleens spelers op de zijkanten terecht die er nog nooit gespeeld hebben. Ten tweede de looplijnen op zich, die zijn duidelijk afgetekend. Een van de aanvallers duikt de zestien meter binnen, wat alle aandacht van de verdedigers vergt en waarbij de andere aanvallers gebruik moeten maken van de dode hoek. Het derde zijn de zones: de eerste en de tweede paal en de rebounds aan de zestien meter. Iedereen weet dat. Maar het is zoals de erogene zone bij een vrouw: iedereen weet ervan, maar weet iedereen ze te gebruiken?
“Het vierde element dat hij er na verloop van tijd aan toegevoegd heeft, is de flexible response: in het verleden deed hij dat ook al wel, maar dan was het meer het omwisselen binnen zijn systeem, de spits met de flank ruilen bijvoorbeeld. Nu durft hij te veranderen tijdens een wedstrijd en varianten van een 4-3-3 te spelen, door buitenspelers naar binnen te trekken bijvoorbeeld en met twee spitsen te staan. Dat alternatief wordt meestal gepland vóór de wedstrijd. In Gent was dat vroeger not done en bij Olympiacos ook nog niet, maar bij Al Ahli wel al, stelde ik vast. Je verandert als mens, anders zou het betekenen dat je niet meegroeit met de nieuwe facetten van het voetbal. Wat ook veranderd is, is dat El Ghanassy een zwervende rol krijgt, waardoor het spel niet permanent symmetrisch meer is. Vroeger zou het spel permanent symmetrisch geweest zijn. Blijkbaar aanvaardt hij dat asymmetrische wel. Het is voor een tegenstander ook moeilijk: als El Ghanassy begint te zwerven, kun je moeilijk de rechtsback mee laten zwerven. Dan krijg je op een gegeven moment elders een overbezetting die je moet weten op te vangen. Omgekeerd geeft het je tegenstander bij balrecuperatie wel de kans een tegenzet te doen. Acht seconden of drie passes zijn voldoende om je weer te herschikken of iemand uit verband te spelen. Maar eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat in België niet zo veel ploegen zo dominant kunnen spelen.”
Driehoek op het middenveld
Van Puyvelde: “Ik herken heel veel dingen als ik Gent nu zie spelen, maar de variant zit in de spelers. De looplijnen van de middenvelders hangen ook voor een stuk af van het type speler dat je hebt, de snelheid, de motor. GaetanEnglebert bijvoorbeeld was destijds bij Club Brugge een loper, terwijl je nu met TimSmolders iemand hebt die dat ook mét bal kan. Bernd Thijs heeft niet de snelheid van Timmy Simons, maar wel meer een afstandsschot. Trond zoekt vooral naar tegengestelde bewegingen, opposite moves. Als één speler in de bal komt, is het logisch dat een andere speler vertrekt. De centrale driehoek moet met de juiste timing zo veel van positie veranderen dat de mandekking die erop gespeeld wordt telkens te laat komt. Soms worden afspraken iets anders ingevuld door het type van spelers. Er wordt zo economisch mogelijk gelopen, daar komt het op neer. Bijvoorbeeld de linkerspits naar de eerste paal en de centrumspits naar de tweede als de voorzet van- op rechts komt en zorgen dat de vier posities in de box bezet zijn. Het is kwestie van niet door elkaar te gaan lopen omdat een tegenstrever een beweging doet, maar zorgen dat alle posities in de zones bezet blijven.”
Verheyen: “De centrumspits wordt in de opbouw eigenlijk niet zo veel gebruikt: het is niet dat er veel ballen op hem gedropt worden en hij als targetman fungeert. De opbouw gebeurt meestal via de driehoek. Sollied gaat weinig met de lange bal spelen, maar altijd die driehoek gebruiken om uiteindelijk de bal op een van de twee flanken terecht te zien komen en dan een voorzet te laten volgen. De aanwezigheid in de zestien met altijd vier mensen is iets waar hij heel hard op hamert en traint. In min of meer vaste zones: eerste paal, tweede paal en twee man op de zestienmeterlijn, zodat degene die de voorzet trapt ook altijd weet waar ze komen. Als je dat goed doet, is dat gewoon heel moeilijk te verdedigen. In principe – zeker tegen een 4-4-2 – heb je op de verdedigende middenvelder altijd je man over. Dat vergemakkelijkt de opbouw. Als ze op die verdedigende middenvelder echt een mannetje zetten – de tweede spits bijvoorbeeld – dan werk je in je driehoek met tegengestelde bewegingen. Dan gaat de aanvallende middenvelder switchen met de verdedigende, want de tweede spits van de tegenstander gaat niet zo ver terugzakken.
“Een flankspeler speelt vaak creatief en op intuïtie, maar als je Sollieds richtlijnen uitvoert heb je eigenlijk niet veel intuïtie nodig. Die zijn meer gebaseerd op passing en lopen dan op de individuele beweging. Gent heeft veel spelers die, als het vast zit, het ook door een individuele actie kunnen openbreken, maar het verschil met de 4-3-3 van veel andere teams is de aanwezigheid voor de goal. Er zijn er ondertussen veel die 4-3-3 spelen, maar er zijn heel veel flanken die nooit voor de goal komen. Ze blijven hangen op de flank. Dat is bij Sollied nooit zo: hij heeft altijd vijf posities in de ploeg die altijd scoren, ook al waren dat oorspronkelijk geen echte doelpuntenmakers. El Ghanassy is geen gast die altijd voor de goal kwam als de bal aan de andere kant was, maar nu wel omdat hij daar een hele week op traint. Zo krijg je veel kansen en maak je veel goals.”
Vermeulen: “Met Jørgensen heb je een speler voor ‘de zes’ die hij hoger zet voor de afvallende bal. Zo heeft hij de wedstrijd tegen Standard opengebroken. Wel is de omschakeling belangrijk, omdat je met veel mensen hoog speelt, en dat is niet altijd even gemakkelijk. Want zodra je spelers hoog plaatst, denken ze dat dat hun vaste positie is. Soms wringt het daar weleens als ze niet terugkeren. Dan is de vraag: wat weegt het zwaarste door bij je spelers: hun aanvallende kwaliteiten of hun verdedigende gebreken? Als je gaat om het doelpunt te scoren neem je de problematiek weg van een doelpunt tegen te krijgen. Tronds 4-3-3 is wat stroever dan die van Anderlecht, omdat ze veel minder gebaseerd is op intuïtie en meer op waar je naartoe moet. Voor een stuk neemt hij de intuïtie een beetje weg ter wille van bepaalde acties. Bij Anderlecht zie je meer individuele actie waardoor er ruimte ontstaat. Dat gebeurt bij Trond ook, maar daar wordt in principe niet op getraind. Het is een beetje meer motoriek, want hij kan zich daar weleens aan ergeren als iets wat op intuïtie is gedaan dan niet lukt.”
DOOR RAOUL DE GROOTE – BEELDEN REPORTERS