Steven Defour speelde tegen Estland en Turkije twee flauwe interlands. Waarom zet René Vandereycken hem niet op zijn beste positie? En waarom wil Laszlo Bölöni dat hij beslissender wordt? De internationale top is nog ver weg voor de Gouden Schoen.

Twee keer al liet Laszlo BölöniSteven Defour op de bank starten dit seizoen. Tegen Westerlo (speeldag 2) luidde de uitleg dat hij werd gespaard voor de Europese confrontatie met Liverpool. Een week later tegen Roeselare (speeldag 3) moest hij nog uitrusten van dat duel. Naar wat er zaterdag tegen KV Kortrijk (speeldag 4) zou zijn gebeurd zonder het vertrek van Marouane Fellaini naar Everton, kan maar worden gegist. Feit is dat Defour terugkeerde in de ploeg, maar in een meer controlerende rol.

Precies daar had Bölöni eigenlijk geen plannen meer met hem. Defour kreeg tijdens de voorbereiding van zijn nieuwe trainer te horen dat hij beslissender moet zijn. Lees: meer assists geven en zelf doelpunten maken. Bölöni wilde hem daarom zijn acties twintig meter dichter bij het doel van de tegenstander zien maken dan hij deed onder Michel Preud’homme. Minder lopen, meer efficiëntie. “Als ik daarin slaag, ben ik klaar voor het buitenland”, zei Defour hierover in Het Belang van Limburg.

Of hij erin zal slagen, is voorwerp van veel twijfel en speculatie bij de kenners. Dat zijn statistieken ermee te maken hebben dat hij nog altijd in België voetbalt, is zeker een juiste inschatting van Defour. Behalve Ajax meldde zich nog geen topclub (is Ajax dat trouwens nog wel?) en meer dan vijf of zes miljoen euro wilde het ook al niet op tafel leggen. Internationaal is dat een peulschil. Zelfs Anderlecht betaalde vier miljoen voor Mbark Boussoufa en Nicolás Frutos.

Als Defour echt zo goed is als vaak is gezegd en geschreven, zat hij nu wellicht al in het buitenland. Dit seizoen is inmiddels zijn vierde op het hoogste niveau en hij is al twintig. Voor een toptalent is dat niet meer zo jong. Voor de Jupiler Pro League is het goed dat hij hier nog is. Anderzijds zegt de lof die hem te beurt viel misschien meer over ons niveau dan over Steven Defour. In het land der blinden is eenoog koning. Dat valt eenoog niet te verwijten.

Sneijder, Ribéry en de flits

Defour heeft een erg herkenbare manier van voetballen. Hij komt de bal vrij laag opeisen en maakt daarbij vaak een beweging van het centrum naar de flank. Meestal volgt dan een korte dribbel of kapbeweging en een voorzet. Geen harde, gestrekte bal waarop het voor een spits heerlijk inlopen is, maar bijna altijd een gestifte bal. Daaruit scoren is bijzonder moeilijk. Het zijn passes waarop eerst een controle nodig is en eventueel een vervolgactie. Defour was dan ook nooit een assistenkoning.

Misschien wel zijn sterkste punt is zijn loopvermogen. Defour blijft 90 minuten lopen, maar steeds in hetzelfde tempo. Een versnelling heeft hij niet. In het internationale topvoetbal is dat een manco en dat alleen al maakt dat hij het ruimschoots moet afleggen tegen pakweg Wesley Sneijder, het nummer 10 van Real Madrid. Sneijder is net als Defour iemand aan wie een elftal zich kan optrekken, maar hij kan ook méér, zoals het beslissende doelpunt maken. Franck Ribéry, de Franse international van Bayern München, kan dat ook. Soms zijn ze tien minuten onzichtbaar, raken ze geen bal, maar pakken dan uit met een geniale actie.

Defour flitst niet. Hoe meer hij aan de bal is, hoe liever hij het heeft. En wat doet een speler die graag veel aan de bal is? Die laat zich uitzakken. Want hoe lager hij speelt, hoe meer tijd en ruimte hij vindt. Rond de zestien meter krijg je geen tijd en is er geen ruimte. Zonder technische perfectie en een hoge handelingssnelheid rendeer je er niet. In dat verband is het opvallend hoe Defour ook altijd even opkijkt voor hij iets doet. Ahmed Hassan deed dat niet: die wist vooraf al waar de bal naartoe moest.

Defour roept in menig opzicht herinneringen op aan Pär Zetterberg. Alom geprezen als een van de beste spelers in België de voorbije vijftien jaar, maar nooit de sprong gemaakt naar de Europese top. Ook als Zweeds international drukte hij nooit zijn stempel. Zetterberg was net als Defour iemand die veel aan de bal moest komen. Maar ook hij eiste hem niet op in de gevarenzone, maar een stuk lager. Meer nog dan Defour liep hij met de bal, maar hij compenseerde dat met een prima traptechniek. Scoren deed hij vooral uit vrije trappen en strafschoppen.

Die traptechniek heeft Defour niet. Aan een afstandsschot waagt hij zich zelden. Zetterberg en Hassan konden een ploegmaat met een pass over 30 meter op weg naar een doelpunt zetten. Defour niet. Vlak voor de rust tegen Turkije stuurde hij Wesley Sonck diep – zijn enige geslaagde actie. Vanuit een onmogelijk scherpe hoek sleepte Sonck het maximale uit de brand: een hoekschop. Idealiter had hij vanuit die positie de assist moeten geven op de diepe spits die hij helaas zelf was.

Tegen KV Kortrijk ging Defour na de inbreng van Benjamin Nicaise hoger spelen. Twee keer waagde hij zich aan een doelpoging, maar raak trof hij niet. Vaak zal hij eerder nog de bal opzij leggen naar een ploegmaat dan het zelf af te maken. Defour is geen afwerker. Bij zijn doelpunt tegen Estland – zijn enige in inmiddels zestien interlands – verdween de bal slechts via het lichaam van de Estse doelman in het doel.

Deco, Iniesta en de ‘8,5’

Defour is wat in voetbalmiddens wel eens een ‘8,5’ wordt genoemd. Geen ’10’, want daarvoor speelt hij niet kort genoeg achter de spitsen. Geen ‘6’ ook, want dat is een verdedigende middenvelder zoals Lucas Biglia. En evenmin een ‘8’ zoals Jan Polák er een is.

Internationale voorbeelden van een ‘8,5’ zijn Deco en Andrés Iniesta. Deco is meer nog een individualist en dribbelt meer dan Defour. Hij heeft ook een prima afstandsschot. Iniesta is een assistspeler, maar veel zuiverder dan Defour. Hij is in staat in de laatste zone een subtiele pass over vijf of tien meter te geven. Defour heeft daar moeite mee.

Iniesta, en ook Deco, wordt net als Defour soms op rechts uitgespeeld. Maar ook dan zal hij zijn acties in het centrum komen maken. Het typeert de topspeler: bij balverlies zorgt hij ervoor dat zijn kant is afgedekt, maar bij balbezit doet hij gewoon zijn zin. Tenzij hij die evolutie ook maakt, zal Defour wellicht nooit renderen op de flank.

Door hem daar toch te zetten kiest René Vandereycken voor de gemakkelijkheidsoplossing. De speler wordt er niet wijzer van en het bespaart de bondscoach de uitleg die hij hem verschuldigd is als hij hem op de bank zet. Door dat in dit prille kampioenschap wel al te doen, wilde Bölöni Defour misschien duidelijk maken dat het hem menens is. Of hij pikt het op, of hij doet het niet, maar in het eerste geval wordt hij er wel beter van. Op dit moment heeft Defour geen echte meerwaarde in het hedendaagse internationale topvoetbal. Voor Bölöni is dat wel het referentiekader.

De keerzijde is dat de Roemeen dreigt het kind met het badwater weg te gooien. Want waarom zou Defour ook beslissend moeten zijn in de zone van de waarheid? Met Mbokani, Jovanovic en De Camargo heeft Standard al zulke spelers. Defours grootste kwaliteit is dat hij anderen beter laat voetballen. Dat zou kunnen gaan lijden onder de nieuwe verwachtingen. Een balafpakker is hij niet, dus voor de positie van de vertrokken Fellaini komt hij niet in aanmerking. Maar hij laat anderen wel toe de bal te recupereren door zelf de tegenstander op te jagen en in de fout te laten gaan. Door zijn beweeglijkheid ontregelt hij de organisatie bij de opponent. Zijn inzet en werklust zijn onberispelijk en als het eens wat minder gaat, laat hij nooit het kopje hangen. Daar trekt een elftal zich aan op.

Defour speelt altijd in functie van het elftal, nooit van zichzelf. Dat is ook een belangrijke kwaliteit. Standard werd er landskampioen mee en de speler zelf winnaar van de Gouden Schoen. Belgische prijzen, zal Bölöni opmerken.

door jan hauspie – beelden: reporters

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content