Fernando Alonso zet kunstwerken op Twitter.
Silverstone krijgt zondag opnieuw een vol huis. Stilaan traditie, sinds de Britten Lewis Hamilton en Jenson Button teamgenoten werden bij het Britse topteam McLaren. Alleen is het Engeland nu al een paar jaar niet meer gegund om de thuismatch te winnen. Sebastian Vettel in 2009, Mark Webber een jaar later en Fernando Alonso in 2011.
De Spanjaard vertrekt trouwens als leider in het klassement naar Silverstone. Rekening houdend met het materieel is dat niet meteen logisch, want zowel de Red Bull als de McLaren, misschien zelfs ook de Mercedes, zijn sneller. De bijna 31-jarige Spanjaard (eind deze maand) wordt in het F1-wereldje dan ook nog altijd beschouwd als de beste. Zijn overwinning in Valencia, van op de elfde plaats op de grid, sterkte die overtuiging alleen maar. Geen enkele meter van de 305 kilometer lange race reed hij ook maar een zucht onder de limiet, geen enkele kans liet hij liggen om een tegenstander voorbij te gaan, met een perfecte mix van agressie en beheersing. Waarna hij op het podium ging huilen.
Alle F1-coureurs hebben inderdaad twee gedaanten, maar zelden was het contrast tussen beide groter dan in de huid van Alonso. Krijger achter het stuur, rancuneus zelfs. Herinner u de middelvinger voor Vitaly Petrov na de beslissende race van 2010, toen Alonso niet voorbij de Rus raakte en naast de titel greep. Maar fijnbesnaard in het dagelijkse leven. Jongen met interesses en hobby’s die niet te rijmen vallen met het beeld van de stoere F1-bink. Zoals zijn passie voor fotografie – zijn beelden zijn kunstwerken, zei een kenner ons. Bij voorkeur stillevens of gebouwen die hij dan post op Twitter.
De bolster van de stoere bink gaat snel afvellen zodra hij zich in anonimiteit kan nestelen. Voor je het weet laat hij dan zijn nieuwste goocheltruc met kaarten zien – onnavolgbaar snel, die handen. Hij vermaakt er zijn mecaniciens vaak mee. Maar niet alleen daarom houden ze van hem: iedere premie die hij binnenhaalt, deelt hij met hen, want “ze zijn belangrijker dan we denken.”
Misschien is het wel zijn afkomst die Alonso zoveel nederigheid influistert. “Mijn ouders waren heel gewone mensen”, zegt hij nog vaak en terecht. Moeder werkte in de supermarkt, ergens in de buurt van Oviedo. Vader was mecanicien in de lokale buskruitfabriek. Maar vader Alonso had ook een passie voor autosport. Hij ging zelf karten, maar wilde ook dat zijn kinderen het bloed lieten kruipen waar het niet gaan kan. Lorena kreeg haar eerste kart als ze acht was, vader bouwde hem eigenhandig. Broer Fernando, toen drie, schreeuwde de buurt in paniek toen hij stiekem achter het stuur was gekropen en er door vader weer van achter werd gehaald. Dus kreeg hij maar zelf een kart, een kleinere en niet snel genoeg om zus Lorena te kloppen: iedere verloren race resulteerde in hysterisch gehuil. Misschien moest hij daar twee weken geleden even aan denken, toen hij de tranen liet rollen in Valencia.
DOOR JO BOSSUYT