Dit is het verhaal van een groepje jeugdvrienden die opgroeiden in verschillende wijken van Brussel. Eén ding hebben ze gemeen: allemaal maakten ze van hun passie hun beroep.

Wanneer we de jongens ontmoeten, heerst er een uitgelaten sfeer. Er wordt gelachen, ze jennen elkaar een beetje. De gezellige ambiance die je verwacht wanneer je jeugdvrienden samenbrengt om herinneringen aan vroeger op te halen. Pelé Mboyo (AA Gent), zijn jongere neef Geoffrey Mujangi-Bia (Watford) en Hervé Kagé (ex-Charleroi, nu AA Gent) kennen elkaar van toen ze nog klein waren. Ze groeiden samen op en ze zijn samen beginnen te voetballen in het Breughelpark in Zellik, tussen de hoge appartementsgebouwen.

Toen ze ouder werden, trokken ze naar andere parken in Brussel – de klassieke plaats in de steden waar voetballers gevormd worden – en daar ontmoetten ze andere jongeren als Ibrahim Maaroufi (Union Sint-Gillis) en Jeanvion Yulu-Matondo (momenteel zonder club), die ook op het gesprek aanwezig zijn. Kelvin en Blaise, de oudere broers van Hervé Kagé, zijn ook van de partij, net als boezemvriend Alik en Gaylord, personal coach en eigenaar van de sportzaal op de Gentsesteenweg in Anderlecht waar de reünie plaatsvindt.

Er had overigens nog meer volk kunnen aanschuiven. Ziguy Badibanga (Charleroi), Michy Batshuayi (Standard), Anthony Vanden Borre (zonder club), Andréa Mbuyi-Mutombo (HNK Rijeka, Kroatië), Dedryck Boyata (Manchester City) en Franck Moussa (Coventry City) behoren ook tot de harde kern, maar konden niet aanwezig zijn. Ondanks de afstand, de drukke agenda’s en het verschillende parcours dat ze aflegden, bleef de vriendschap intact. Het zijn allemaal Brusselse jongens van Afrikaanse origine die als kind opgroeiden met voetbal: de parken en speelpleintjes in de hoofdstad hebben voor hen geen enkel geheim.

In hun jeugdjaren waren ze heer en meester over het Zellikse Breughelpark, het Pirsoulpark in Sint-Agatha-Berchem, het Peterbospark in Anderlecht en nog andere parken in het Brusselse. En zelfs vandaag komen ze af en toe nog eens samen voor een partijtje vijf tegen vijf, ideaal om hun techniek te demonstreren. “Zelfs spelers van Luik dagen ons weleens uit en zakken dan af naar hier. Maar aan hun lange ballen zie je meteen dat ze niet opgegroeid zijn in Brussel”, snoeft Pelé.

Gilles De Bilde, vedette in Zellik

Vandaag behoren ze tot het kruim van het Belgische voetbal. Een aantal jongens zit stevig in het zadel, voor sommigen liggen de kaarten wat moeilijker. Maar niet veel mensen kunnen zeggen dat ze zo veel vrienden tellen die tot de top zijn doorgestoten, die een profcontract versierd hebben en hun droom waarmaakten: van hun passie hun beroep maken. Dergelijk succes is veeleer uitzonderlijk in een milieu waar velen zich geroepen voelen, maar weinigen uitverkoren.

Mboyo: “Nochtans waren we ervan overtuigd dat we nooit prof konden worden. We kenden geen voorbeelden in Brussel die de stap met succes hadden gezet. De enige vedette in onze wijk was Gilles De Bilde (ook van Zellik afkomstig,nvdr). We speelden voetbal uit liefde voor het spelletje, we hadden verder niet echt een plan.”

Kagé: “Er waren veel spelers met meer talent dan wij maar die nooit de kans kregen om door te breken. Bij de grotere jongens uit de wijk zijn er zo veel voorbeelden.”

Mboyo: “Blaise (de oudere broer van Hervé, hij speelde in tweede klasse bij Strombeek, nvdr), klein van gestalte, vergeleken we met Zidane. Zo goed was hij! Hij deed ongelofelijke dingen met een bal. Patrick Dimbala (Belgische Congolees die uitkwam voor Eendracht Aalst, AA Gent, KV Kortrijk en nu zonder club zit, nvdr) is de enige grote speler die het gemaakt heeft als prof.”

Voor jonge immigranten is de situatie tegenwoordig anders. Ze hebben vandaag rolmodellen bij de vleet. Bij de Rode Duivels speelt er een pak spelers van Afrikaanse origine, terwijl tot het einde van de jaren negentig de broers Mbo en Emile Mpenza de uitzonderingen waren.

Mboyo: “Anthony (Vanden Borre, nvdr), Jeanvion (Yulu-Matondo, nvdr) en Vincent (Kompany, nvdr) hebben het pad geëffend. Ik denk dat hun succes bij Brugge en Anderlecht voor een mentaliteitswijziging heeft gezorgd.”

Yulu-Matondo: “Zij hebben ook mij gemotiveerd. Ik herinner me nog heel goed de dag dat ik in Metro las dat Vincent geselecteerd was voor de A-kern van Anderlecht. Toen dacht ik: ‘Maar ik kan het ook zover schoppen.'”

Mboyo: “Ik herinner mij vooral een reportage op de RTBF. Het ging over Ibrahim (Maaroufi, nvdr), die ik kende van bij de jeugd in Anderlecht en die je zag naast Patrick Vieira en Adriano in de kleedkamers van Inter. Ik dacht: ‘Zie je wel, het is mogelijk!’ Dat gevoel kreeg ik opnieuw toen mijn neefje Geoffrey op zijn 17e debuteerde in de eerste ploeg van Charleroi.”

Kagé: “Er heerste altijd een zekere rivaliteit onder ons. Wanneer iemand anders succes kende, zorgde dat bij de rest voor extra druk om het ook te maken. Een soort van positieve onderlinge concurrentie.”

Straatvoetbal

Doordat het verschil met andere Europese landen in de loop der jaren groter is geworden en de financiële middelen beperkt bleven, hebben de Belgische clubs hun strategie moeten herzien. Ze zetten vandaag vooral in op de jeugd. Het voorbeeld van Standard met zijn vermaarde opleidingscentrum heeft die trend zeker doen versnellen. Ook Anderlecht bouwde met veel succes een eigen jeugdopleiding uit.

Mboyo: “Voor de jongeren was het nagenoeg onmogelijk om door te dringen tot de eerste ploeg van Anderlecht. Walter Baseggio was een van de weinige uitzonderingen die het tegendeel bewezen. Paars-wit trok liever buitenlandse spelers aan. Het succes van Vincent heeft dat veranderd. Toen is het bij vele clubs beginnen te dagen dat er nog ander groot talent moest rondlopen in Brussel. Nochtans was het bij de jeugdploegen al duidelijk dat er veel kwaliteit aanwezig was. Tijdens de jeugdtoernooien troefden we ploegen als Olympique Marseille met Samir Nasri, Lyon met Karim Benzema en Ajax met Gregory van der Wiel af.”

Maaroufi: “Ik herinner me een halve finale tegen Ajax: we hebben ze met 6-1 afgedroogd! En nochtans, tien minuten voor de match waren we nog niet eens met die wedstrijd bezig, we waren ons gewoon nog aan het amuseren…”

Mboyo: “De problemen begonnen destijds ná de jeugdopleiding, er was niet voldoende omkadering. Nu maken de clubs daar voldoende budget voor vrij. Toen ik met de nationale ploeg voor het eerst terugkeerde naar het jeugdcentrum van Neerpede, wist ik niet wat ik zag. Het is nu een modern complex met een compleet uitgeruste fitnesszaal en alle faciliteiten die je maar kunt bedenken. In mijn tijd had Neerpede meer weg van een primitieve houten barak. Ik ben helemaal niet verrast door de goede prestaties van de Belgen in de Premier League. Brussel en de rest van het land is al een tijdje een kweekvijver van talent. En het einde is nog lang niet in zicht. Toen ik Musonda junior voor het eerst zag spelen, had ik meteen in de gaten dat het om een supertalent ging.”

In Frankrijk, Nederland, België en nog vele andere landen tekent zich een nieuwe duidelijke trend af in het voetbal: waar jonge talenten vroeger veeleer van het platteland kwamen, zijn ze vandaag afkomstig uit de steden en voorsteden. De dichtbevolkte stedelijke gebieden met hun schaarse ruimte blijken de ideale voedingsbodem voor de moderne voetballer die techniek en fysiek combineert.

Mboyo: “Je moest je mannetje kunnen staan in de wijk en je plaats opeisen. Soms speelden we matchen van 11 tegen 11 met 40 spelers. En geen twee keer 45 minuten maar twee keer drie uur! We begonnen om 14 uur en speelden tot ’s avonds 20 uur. En als je slecht speelde, werd je van het terrein gestuurd. Zo kweek je karakter, dat kan ik je verzekeren. En soms waren er jongens bij die vijf jaar ouder waren, soms nog ouder. Ik herinner me nog een match tegen de ‘Kameroeners’, Anthony was er ook bij. Zij waren 35 jaar, wij 13… En ze speelden als echte mannen. Maar op die manier leer je wel een en ander: hoe omgaan met fysieke duels, snel spelen in de kleine ruimte, je techniek verbeteren. De beste vorming, dat is de combinatie van straatvoetbal en clubdiscipline.”

Big business

Yulu-Matondo: “Op straat wil je beter zijn dan de anderen, want je hebt je trots. En pas op, het gaat er niet altijd even vriendelijk aan toe. Je kon de bal beter niet tussen je benen laten gaan, want dan werd je serieus uitgelachen. Maar uiteindelijk werpt dat wel zijn vruchten af want je wordt gestimuleerd om jezelf te overtreffen. Onze techniek hebben we op straat geleerd, niet bij de club.”

Kagé: “Dankzij onze techniek kunnen we op het veld het verschil maken. De clubs zoeken steeds vaker een speler die een match kan beslissen. We hebben ook het voordeel dat we geen druk voelen. Als we willen, kunnen we op elk moment van de match met een flip-flap uitpakken, bijvoorbeeld.”

Mboyo: “Geen druk voelen, dat wil niet zeggen dat het ons niet kan schelen. Integendeel.”

Yulu-Matondo: “Het is eerder lef, typisch voor ons spel. Die manier van spelen leerden we op straat, van jongs af aan. De hele tijd spelen om te winnen, in alle parken van Brussel. Alsof er veel geld mee gemoeid was, zo gemotiveerd waren we.”

Maar toen ging het nog niet om het geld. Een hele tijd leek het zelfs alsof geld niet aan de orde was. Het WK voetbal 1998 in Frankrijk leidde tot een kentering. Vanaf dan kregen de stervoetballers en hun riante salarissen steeds meer aandacht in de media.

Mboyo: “Geld speelde voor ons geen rol. Vandaag ligt dat anders. Voetbal is big business geworden. In Brussel beginnen jongeren met voetbal spelen omdat ze veel geld willen verdienen.”

Yulu-Matondo: “Wij voetbalden omdat we van het spelletje hielden. Mooi voetbal brengen, daarvoor deden we het. Ik besefte zelfs niet dat er met voetbal geld te verdienen viel. Vandaag kom ik jonge kerels tegen die me zeggen: ‘We willen zoals u zijn, we willen ook een dure wagen.’ De essentie van het voetbal is voor hen bijkomstig… ”

Mboyo: “Ik ken veel mensen die ervan dromen dat hun kind voetballer wordt, en dat van bij zijn geboorte.”

Kagé: “Bij Geoffrey was het net andersom. Soms mocht hij zelfs niet gaan voetballen.”

Mujangi Bia: “Toen ik bij de jeugd van Anderlecht speelde, keek ik soms midden in de match achter me om te zien of mijn vader daar niet stond…”

Kagé: “We waren soms bang dat zijn vader het veld zou oplopen en de match stil zou leggen.” (lacht)

Mujangi Bia: “Al van jongs af aan hebben we er veel voor overgehad om het te maken. We houden zielsveel van voetbal. We hadden als kind niet veel, maar het voetbal bracht ons tenminste samen.”

Yulu-Matondo: “Mijn vrienden gingen natuurlijk graag uit. Bij mij zat dat er niet in. Mijn dag zag er zo uit: eerst naar school, daarna naar de training in Brugge, terug naar huis, huiswerk maken. Dat was het.”

Mujangi Bia: “Mensen hebben een verkeerd beeld van ons. Vaak een negatief beeld. Ze denken soms dat we een luilekkerleventje leiden, dat we niet bezig zijn met ons vak. Die perceptie is totaal verkeerd. Tijdens de vakantie speel ik nog steeds voetbal, ga ik naar de fitness, blijf ik in vorm. We geven alles voor onze sport. Akkoord, we stelen soms eens de show. Maar daarvoor komen de mensen toch naar het stadion?”

De helden van de wijken

Mboyo: “Dat we het vandaag niet slecht doen, hebben we te danken aan het feit dat we altijd onszelf zijn gebleven. Op goede en slechte momenten. Anthony en Jeanvion hebben het momenteel wat moeilijk, maar ik ben er zeker van dat ze erbovenop komen. We blijven elkaar ook steunen. Toen Hervé in zijn periode bij RKC Waalwijk in Nederland amper aan spelen toekwam, waren we er ook voor hem. Iedereen heeft betere en mindere periodes gekend, maar we weten dat we op elkaar kunnen rekenen.”

Maaroufi: “Ik ben op een zijspoor beland omdat ik te ongeduldig was. Ik had iets van: Vieira? Dacourt? Daar trek ik me niets van aan. Mijn vader drukte me nochtans op het hart om het juiste moment af te wachten, om bij Inter te blijven. Maar ik wou spelen. Ik had geen geduld en ik had niet de juiste managers. Het resultaat is er nu naar… Maar ik kom terug, zeker weten. Ik heb honger naar meer.”

Dankzij hun lucratieve profcontracten kunnen de jeugdvrienden vandaag uitpakken met dure wagens en merkkledij. Maar in wezen zijn ze niet veranderd, verzekeren ze.

Kagé: “Wij zijn de echte bazen van Brussel! (lacht) Bij manier van spreken natuurlijk. Dat is geen arrogantie want we zijn onszelf gebleven. We hebben nog altijd dezelfde vrienden, we trainen op dezelfde plaatsen als toen we klein waren, we zijn zeker geen dikke nekken geworden.”

Mboyo: “We worden gerespecteerd in onze wijken. En dat heeft niets te maken met ons statuut. Wat we zelf geleerd hebben, proberen we mee te geven aan de jongeren. En daar gaat het om.”

Mujangi Bia: “Voor de Afrikanen, de Noord-Afrikanen en voor de andere gemeenschappen vertegenwoordigen wij een positief imago. Wij vormen het bewijs dat het mogelijk is om succesvol te zijn in de sport.”?

DOOR THOMAS BRICMONT – BEELDEN: IMAGEGLOBE/ CHRISTOPHE KETELS

“Als je slecht speelde, werd je van het terrein gestuurd. Zo kweek je karakter.” Ilombe Mboyo

“Er heerste altijd rivaliteit onder ons. Wanneer iemand anders succes kende, moest je het zelf ook maken.” Hervé Kagé

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content