Twee jaar geleden nam Harry Cnops het vleeswarenbedrijf van zijn vader over. Aan de beenhouwers op het veld bewaart hij slechte herinneringen.

Harry Cnops : “Het was tijdens de voorbereiding in mijn eerste jaar bij RWDM. Ik was pas prof en begon met hoge verwachtingen aan mijn eerste seizoen in eerste klasse. Op een toernooi in Mallorca, met onder meer het Fluminense van Zico en Real Madrid, word ik tegen Real na twintig minuten – we stonden al 0-2 voor – langs achter getackeld door Benito. Dubbele beenbreuk en een kruis over het seizoen. Ik schreeuwde het uit van de pijn. Die nacht in het ziekenhuis van Palma moest ik het stellen met één aspirientje. Het was alsof er iemand voortdurend met een voorhamer op mijn been sloeg.”

De toen 17-jarige Harry Cnops, een snelle spits, was door Molenbeek weggehaald bij derdeklasser HO Merchtem. Daar was hij terecht gekomen, nadat zijn vader hem bij Racing Mechelen had vrijgekocht. “Ik was met de gretigheid van een jong veulen aan het seizoen begonnen,” vertelt hij, “en had me bij RWDM moeiteloos aangepast, mede dankzij de begeleiding van Johan Boskamp en René Desaeyere, die mij beschermden in de jungle waarin een jonge voetballer terechtkomt.”

Aan grote namen geen gebrek : Maurice Martens, Morten Olsen, Gerard Desanghere, Nico Janssen… “In mei,” gaat Cnops verder, “was ik alweer speelklaar en bereidde ik me voor op het volgende seizoen. In de eerste oefenwedstrijd tegen Amersfoort scoorde ik voor de rust twee keer. Ik voelde me zo goed dat ik in de kleedkamer luidop verkondigde dat ik er nog wel enkele zou binnenvlammen. Daarop heeft Boskamp me hard aangepakt. Zijn vaderlijke bekommernis om mij had hij toen al wat laten varen. Hij ontfermde zich al meer over Robby De Kip, de nieuwe Nederlandse spits aan wie ik een felle concurrent had. Maar Desaeyere is mij altijd blijven steunen.

“Ik oktober was mijn kaars echter al uit. Ik had amper dertien wedstrijden gespeeld en geraakte niet meer in de ploeg. Antwerp, waar ze met veel jonge spelers aan een nieuwe ploeg begonnen te timmeren, bood me een nieuwe start. Een fantastische club met een geweldig publiek, maar je moet er met de mentaliteit overweg kunnen. Zoals een vriend van mij het treffend zegt : Antwerpenaars hebben een gerechtvaardigd meerderwaardigheidscomplex. Ik heb het er bijzonder naar mijn zin gehad. Vooral de periode onder Kessler, toen we tegen Anderlecht en Beerschot veertigduizend toeschouwers naar de Bosuil lokten, was uniek. Hoewel ik sinds jaar en dag in het Brabantse Werchter woon, voel ik me ook voor een stuk Antwerpenaar. Als mijn vrouw vraagt : Gaan we naar ’t stad ?, is dat niet Brussel, Leuven of Mechelen, maar Antwerpen. Ik speelde er acht jaar en had er altijd willen blijven. Misschien had ik dat ook moeten doen, maar de laatste twee jaar speelde ik nog amper en ik wilde vertrekken.

“Voorzitter Wauters deed moeilijk en liet me aanvankelijk niet gaan. Uiteindelijk – het seizoen was alweer begonnen en ik had al een maand met Antwerp getraind – kon ik naar Sint Truiden, waar ze na het vertrek van Marc Wilmots en Stef Agten plots zonder spitsen zaten. Toen ik na de eerste training weer thuiskwam, zei ik tegen mijn vrouw : Ik heb de verkeerde beslissing genomen. Een heel andere mentaliteit, een spelconcept dat mij als snelle diepe spits hoegenaamd niet lag en spelers die er op training bikkelhard invlogen. Die mannen gingen overdag werken en moesten zich ’s avonds kunnen uitleven. De trainingsaccommodatie aan de Veemarkt liet ook veel te wensen over. Eén van de oefenvelden was zo slecht verlicht dat als je een bal afschermde, je hem niet meer zag.

“Het publiek van Staaien heeft me ook maar gedeeltelijk aanvaard. Velen vonden mij een salonvoetballer, terwijl ik bij Antwerp altijd tot de harde werkers behoorde. Was ik bij de Great Old gebleven, dan was ik er zeker opgenomen in de trainersstaf. Dan zat ik er nu nog.”

“Ik heb de Heizelschool verlaten met grote onderscheiding,” vervolgt Harry Cnops, “maar wat er op je diploma staat, telt blijkbaar niet. Met goede relaties kom je blijkbaar verder in het voetbal. Met de Uefa’s van KV Mechelen heb ik nochtans prima resultaten behaald. Met jongens als Tom Caluwé, Sven Vandenbroeck en Gunther Vanhandenhoven strandden we op een zucht van de titel. Als we onze laatste match wonnen, waren we kampioen. Maar op dat moment speelde Valère Billen ook een belangrijke match met de reserven op Turnhout. Hij haalde bijna mijn hele ploeg leeg en won vlot met 0-9, terwijl wij met een verzwakt elftal onze laatste match verloren en de titel aan onze neus voorbij zagen gaan. Maar de club hechtte daar geen belang aan. Voor mezelf was het ook geen drama, maar voor de jongens vond ik het wel erg. Met die mentaliteit kon ik niet goed overweg.

“De vleeshandel van mijn ouders, die ik nadien hier in Werchter overnam, was de zekerheid die ik achter de hand had. Ook al zijn we maar drie dagen per week open, het is keihard werken. Op donderdag, vrijdag en zaterdag klop ik uren voor een hele week. We kweken onze eigen runderen en leveren vooral aan restaurants in de streek. Op vrijdag ben ik zelden voor tien uur ’s avonds thuis. En op zondagochtend ben ik vaak al om half acht de deur uit als er ergens nog iets geleverd moet worden.

“Ik zou het voetbal nog wel van nabij willen volgen, en dan vooral Antwerp, maar het ontbreekt me echt aan tijd. De fantastische derby tegen GBA (5-3) heb ik wel gezien. Op zaterdagavond haal ik niet eens Goal, want dan lig ik al in slaap. Toch hou ik me nog fit door elke dag te gaan lopen. Fysieke arbeid in open lucht doe ik nog het liefst. Daarom ook was ik zo graag vuilnisman geworden. Niet met een oranje frak, maar in trainingspak. Een hele dag buiten en aan niks moeten denken, heerlijk toch ?”

door Stefan Van Loock

‘Ik was graag vuilnisman geworden. Een hele dag buiten en aan niks moeten denken, heerlijk toch ?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content