Ze zijn beiden dé boegbeelden van hun sport en als titelverdedigers opnieuw topfavoriet voor het WK veldrijden. Maar Sven Nys (37) en Marianne Vos (26) hebben zo veel meer gemeen. Een exclusief gesprek met twee sporticonen over motivatie en inspiratie, geloof en twijfels, en het wankele evenwicht tussen passie, pijn en obsessie.
Geen detail ontgaat het oog van een topsporter. En dus merkt Marianne Vos, meteen nadat ze haar collega-wereldkampioen hartelijk begroet: “Hei, jij hebt je óók geschaafd”, waarop de élfvoudige wereldkampioene (weg, veld én piste) fluks een korstje op haar linkerhand toont. Sven Nys lacht: “Ja, in Zonnebeke. Te dicht bij een paaltje gereden.” “Een typische veldrijderswonde, hé”, gniffelt Vos. “En het geneest zo moeilijk.”
Voor beide leden van de UCI-veldritcommissie is het slechts een minuscuul ongemakje. Enkele uren eerder hebben ze in Leuven de tegenstand opgepeuzeld, de bevestiging van de bloedvorm waarmee vooral Nys al weken over de modder en richting het WK in Hoogerheide dartelt. “Héérlijk om Sven bezig te zien”, prijst Vos. “Dat gemak, die zelfverzekerdheid… En vooral: die ontspanning op zijn gezicht.” “Dat gaat natuurlijk gepaard met topconditie, maar al vanaf het begin van mijn carrière let ik daarop”, bevestigt Nys. “Ik liet me inspireren door honderdmeterlopers. Die geven alles, maar zijn toch relaxed. De totale ontspanning in de inspanning. Dat probeerde ik ook op de fiets en na al die jaren werd het een automatisme. Behalve tijdens training, want dan trek ik wel gekke bekken. Onbewust denkend: nu mag ik tonen dat ik afzie, in een race niet. Daar komt zo’n pokerface ook van pas, hé. Die zet ik soms wél bewust op, zelfs als ik slecht ben.”
Vos: “Maar als de benen niet meewillen, valt dat echt niet mee, hé. Sowieso zijn psychologische spelletjes bij de dames minder belangrijk, want het deelnemersveld ligt er veel vlugger uit elkaar dan bij de mannen. Vóór de start daarentegen, en nog meer als ik me niet super voel, probeer ik wel bewust veel zelfvertrouwen uit te stralen of nog wat extra sprintjes te trekken. Om indruk te maken, maar vooral om me op te peppen.”
Die agressiviteit en grinta blijven opwekken, hoe doen jullie dat, na al die zeges?
Nys: “Vermijden dat ik leeggezogen wordt door media- en sponsorverplichtingen. Soms lukt dat niet en dan start ik met het idee: ‘Pfff, en nu moet ik ook nog crossen…’ Da’s voor mij hét grote gevaar voor een BK of WK, vandaar ook mijn ‘vlucht’ naar Majorca (Nys vertrok de ochtend na dit interview naar Spanje, nvdr). Ideaal om me helemaal fysiek én mentaal op te laden.
“Sowieso wordt het op je 37e moeilijker om steeds weer diezelfde adrenalineopstoot te creëren. Beelden van zeges herbekijken kan daarbij helpen, zoals die van mijn fantastische overwinning in Kalmthout in 2009, toen ik als een bezetene iedereen inhaalde na pech. Daar krijg ik nog altijd een kick van.”
Vos: “Ik doe dat soms ook. Vooral om me eraan te herinneren hoeveel pijn het deed om een zege te behalen, want dat vergeet je altijd – alleen de vreugde neem je mee. Zo besef ik nogmaals: zonder afzien niet de immense voldoening. Dat helpt om weer eens door de muur te knallen, want pijn zit in een vaatje waar je op het juiste moment uit moet kunnen en wíllen tappen. Met de jaren leer je wanneer wel en wanneer niet, maar je moet het – vooral in de écht belangrijke races – wel blijven opbrengen, want zelfs voor ons gaat het niet vanzelf. Die gedachte mag er nooit insluipen, zeker niet op training.”
Nys: “Daar pijnig ik mezelf soms meer dan in een race. Alleen als je ook dán je grenzen verlegt, kun je dat ook in een wedstrijd, hoe verschrikkelijk veel zeer dat ook doet. Gelukkig vergeet je dat inderdaad heel rap.”
Vos: “Je moet pijn in je hoofd vastleggen, zegt men soms, maar dat gaat niet. Aan pijn wen je nooit, ik toch niet. En misschien maar goed ook.” (lacht)
Hebben jullie in de loop der jaren de pijngrens kunnen verleggen?
Nys: “Neen, ik denk het niet.”
Vos: “Bij mij lag die al vroeg heel hoog, waardoor ik ook als broekje van twintig al veel won. Ik had niet de inhoud van de oudere dames, maar kon me hard vastbijten in een achterwiel en aan de finish mijn sprint uitspelen. Toen dwongen anderen mij om af te zien, nu moet ik dat meer uit mezelf halen. En daar moet je je mentaal op voorbereiden. Voor de Waalse Pijl weet ik dat ik op de Muur van Hoei half zal sterven, en dat ís ook telkens zo, maar ik prent me dan in: het houdt straks op en als je nú opgeeft…”
Nys: “…zal het straks nog veel meer zeer doen.”
Vos: “Inderdaad. (lacht) Dat houdt me trouwens soms wel bezig: hoe diep kan een mens gaan? Want je valt niet zomaar door pijn van je fiets, hé, al houdt het ergens wel op.”
Nys: “Het is vooral een mentale zaak. Nooit heb ik bijvoorbeeld meer afgezien dan op het WK mountainbike in Fort William in 2007, waar ik niet voor een zege maar voor een zéstiende plaats – mijn laatste kans op een olympisch ticket -, me total loss reed, compléét verzuurd. Een heel ander gevoel dan toen ik in mijn eerste Parijs-Roubaix huilend over de streep kwam. Niet door de pijn, gewoon door pure vermoeidheid. Maar toch was ik apetrots, want ik had doorgebeten.”
Vos: “Ik heb dat eens meegemaakt na een heel lange training. Uitgeput door een hongerklop naar huis gekrópen: twee uur over de laatste 34 kilometer. Ik wist amper langs waar ik moest rijden en was ook te koppig om ergens aan te kloppen. ‘Dit heb je jezelf aangedaan, Marianne. Doorzetten!’ Hoe ik thuis raakte, weet ik niet meer, maar een week later werd ik wel wereldkampioen in Tábor.”
Jullie staan beiden bekend als überprofessionals en trainingsbeesten: hoe wankel is de lijn tussen net genoeg en net te veel?
Nys: “Een mindere periode is bij mij dikwijls het gevolg van te veel en te hard trainen. Ook op mijn 37e zondig ik daar nog tegen, maar even afbouwen volstaat dan gelukkig om weer fris te worden. Al neemt Paul (Van Den Bosch, zijn coach, nvdr) wel vaak die beslissing.”
Vos: “Ik heb ook nog altijd die neiging. Als het minder gaat, doe ik er soms zelfs nóg een schepje bovenop. Mijn voornemen voor 2014 was en is dus: vaker op de rem staan, want de balans is al een paar keer nét niet helemaal naar de verkeerde kant doorgeslagen.”
Zoals in de aanloop naar de Spelen van Londen, toen je nog amper 50 kilo woog?
Vos: “Geen anorexia, maar het scheelde niet veel. Ik besefte het amper, want ik presteerde nog goed, tot ik me zo uitgehongerd had dat ik nog amper herstelde. Toen hebben ze mij gedwongen: ‘Nu móét het anders, Marianne.’ Maar als je, zoals ik, hartstikke eigenwijs bent en alles het liefst zelf doet, dan is het niet makkelijk om hulp te vragen van een diëtiste. Een heel moeilijke, maar goede leerschool in de zoektocht naar die uiterste grens.”
Nys: “Dé essentie van topsport, en automatisch kom je daardoor wel eens in zo’n situatie terecht. Tot 2005 was ik ook te obsessief met mijn eten bezig, tot mijn dokter, Geert Leinders, ingreep. Zo iemand heb je dan nodig: geen jaknikker, maar iemand die je de keiharde waarheid durft te zeggen. Zelf wilde ik het immers niet zien, ervan overtuigd dat mijn manier de enige weg naar de top was.”
Vos: “Anderzijds is net dát vuur de reden waarom je een kampioen wordt, alleen mag het geen uitslaande brand worden.” (lacht)
Zelfvertrouwen
Naast dat soms (te) obsessieve kantje nog een opvallende parallel tussen jullie karakters: vrienden omschrijven jullie als verlegen en introvert, als personen die het liefst in de schaduw toeven.
Nys: “Dat klopt, ja, al ben ik wel een pak zelfverzekerder dan tien, vijftien jaar geleden. Toen was ik niet zelfstandig, écht bedeesd en durfde ik geen beslissingen te nemen. Maar door zo veel mensen te ontmoeten, al die landen te bezoeken, me na elke cross bij de media te moeten verantwoorden, werd ik een ander mens. Gedeeltelijk dan toch, want ik leg nog altijd niet rap contact met vreemden en sta liever in de schaduw dan in de spotlights – hoe vreemd dat ook klinkt.”
Vos: “Op dat gebied hebben we een gelijkaardige evolutie ondergaan. Vroeger bestonden er twee Mariannes: de killer op de fiets die alleen haar energie kwijt kon in de koers, en de onzekere, terughoudende Marianne ernaast. Die personen werden pas één toen ik besloot opener te zijn. Al ben ik, zoals Sven, in een grote groep nog geen aanjager en vrij gesloten.”
In 2011 zei je nog dat je je als leider meer moest profileren.
Vos: “Dat heb ik echt moeten leren, want na mijn overstap van de junioren naar de elite werd ik, als wereldkampioene op de weg en in het veld, meteen gebombardeerd tot kopvrouw. Als 18-jarige moest ik plots leiding geven aan oudere ploeggenotes, terwijl ik nog hard aan mezelf twijfelde. Met die verantwoordelijkheid had ik tot twee, drie jaar geleden veel moeite, maar nu kan ik met overtuiging een keuze bepalen en dat ook zo aangeven. Een ontwikkeling die ik zonder mijn sport allicht nooit had gemaakt.”
Ondanks jullie verlegenheid geven jullie nu zelfs speeches voor een groot publiek, als volleerde Barack Obama’s.
Nys: “In Wallonië heb ik zelfs eens een lezing van 45 minuten voor 1500 bedrijfsleiders gegeven. Maar zolang ik over mijn sport kan vertellen, dan mag daar gelijk wie staan, echt nerveus maak ik me niet meer. Intussen weet ik ook hoe ik mijn verhaal op een fatsoenlijke manier kan overbrengen: door respect te tonen voor mijn concurrenten, door nooit uit de hoogte te doen, door vooral mezelf te zijn en geen rol te spelen. Dat appreciëren de mensen evenveel als mijn prestaties.”
Vos: “Aanvankelijk vond ik dat eigenaardig: dat mensen wilden weten hoe mijn dag eruitzag. ‘Is dat nu zo boeiend?’ Blijkbaar wel, dus vertel ik nu met plezier over mijn vak, over wie ik ben ook. Want als je mensen écht wil raken, doe je dat niet alleen met prestaties, maar ook als persoon. Pas dan krijgen al die medailles in je kast een betekenis.”
Wanneer heb je dat voor de eerste keer beseft?
Vos: “Ik heb mevanuit mijn geloof (zie ook kader, nvdr) al dikwijls afgevraagd: ‘Fietsen is leuk, maar wat breng ik bij aan de mensheid?’ – zeker toen ik mijn studie biomedische wetenschappen na één jaar afbrak om alles op het wielrennen te zetten. Daarna merkte ik wel dat ik mensen blij kon maken, maar pas na mijn olympische titel in Londen heb ik écht beseft hoeveel ik hen kan inspireren, motiveren of troosten. Ik kreeg brieven van onbekenden die zo veel ellende meegemaakt hadden maar door mijn gouden medaille weer een sprankeltje hoop kregen.”
Nys: “Ik heb zelfs al een terminaal zieke bezocht wiens laatste wens het was om mij te ontmoeten. De familie had speciaal gewacht op een van zijn nog weinige heldere dagen om mij te laten komen. Ik kende die persoon niet eens, maar toen ik de vraag kreeg, brak mijn hart. Ik móést ernaartoe. Als je dan die bloemen afgeeft, met de familie erbij… Pfff… Héél zware momenten, ook als later een doodsbrief in de bus valt.”
Vos: “Het blijft soms raar hoezeer je als sporter een voorbeeld kunt zijn, hé. Vorig jaar, voor het WK in Firenze, vroeg iemand of hij me mocht aanraken, waarna hij in tranen uitbarstte. En onlangs belde een vrouwtje bij mij thuis aan. Ze wist niet wat ze meemaakte toen ik de deur opendeed. ‘Ik heb zo’n moeilijke tijd achter de rug. En nu sta ik hier.’ Ze hoeven me heus niet op een voetstuk te plaatsen, maar als ik iemand zo’n moment van geluk kan bezorgen… Prachtig toch? Het geeft me een beter gevoel dan alleen voor mezelf te fietsen.”
Relativeren
Hoe moeilijk is het om met de voeten op de grond te blijven als je bijna aanbeden wordt?
Vos: “Als je, zoals ik, na de verkiezing tot Nederlands Sportvrouw van het Jaar tientallen keren hoort hoe gewéldig je bent, zou je voor minder beginnen te zweven, maar gelukkig ben ik nuchter genoeg.”
Nys: “Als je jezelf bijzonder begint te voelen, dan loopt het fout af. Dat is niet altijd makkelijk, want als bekend persoon krijg je veel gedaan en is het verleidelijk om daarvan te profiteren en je als een verwaande vedette te gedragen. Maar ik kan dat allemaal goed relativeren, omdat ik sowieso niet in de belangstelling wíl staan. Als ik in 2016 stop, zal ik die knop heel vlug omdraaien.”
Vos: “Veel heeft met de opvoeding te maken, hé. Mijn ouders vinden me ook geweldig, maar zijn de eerste om te zeggen: ‘Doe maar normaal.'”
Nys: “Mijn pa gaat zelfs lopen als hij een camera ziet. En ik zie Mariannes vader en moeder ook altijd stilletjes in een hoekje genieten. Volgen zij je nog overal met de camper?”
Vos: “Ja hoor, samen met Sjekkie, onze kat. Tijdens het veldritseizoen reis ik ook met ze mee. Heel eenvoudig en sober, maar ik vind dat fijn, die hechte band. Al spreek ik met hen wel niet over mijn gevoelens en onzekerheden. Wij zijn allemaal een beetje introvert, weet je.” (lacht)
Sven kan daarvoor terecht bij zijn gezin of zijn coach, maar jij hebt geen van beide. Een gemis?
Vos: “Neen, want enkele goede vriendinnen en mensen in de ploeg fungeren als mijn klankbord. Noodzakelijk, want élke topsporter, ook Sven en ik – ook al tonen we die alleen binnenskamers -, heeft zijn twijfels. En dat hoeft niet eens slecht te zijn, want het houdt je scherp. Een persoonlijke coach heb ik daarvoor niet nodig. Ik had er ooit een, maar die kleefde zo op mij dat ik er een degout van kreeg en dat niet meer wil.
“Naar een levensgezel ben ik ook niet hard op zoek, want ik hecht veel belang aan mijn vrijheid. Als ik op de ware bots, zal dat wel zijn beloop krijgen, maar sowieso zijn kinderen iets voor na mijn carrière. Daarvoor is mijn leven veel te hectisch.”
Nys: “Voor Marianne is het als vrouw natuurlijk anders, maar Eric De Vlaeminck zei me ooit: ‘Begin pas met kinderen als je stopt.’ Gelukkig heb ik niet geluisterd want Thibau heeft mijn carrière alleen maar positief beïnvloed. Ook door hem heb ik dat obsessieve kunnen loslaten en na het WK vorig jaar beslist om nog tot 2016 verder te crossen. ‘Papa, je mag nog niet stoppen’, smeekte hij met tranen in de ogen. Ik ben zijn grote held en voorbeeld, hé.
“De manier waarop ik nu met mijn sport, kritiek of een nederlaag omga, maakt ook deel uit van zijn opvoeding. Ik ben heel blij dat ik hem die waarden kan meegeven op een leeftijd (twaalf jaar, nvdr) dat hij het beseft.”
Twee jaar geleden zei Paul Van Den Bosch in dit magazine: ‘Sven moet nog altijd de stap van het móéten naar het genieten zetten.’ Kun je dat nu wel, na je tweede wereldtitel?
Nys: “Ja. De bijzonder ontspannen, maar toch heel gedreven manier waarop ik naar dat WK in Louisville toeleefde en achteraf van het feest genoot, deed me definitief inzien dat dat dé manier is om mijn sport te beoefenen. Op training wil ik nog altijd het maximum eruit halen, maar dat bezorgt me geen druk meer, wel een ongelofelijke rust. In Hoogerheide zal ik zondag zelfs met een tweede plek oprecht tevreden zijn als een ander me op mijn waarde klopt, terwijl ik tien jaar geleden dan nog liever zesde werd. De balans is eindelijk in evenwicht, maar het heeft een tijd geduurd. Tot mijn 37e…” (lacht)
Marianne, is bij jou, op je 26e, het ‘moeten’ nog groter?
Vos: “Winnen is nog altijd een verslaving, maar sinds die olympische titel in Londen – het allerhoogste voor een renster – hoeft niks meer. Nu mág het. Ik besef ook nóg meer welk fantastisch leven ik leid. Als een ploeggenote klaagt hoe zwaar het allemaal is, dan wijs ik haar terecht: ‘Ga maar eens van negen tot vijf uur achter een stoffig bureautje zitten.’ Nooit denk ik ook: pfff, wéér een koers, wéér gaan trainen. Zelfs als het flink regent, houdt dat me niet thuis. Omdat ik weet dat, als ik wil blijven winnen, het moet. Maar vooral omdat de voldoening en het genot in de douche achteraf des te groter zijn.
“Dat is voor mij ook geen opoffering, waardoor ik na een grote zege geen behoefte heb aan decompressie of een hele nacht feesten. Liever gezellig eten met de familie, de race herbekijken en de volgende ochtend weer gewoon lekker fietsen. Niets mooier dan dat toch?”
Nys: “Absoluut!”
DOOR JONAS CRETEUR – BEELDEN: IMAGEGLOBE
“Ik heb al een terminaal zieke bezocht wiens laatste wens het was om mij te ontmoeten. Als je dan die bloemen afgeeft, met de familie erbij… Héél zware momenten.” Sven Nys
“Ik had geen anorexia, maar het scheelde niet veel. Als je, zoals ik, dan eigenwijs bent en alles het liefst zelf doet, is het niet makkelijk om hulp te vragen.” Marianne Vos