Veertig jaar na de fatale avond van 7 oktober 1985 blijft de naam van Ludo Coeck door het Belgische voetbal echoën. De elegante linkspoot uit Berchem was meer dan een voetballer: hij was een belofte, een stijl, een glimlach die nooit verdween – tot in de bocht van Rumst zijn verhaal abrupt eindigde.
Opmerkelijk genoeg leek de altijd goedlachse Ludo Coeck zijn eigen noodlot te hebben voorzien. In een interview met Het Laatste Nieuws kreeg hij ooit de vraag: ‘Denkt ge veel aan de dood?’ Coeck antwoordde: ‘Als uw tijd gekomen is, zijt ge zover, of ge nu 25 of 90 zijt. Dat hebt ge niet in de hand. Ik kan elke dag slippen met de auto, maar daar moet ge dus niet bij blijven stilstaan. Uit het ongeluk van Ivo Van Damme heb ik wel geleerd dat ge, ook als topsporter, moet zien dat ge met smaak leeft, niet als een kluizenaar.’
Het scenario dat hij beschreef werd werkelijkheid. De bocht van de E19 in Rumst (die toen nog de E10 heette) bleek er die avond van 7 oktober 1985 te veel aan. Coeck, die met zijn blauwe BMW onderweg was van zijn appartement in Berchem naar de kinesist in Leuven, crashte en belandde in coma. Twee dagen later overleed hij in het ziekenhuis van Edegem. Hij was net 30 geworden, en was bezig aan zijn zoveelste revalidatie.
Van Berchem tot Anderlecht
Coecks carrière schommelde tussen glorieuze momenten – een wereldgoal op het WK van 1982, drie Europabekers met Anderlecht – en veel blessurepech. Vijf operaties aan zijn veelgeplaagde enkel kostten hem talloze hoogtepunten en luidden uiteindelijk het einde van zijn loopbaan in. Toen zijn laatste club, Inter Milaan, hem op non-actief zette en uitleende aan Ascoli, raakte hij ook daar niet meer speelklaar.
Coeck begon zijn voetballoopbaan op zijn negende, op het Rooi – het terrein van Berchem Sport. Zijn vriendjes plaagden hem omdat zijn vader politieagent was. Op zijn zestiende zat hij op de bank toen trainer Rik Coppens tijdens de rust tegen FC Beringen wilde wisselen. Coeck keek naar een oudere speler, maar Coppens zei: ‘Komaan, Lu, opwarmen.’ Uit pure schrik schoot Coeck meteen raak.
Een paar maanden later voetbalde hij al bij Anderlecht. Wijlen voorzitter Constant Vanden Stock wilde hem 10.000 frank per maand betalen (vandaag zo’n 1600 euro waard), terwijl de jongen nog op school zat. Hij hoefde maar één keer per week in Anderlecht te trainen, want Constant zou hem laten ophalen door een chauffeur. Papa Coeck probeerde het nog bij Berchem: ‘Geef hem 5000 frank en hij blijft.’ Maar Berchem had de centen van Anderlecht nodig.
Opvolger van Van Himst
Bij Anderlecht moest Coeck de opvolger worden van Paul Van Himst, maar die bleek nog lang niet uitgevoetbald. Coeck, die tot dan maar twee keer per week had getraind, had het moeilijk met de dubbele trainingsdagen in de voorbereiding.
Toch belandde hij via de reserves op 26 november 1972 in de ploeg tegen Standard, waar hij meteen een van de uitblinkers werd. Toen hij een week later op Club Brugge de mist in ging, zong de spionkop op de Klokke: ‘Coeck-Coeck, Coeck-Coeck!’
Coeck was niet alleen een sierlijke en technisch begaafde stilist die als geen ander een precieze pass of lange bal kon versturen, hij beschikte ook van jongs af aan over een hard schot. ‘Ludo Boem’ werd zijn bijnaam. De goal die hij met de Rode Duivels maakte op het WK van 1982 tegen El Salvador werd een van de klassieke momenten van dat decennium.
Van glorie naar kwetsbaarheid
Tijdens de eerste Europabekerfinale in 1976 trapte Trevor Brooking van West Ham hard op Coecks enkel. Na een half uur moest hij het veld verlaten – het begin van het einde. Begin jaren tachtig vond Anderlecht-trainer Tomislav Ivic dat zijn beste voetballers achterin moesten spelen, en hij haalde Coeck, zeer tegen diens zin, naar de liberopositie.
In 1983 verhuisde Coeck na een woelige transferzomer naar Inter. Het blad Sport ’80 zocht hem op in zijn appartement aan de Via Etna in het stadscentrum, waarvoor hij 70.000 frank (vandaag zo’n 4600 euro) per maand betaalde. Hij stelde voor om samen naar Eric Gerets te rijden, zijn ploegmaat bij de Rode Duivels en diezelfde zomer getransfereerd naar aartsrivaal AC Milan. Zo reed Coeck de reporters naar Gerets’ villa in het onooglijke Olginasio di Besozzo, waar ze een heerlijke middag beleefden – een middag waarop Coeck zo vaak die typische bulderlach van hem liet horen.
Hij moest even wennen aan Italië. Zijn ploegmaats, die wijn dronken bij het eten, noemden hem ‘Ludo birro’ omdat hij een pintje vroeg. Geen van beiden – Coeck noch Gerets – was een lange carrière in Italië gegund. Gerets werd na zijn schorsing voor het omkoopschandaal tussen Standard en Waterschei weggestuurd, Coeck kreeg bij Inter amper de bal van de Duitse middenvelder Hansi Müller en belandde opnieuw met enkelproblemen in het ziekenhuis.
De waarschuwing en het noodlot
Toen Inter hem wilde afschrijven, probeerde Coeck op eigen kracht terug te keren. In oktober 1984 nam hij een reporter mee naar een handoplegster in Nederland. Tijdens dat bezoek waarschuwde de vrouw hem voor een ongeval op de weg.
In december van dat jaar volgde zijn vijfde operatie. In een laatste interview, in mei 1985, gaf hij toe dat hij vreesde dat zijn revalidatie op niets zou uitdraaien. ‘Want werken aan de revalidatie is harder dan het voetballersleventje zelf.’
Na zijn auto-ongeluk belandde hij in coma. Twee dagen later, op 9 oktober, overleed hij in het ziekenhuis van Edegem. Voor jonge voetballers uit Antwerpen leeft zijn naam voort in het stadion van Berchem Sport, zijn eerste club.