Dirk Draulans’ Beestenboel: ‘Twee keer raden waaraan het piemelkrieltje zijn naam te danken heeft’

Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Soms valt een soort uitsluitend op door de naam die ze kreeg. Dat is het geval voor het piemelkrieltje: een onooglijk zweefvliegje van amper enkele millimeters groot, dat overwegend zwart is. Het is een van de zeldzaamste van de ongeveer negen krieltjessoorten in onze contreien.

Het algemeenste krieltje bij ons heet eenvoudigweg ‘gewoon krieltje’. Het heeft een voorkeur voor braamstruwelen die veel zon krijgen, maar wordt ook geregeld in tuinen gezien. Krieltjes zijn vliegjes die het graag warm hebben. Ze profiteren dus van de klimaatopwarming.

Hun succes is goed nieuws voor tuinliefhebbers, want hun larven leven exclusief van bladluizen. Het gaat trouwens vooruit in het krieltjesbestaan, want hun volledige levenscyclus kan in ideale omstandigheden in een drietal weken worden afgehaspeld.

Het piemelkrieltje is een wat vreemd verhaal. Vroeger werd het af en toe waargenomen in onze streken, vooral in kustzones: de laatste waarneming in Vlaanderen gebeurde in de buurt van het Zwin, in Nederland op het Waddeneiland Terschelling.

Maar de soort verdween, mogelijk door de geleidelijke vergrassing van de droge zandgronden waar ze graag op vertoefde. De laatste jaren zijn er alleen in Wallonië enkele waarnemingen gedaan.

Bizar is dat de soort in Zuid-Europa, waar ze talrijk is, een cultuurvolger lijkt te zijn, terwijl ze bij ons zo goed als uitsluitend in natuurgebieden werd waargenomen. Mogelijk wordt er buiten natuurgebieden te weinig naar gezocht. Je moet kenner zijn om de kleine krieltjes op naam te kunnen brengen.

Het piemelkrieltje dankt zijn naam aan zijn, in vergelijking met andere soorten, vrij grote mannelijke geslachtsdeel. In een bui van grote inspiratie gaven de Vlaamse zweefvliegenexpert Frank Van de Meutter en zijn Nederlandse collega Sander Bos een verwante soort de naam ‘bescheiden-piemelkrieltje’. Zijn geslachtsdeel zou iets minder indrukwekkend zijn.

In het Engels hebben beide soorten geen naam gekregen – in de Angelsaksische wereld wordt vooral hun Latijnse soortnaam gebruikt. Als dat bij ons ook zo was geweest, was u nu niet over deze beestjes aan het lezen.

Het bescheiden-piemelkrieltje staat op zowel de Vlaamse als Nederlandse waarnemingssite vermeld als ‘verwacht’. Het is er nog niet, maar er wordt rekening mee gehouden dat het binnenkort opduikt, als het warmer (en droger) blijft worden.

Naast het piemelkrieltje beschreven zweefvliegenexperts ook een ‘bescheiden-piemelkrieltje’.

Dat een krieltje vrij snel onze regio kan inpalmen, blijkt uit het wedervaren van het geelbandkrieltje. Het bereikte in het begin van deze eeuw onze streken en verspreidde zich sindsdien over een groot deel van het grondgebied. Volgens Van de Meutter gebruikt het daarbij waarschijnlijk het openbaar vervoer. Door zijn voorkeur voor braakliggende terreinen met stenige bodems en opgeschoten vegetatie komt het gemakkelijk in de buurt van treinsporen en stations terecht.

In 2017 en 2018 was er een opstoot van waarnemingen van het geelbandkrieltje, vooral in steden. Het ontlokte Van de Meutter de opmerking dat het diertje ‘op citytrip’ is. Hoe het met zijn geslachtsorganen is gesteld, was voor een leek helaas niet te achterhalen.

Dirk Draulans’ Beestenboel: de springzaadbladroller profiteert van een invasieve plantensoort

Partner Content