Onderzoekster Rosa Rademakers: ‘Een behandeling tegen dementie is nog heel utopisch’

Rosa Rademakers: 'Het komt eropaan mensen zo vroeg mogelijk te screenen om te kijken of ze aanleg hebben voor dementie.' © REBECCA FERTINEL
Peter Casteels

Een geneesmiddel tegen dementie bestaat weliswaar nog niet, maar onderzoekers leren wel steeds meer bij over de hersenziekte. Rosa Rademakers werd vorige week bekroond voor haar onderzoekswerk. ‘Ik geloof dat we door die prijs echt een stap vooruit zullen zetten.’

Helemaal verrast was Rosa Rademakers niet toen vorige week werd bekendgemaakt dat zij voor haar onderzoek naar dementie de Prijs Generet voor Zeldzame Ziekten wint. Ze wist het al in december, en ze had zelf moeten kandideren. Aan de prijs, die wordt beheerd door de Koning Boudewijnstichting, hangt een budget van één miljoen euro vast voor een onderzoeksproject dat gegadigden zelf moeten indienen. Rademakers is er daarom niet minder gelukkig mee.

We spraken de specialiste in de genetica vorige week in haar kantoor aan het VIB-UAntwerpen Centrum voor Moleculaire Neurologie in Wilrijk. Ze volgde er in 2019 Christine Van Broeckhoven op als directeur en zet er sindsdien haar wereldvermaarde onderzoek naar frontotemporale dementie voort. Het was ook daar, bij Van Broeckhoven, dat Rademakers haar doctoraat afleverde voor ze in 2005 naar de Verenigde Staten vertrok.

‘Ik wilde als student al graag voor Christine werken’, zegt Rademakers. ‘Als zij een andere ziekte dan alzheimer had onderzocht, had ik me als doctoraatsstudent met evenveel enthousiasme op die ziekte geworpen en was ik vandaag daar misschien een expert in. In haar laboratorium gebeurde onderzoek van het allerhoogste internationale niveau en daar wilde ik bij zijn. Nu zou ik niet zomaar meer kunnen beginnen met onderzoek naar een andere ziekte. Er zijn genetici die op die manier werken en met elk onderzoeksproject het genetisch materiaal voor een andere ziekte onder de loep nemen. In mijn laboratorium proberen we naast de genetica vervolgens ook de onderliggende mechanismen van dementie te begrijpen.’

Alles wat goed is voor het hart is ook goed voor de hersenen: veel bewegen, gezond eten, niet te veel alcohol drinken.

Van Broeckhoven werd bekend met haar onderzoek naar alzheimer, maar u hebt altijd gewerkt rond een veel zeldzamere vorm van dementie: frontotemporale dementie. Waarom?

Rosa Rademakers: Dat was eigenlijk ook toeval. Christine gaf mij voor mijn doctoraat twee familiestambomen met dementie. Ik moest het hele genoom analyseren om te weten te komen welk stukje DNA aanwezig was bij de familieleden die dement werden en afwezig bij degenen die gezond bleven. Wij dachten dat die families alzheimer hadden, maar toen een van de patiënten overleed bleek hij bij de autopsie dus frontotemporale dementie te hebben. Zo ben ik daar ingerold. Het is soms moeilijk om de juiste diagnose te stellen bij dementie, en onderzoek naar ziektes in de hersenen is natuurlijk altijd uiterst complex. Wij kunnen de hersenen pas in detail onderzoeken wanneer de patiënt overleden is. We zien dan ook enkel wat er nog van overblijft nadat dementie de hersenen heeft aangetast en niet wat er daarvoor precies is gebeurd. Uiteindelijk heb ik niet tijdens mijn doctoraat, maar wel toen ik daarna aan de Mayo Clinic in Florida mijn onderzoek voortzette, een deel van de genen gevonden die frontotemporale dementie veroorzaken.

Wat gaat u met het onderzoeksgeld doen dat aan de Prijs Generet vasthangt?

Rademakers: Patiënten met frontotemporale dementie verschillen aanzienlijk van alzheimerpatiënten: ze lijden niet zozeer aan geheugenverlies maar maken een persoonlijkheidsverandering door. Hun filter valt weg en ze vertonen onaangepast gedrag dat vaak ook samenhangt met psychiatrische problemen. De patiënten zijn gemiddeld ook veel jonger, en ik wil nu een variant onderzoeken die mensen soms al krijgen wanneer ze dertig of veertig jaar zijn. Uiteindelijk sterven ze daar na een jaar of zeven ook al aan. Over deze zeldzame variant is nog helemaal niets bekend. Alles wat we zullen bijleren, kan ook relevant zijn voor ander onderzoek naar dementie. Al in 2010 heb ik een consortium opgericht om hersenmateriaal te verzamelen van overleden patiënten die aan deze vorm van frontotemporale dementie leden. Ik heb over de hele wereld hersenbanken aangeschreven en liet op congressen ook altijd vallen dat ik daarmee bezig was. We hebben nu van zestig patiënten onderzoeksmateriaal. Dat moet genoeg zijn om te starten.

Wat hebben alle verschillende vormen van dementie met elkaar gemeen?

Rademakers: De hersenen van mensen met dementie zijn op een zodanige manier beschadigd dat ze niet meer in staat zijn om gewone dagelijkse activiteiten uit te voeren. Dat komt door de ophoping van schadelijke eiwitten en het afsterven van cellen in de aangetaste hersenregio’s. Verschillende soorten eiwitten kunnen daarvoor zorgen en dat kan ook telkens op een verschillende plek in de hersenen, telkens met andere gevolgen voor de patiënt. De spierziekte ALS wordt trouwens ook veroorzaakt door hetzelfde eiwit als bij een van de vormen van dementie die ik onderzocht, maar bij ALS hoopt het eiwit zich op in het ruggenmerg en niet in de hersenen. Klinisch was al langer duidelijk dat patiënten vaak tegelijkertijd lijden aan ALS én dementie, maar in 2011 kwamen we erachter dat het ook dezelfde genetische mutatie is die daar verantwoordelijk voor kan zijn. Die twee ziektes zijn de uitersten van hetzelfde spectrum.

Wat moeten onderzoekers nog te weten komen vooraleer ze een behandeling tegen dementie kunnen ontwikkelen?

Rademakers: Een behandeling is nog heel utopisch. Het komt er eigenlijk op aan mensen zo vroeg mogelijk te screenen om te kijken of ze al dan niet aanleg hebben voor dementie. Op het moment dat patiënten echt last krijgen van iets als geheugenverlies, zijn hun hersenen vaak al twintig jaar aangetast door de ziekte. Het kan erg lang duren vooraleer er zoveel hersencellen zijn beschadigd dat mensen er echt ernstige problemen door ondervinden. Het is dan ook al te laat om in te grijpen: we zullen nooit hersencellen die beschadigd of verdwenen zijn kunnen herstellen. Voorlopig zijn zulke screenings nog in ontwikkeling en kunnen we daar de verschillende vormen van dementie nog niet mee onderscheiden, maar uiteindelijk hopen we mensen boven een bepaalde leeftijd regelmatig te kunnen testen, net zoals vandaag gebeurt met een mammografie om kanker te detecteren.

Het zou fantastisch zijn als we de aanvangsleeftijd van dementie konden verschuiven van gemiddeld 75 naar 85 jaar.

Want als we zo’n screening hebben, staan we niet ver meer van een behandeling?

Rademakers: Laat me het voorzichtig formuleren: het onderzoek naar een behandeling gaat al sneller vooruit. We begrijpen steeds meer van die processen en ik denk wel dat we snel tot therapieën kunnen komen om de verspreiding van die eiwitten te vertragen. Er gebeuren al klinische tests, bijvoorbeeld op families waarvan we weten dat ze drager zijn van genetische mutaties die voor dementie zorgen. We kunnen daardoor tests uitvoeren op gezonde mensen van dertig jaar van wie we weten dat ze drager van het gen zijn en uiteindelijk dement zullen worden. De moeilijkheid daarbij is dan weer dat we niet weten wanneer zij precies ziek zullen worden. Dat kan soms wel met twintig jaar verschillen, zelfs binnen één familie, wat voor zo’n klinische studie niet handig is. Daarom proberen onderzoekers naar andere veranderingen in het lichaam te kijken om te onderzoeken of een therapie aanslaat, bijvoorbeeld of het eiwit nog even snel wordt aangemaakt en of hersencellen in hetzelfde tempo blijven afsterven.

Zijn er nog andere manieren om te merken of mensen aanleg hebben voor dementie?

Rademakers: Families met een mutatie zijn één categorie, maar er zijn ook veel genetische risicofactoren met kleinere effecten die een rol kunnen spelen. Onderzoekers werken nu aan een soort scoresysteem waarbij die verschillen in genen in kaart worden gebracht, om uit te maken hoeveel kans op dementie iemand uiteindelijk heeft. Het zijn zulke geïndividualiseerde methodes waar we in de toekomst allemaal het meeste van verwachten.

Er zijn wel al een aantal medicijnen op de markt tegen alzheimer, maar ze zijn vaak duur en hun effectiviteit is nog niet afdoende bewezen.

Rademakers: Er is momenteel geen ziekteremmende behandeling tegen alzheimer. De huidige medicatie kan enkel tijdelijk de symptomen verlichten, ze behandelt nooit het onderliggende ziekteproces.

Het klinkt een beetje flauw, maar de beste behandeling tegen dementie is gewoon gezonder leven.

Rademakers: Klopt. Dat zal ook altijd een belangrijke rol blijven spelen. Het blijft een combinatie van zowel de genetische factoren die wij onderzoeken en risicofactoren zoals een slechte gezondheid. Iemand kan dus perfect gezond leven en toch de pech hebben dement te worden. Die levensstijl kan er dan wel voor gezorgd hebben dat iemand een cognitieve reserve heeft opgebouwd, waardoor er meer verbindingen zijn in de hersenen en het langer duurt vooraleer mensen echt last krijgen van symptomen. Wij zeggen altijd dat alles wat goed is voor het hart ook goed is voor de hersenen: veel bewegen, gezond eten, niet te veel alcohol drinken. Begin daar ook op jonge leeftijd mee, want het heeft niet veel zin meer om gezond te gaan leven wanneer je al last begint te krijgen van de ziekte. En train je hersenen natuurlijk: sociaal contact is goed, maar evengoed puzzelen.

'Op het moment dat patiënten echt last krijgen van geheugenverlies, zijn hun hersenen vaak al twintig jaar aangetast door de ziekte.'
‘Op het moment dat patiënten echt last krijgen van geheugenverlies, zijn hun hersenen vaak al twintig jaar aangetast door de ziekte.’© REBECCA FERTINEL

Het aantal mensen met dementie lijkt in voorspellingen enorm te zullen toenemen, hoewel onderzoekers ook al zagen dat de kans op dementie de voorbije decennia eigenlijk is afgenomen.

Rademakers: Dat komt waarschijnlijk door onze gezondere levensstijl, maar de belangrijkste risicofactor blijft natuurlijk ouderdom. Meer dan de helft van de mensen ouder dan 85 jaar lijdt aan dementie. De individuele kans om de ziekte te krijgen neemt dus niet toe, maar het probleem wordt wel groter. Daarom zou het al heel goed zijn als we de ziekte kunnen vertragen of uitstellen. Het zou fantastisch zijn als we de aanvangsleeftijd van dementie konden verschuiven van gemiddeld 75 naar 85 jaar. Voor miljoenen mensen is dat voldoende, want ze zouden daardoor eerder aan iets anders sterven dan heel erg lijden onder dementie.

U krijgt nu één miljoen euro. Springt u daar ver mee?

Rademakers: Absoluut. Ons onderzoek naar die ene vorm van dementie is verzekerd voor de komende vier jaar. We zullen ook de allernieuwste technologieën kunnen toepassen zonder dat we daarvoor telkens een nieuw projectvoorstel hoeven in te dienen. Ik geloof dat we daardoor ook echt een stap vooruit zullen zetten.

Het is een cliché dat onderzoekers van uw niveau haast enkel bezig zijn met het werven van fondsen voor hun onderzoek.

Rademakers: Dat cliché klopt helaas volledig. (lacht) Daarom ben ik zo blij met die prijs, ik kan even opgelucht ademhalen. Ik heb dan nog het geluk dat ik tijdens mijn zoektocht naar financiering mensen niet meer hoef te overtuigen van mijn kwaliteiten als onderzoeker. Voor jonge wetenschappers is het nog veel lastiger om middelen te vinden. Gemiddeld wordt tien procent van de aanvragen ingewilligd, dus voor één succes moeten wij tien aanvragen indienen. Heel veel tijd kruipt in het schrijven van die projectvoorstellen. Daar hou ik mij vooral mee bezig, en ’s avonds maak ik dan tijd voor het eigenlijke onderzoek. (lacht)

Is het verschil met de Verenigde Staten groot?

Rademakers: Daar is gewoon veel meer geld. De beurzen van de overheid zijn groter en onderzoekers krijgen ook sneller een antwoord. Hier gaat alles ontzettend traag: ik dien in april een voorstel in en krijg pas in december een antwoord. Soms luidt het antwoord dat mijn plannen uitstekend zijn maar de budgetten helaas al op. Onder Barack Obama is er ook nog eens een push geweest voor onderzoek tegen alzheimer, met nog meer geld tot gevolg. Dat betekent nu ook weer niet dat ze daar met grants naar je hoofd smijten. De academische wereld is daar zeker even competitief als hier.

Misschien vond ik het juist fijn om iets te gaan doen wat mijn vader niet deed. Ik wilde graag bewijzen dat ik dat kon.

Er is ook meer filantropie.

Rademakers: Ja. Er hangt echt een gemeenschapsgevoel rond het onderzoek naar dementie. Er zijn families waarin de ziekte voorkomt, die evenementen organiseren en het ingezamelde geld naar ons laboratorium brachten. Wij gaven hen dan een rondleiding. Dat doet wel iets met een onderzoeker. Eén familie steunde lange tijd onderzoek naar een erfelijke vorm van dementie die in hun familie voorkwam. De oorzaak was een mutatie op een gen dat ik ontdekte. De moeder was eraan overleden en het was de dochter, die zelf vijf kinderen had, die dit project had opgezet. Iedereen die van hen steun kreeg, moest wel twee keer per jaar afreizen naar San Francisco, waar ze ons in de kelder van een prachtig huis ontvingen. We zaten daar telkens samen met een dozijn onderzoekers, maar ook mensen van de industrie en experts in patenten. Iedereen gaf elke zes maanden een stand van zaken in zijn onderzoek, want de voorwaarde was dat we onze bevindingen daar sneller deelden dan we ze konden publiceren. Wetenschappelijk onderzoek verloopt meestal heel traag en wetenschappers praten niet altijd met elkaar, omdat ze allemaal graag in dezelfde tijdschriften willen publiceren. Die familie probeerde alles te versnellen, en dat is haar ook gelukt. Vandaag zijn ze gestopt met het financieren van het basisonderzoek en steunen ze de klinische tests die worden uitgevoerd voor dementie met die specifieke mutatie. Door ons te dwingen om met elkaar samen te werken hebben zij echt vooruitgang geboekt. Ik vind dat een mooi model.

Is het genetisch onderzoek fel veranderd de voorbije jaren?

Rademakers: De manier waarop ik onderzoek deed als doctoraatsstudent en als postdoc bestaat gewoon niet meer. Ik was twee jaar bezig met het analyseren van één genoom. Dat was toen heel gesofisticeerd, maar vandaag totaal achterhaald. De generatie van onderzoekers die na mij kwam en die ik als eerste aanwierf in mijn laboratorium heeft zich moeten bijscholen in de bio-informatica. Ik kan dat onderzoek wel leiden, maar ik moet vertrouwen op de expertise van de bio-informatici die ik nu ook vaak in dienst neem. Ik heb zelf nooit meer geprobeerd om dat helemaal onder de knie te krijgen. Het gevolg is wel dat we ongelooflijk veel meer informatie kunnen halen uit datasets. Daar is echt een totaal nieuwe discipline ontstaan.

Uw vader is de oud-televisiemaker Jef Rademakers, die onlangs ook in Knack stond als bezorger van een brievenboek van Gerard Reve. Heeft hij u gestimuleerd om genetica te gaan studeren?

Rademakers: Niet echt, nee. Misschien vond ik het juist fijn om iets te gaan doen wat hij niet deed. (lacht) Ik wilde graag bewijzen dat ik dat kon. Mijn ouders hebben me wel de volledige vrijheid gegeven bij de keuze van een carrière. Ik was altijd al geïnteresseerd in wetenschappen, zeker in genetica. Dat puzzelwerk sprak mij aan. In de middelbare school volgde ik samen met drie jongens wetenschappen-wiskunde, dat was al acht uur wiskunde per week.

Bent u door uw onderzoek erg bang om zelf dementie te krijgen?

Rademakers: Nee, eigenlijk niet. Ik heb andere dingen aan mijn hoofd dan me zorgen te maken over wat er met me gebeurt als ik zeventig of tachtig jaar zal zijn.

Uw voorgangster Christine Van Broeckhoven liet graag merken dat ze heel hard werkte. ‘Vrienden heb ik niet. Dat is een fenomeen dat me vreemd is’, zei ze in een van haar afscheidsinterviews. Hoort dat echt bij toponderzoek, of is het een generatiedingetje?

Rademakers: Zo’n uitspraak is vooral typisch Christine! (lacht) Ze heeft heel hard moeten vechten om te raken waar ze is geraakt, maar ik weet niet of zij echt geen vrienden heeft. Het is natuurlijk keihard werken om aan de top te blijven. Onderzoek doen moet wel een beetje een roeping zijn, anders hou je het niet vol. Je loopt constant een race tegen collega’s die met hetzelfde onderzoek bezig zijn en je wilt ook zo snel mogelijk voortmaken met het onderzoek naar een belangrijke ziekte. Je wilt de families die langskomen in het laboratorium echt helpen. Het is niet eenvoudig om dat te combineren met een sociaal leven, dat klopt, maar je moet daar tijd voor maken. Ik heb ook een gezin en ik heb altijd geprobeerd om samen met mijn dochters ’s avonds thuis te eten. Vanaf negen uur werk ik dan wel weer verder. Na de geboorte van onze eerste dochter is mijn man halftijds gaan werken en nu zorgt hij voltijds voor de kinderen. Dat helpt ook natuurlijk. (lacht)

Rosa Rademakers

– 1978: geboren in Amsterdam, later verhuisd naar Brasschaat

– 1999: studeert af in de biochemie aan de Universiteit Antwerpen

– 2004: werkt haar doctoraat af aan dezelfde universiteit

– 2005: verbonden als onderzoeker aan de Mayo Clinic in Florida

– 2014: professor aan de Mayo Clinic

– 2016: wint de Potamkin Prize, die onderzoek naar dementie bekroont

– 2019: keert terug naar België en volgt Christine Van Broeckhoven op als directeur van het het VIB-UAntwerpen Centrum voor Moleculaire Neurologie

– 2022: winnaar van de Prijs Generet voor Zeldzame Ziekten

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content