Leven na corona: 7 pistes tot blijvende verandering

20 juni: De metro in Peking is nagenoeg leeg, na een nieuwe uitbraak van het coronavirus.

In het e-book Post viraal naar een nieuw normaal schijnen 61 VUB-wetenschappers licht op de maatschappij na corona. Knack biedt u een voorpublicatie aan, van Jean-Claude Burgelman en Luk Van Langenhove: terug naar hoe het was of toch niet? Zeven pistes tot blijvende verandering.

Het is redelijk ‘bon ton’ om te beweren dat ons leven na corona anders zal zijn dan ervoor. Het is wellicht ook redelijk correct om daar van uit te gaan. De vraag is alleen, hoeveel anders dit anders wel gaat zijn. Of nog: Zal onze toekomst na corona toch niet in grote mate een voortzetting zijn van wat er vroeger al was? Waarbij de eerste helft van 2020 slechts een korte onderbreking wordt van de bestaande trends zoals we die tot nog toe kenden? Structuren en gedachten zijn nu eenmaal moeilijk te veranderen. Maar toch, staan we hier niet eerder op een tipping point?

Volgens sommigen is het brede maatschappelijke effect van corona zowaar vergelijkbaar met een wereldoorlog, maar dan één zonder wapens en zonder massaal dodelijk geweld en totale maatschappelijke destructie. Corona lijkt inderdaad de ‘wereldoorlog’ te zijn van de generatie die na 1945 geboren werd. Nooit eerder in de geschiedenis van de mensheid werd de wereld – zonder geweld – door onafhankelijke natiestaten omzeggens stilgelegd. Nooit werd de economie opgedragen zichzelf drastisch te downscalen zonder dat daar een economische reden toe was. En nooit werd de maatschappij en de burger verplicht zich te gedragen alsof op elk moment de V2-bommen kunnen aanvliegen …

Wereldoorlogen herschrijven inderdaad door hun enorme en diepgaande impact, maar ook door hun ‘louterend’ effect, de gang van de geschiedenis. Beide wereldoorlogen die we tot nu toe kenden, zijn disrupties geweest met de periode die eraan vooraf ging. Wat Wereldoorlog I betreft, wordt die disruptie niet als beter geëvalueerd aangezien er een periode van economische en politieke instabiliteit en ellende op volgde. Wat Wereldoorlog II betreft wordt aanvaard dat de periode erna een andere en grotendeels ook betere wereld voortbracht. Om maar twee uitermate positieve en disruptieve gevolgen van Wereldoorlog II te citeren:

– het multilateralisme van de VN wordt de modus operandi voor internationale relaties;

– de start van de Europese integratie verijdelt een nieuwe oorlog op het continent.

De vraag is nu of de analogie met een post-wereldoorlogdynamiek ook voor de ‘corona- oorlog’ geldt. Ons inziens zullen historici over een aantal jaar de periode die in 2020 begon, aanduiden als een scharnierperiode in de ontwikkeling van de mensheid. Een scharnier die bovendien veroorzaakt werd door een factor buiten de mens om, namelijk door een virus.

Diezelfde historici zullen het er ook over eens zijn dat net zoals er een periode voor en na Hiroshima, of voor en na het internet is, er ook een voor en na corona is. Zij zullen aanvoeren dat de globale wereldorde hertekend werd, dat de geopolitiek anders gedefinieerd werd en dat de sociale verhoudingen voorgoed veranderden. Ook de manier van wetenschap beoefenen zal nooit meer zijn zoals het voor corona was. Zelfs niet voor historici.

Niet zonder verbazing zullen de historici zich afvragen hoe het mogelijk was dat een minuscuul organisme – het virus, dat niet eens een eigen stofwisseling heeft – een totale systemische reset van de wereld teweeg kon brengen, zonder dat er miljoenen doden aan te pas kwamen, maar wel met triljoenen aan investeringen om het economisch verlies terug ongedaan te maken. Althans, zo zou het allemaal kunnen zijn, indien intellectuelen en beleidsmakers deze crisis aangrijpen om een aantal systemische fouten van the world as we know it sinds Wereldoorlog II eruit te halen.

Waarom is de impact van een virus zo systemisch? En zal dat zo blijven?

Veel virussen die het covid-19-virus voorafgingen – en even dodelijk waren – vormden nooit een probleem dat vergelijkbaar is met wat de wereld nu meemaakt. Dat heeft weinig met het virus zelf te maken, maar alles met de manier waarop onze wereld georganiseerd is en hoe de mensheid is gaan leven: globaal en mobiel, zowel voor mensen als voor dingen. Daardoor evolueerde de mensheid van lokale, nationale en vrij onafhankelijke gemeenschappen (dorpen, steden en later soevereine staten) naar mondiale, internationale en onderling verbonden contexten van actie. Sinds de jaren ’50 is die trend in een stroomversnelling gekomen.

Mobiliteit is nu voor velen een deugd en een vreugd. Welke student gaat niet graag op Erasmus, op stage in Afrika of Azië en welke academicus weigert een leuk congres in de US (zeker tijdens de lente of late zomermaanden …)? Daarnaast worden goederen over de hele wereld getransporteerd en is het bon ton om in Buenos Aires Italiaanse wijn te drinken en Zuid-Afrikaanse vonkelwijn in Helsinki. De achilleshiel van die extreme mobiliteit is nu met covid-19 blootgelegd. In de oude orde van nationale en onafhankelijke ruimten waren pandemieën minder een probleem, vanwege de beperkingen qua verspreiding, en was het niet inherent aan het systeem. In de huidige orde zijn pandemieën continu mogelijk en moeilijk in te dijken zonder wereldwijde actie.

In de huidige orde zijn pandemieën continu mogelijk en moeilijk in te dijken zonder wereldwijde actie.

In dat opzicht is het patroon van een biologische pandemie vergelijkbaar met die andere bedreigingen die we sinds WOII hebben zien ontstaan: crisissen op de financiële markten, klimaatverandering en nucleaire oorlog of ongelukken zijn daarbij de belangrijkste omdat lokale gebeurtenissen – een bosbrand, een tsunami of een falende markt – wereldwijde consequenties kunnen hebben die niet lokaal kunnen opgelost worden. Vandaag zijn de urgenties met betrekking tot corona duidelijk.

Enerzijds moet het virus worden ingeperkt en moet er een vaccin worden ontwikkeld. Anderzijds moet iets gedaan worden aan de gevolgen van de remedies die ingezet zijn om het virus in te dammen. De lockdowns, het beperken van handel, reizen en het gebruik van de openbare ruimte hebben ongeziene ingrijpende economische en sociale gevolgen. Op korte termijn zijn adequaat beleid en strategisch denken nodig om de economieën weer op de rails te krijgen en het sociale leven te herstellen.

Maar naast deze urgenties zijn er ook dieperliggende vragen die onze aandacht nodig hebben. Wat is de toekomst van een globaal verstrengelde economie met wereldwijde productieketens? Van een massatoerisme dat mensen het gevoel geeft dat de wereld een dorp is? Van een handel waarbij goederen over de hele wereld verscheept worden? Die vragen werden al gesteld vanuit een duurzaam ontwikkelingsperspectief. Nu verdienen ze ook aandacht om andere redenen: voorkomen dat we niet weer de hele wereld on hold moeten zetten als een nieuwe pandemie ons treft.

Hoe anders zal/kan de wereld er na corona uitzien?

We hebben geen glazen bol, maar de fameuze futurologenspreuk indachtig – de beste manier om de toekomst te voorspellen, is ze te maken – lijken er een aantal trends en acties op gang gebracht die kunnen leiden tot systemische veranderingen. We sommen er zeven op die volgens ons mogelijk en gewenst zijn en die samen tot een vernieuwde en betere wereldordening kunnen leiden. Er zal allicht meer veranderen, maar deze zeven ‘macroveranderingen lijken ons de meest evidente en vooral de meest waarschijnlijke omdat ze veranderingen zijn van wat nu systemisch verkeerd gaat en door de coronacrisis naar boven kwam.

1. De regionalisering van de wereld

Ondanks de globalisering leven we nog altijd in een wereld van staten. Het zijn nog altijd staten die als soevereine actoren een macht hebben die internationale instellingen niet hebben. Bovendien zijn we eraan gewend om de wereld te beschouwen als een verzameling staten waarbij China met Luxemburg of Argentinië met België vergeleken wordt. Dat heeft zo zijn beperkingen, want ondanks de formele gelijkenis tussen al die landen zijn er reusachtige verschillen. Het BNP van de wereldstad Sao Paulo in Brazilië is groter dan dat van het buurland Urugay.

Het gaat dan ook niet op om beide landen statistisch met elkaar te vergelijken. De coronacrisis heeft duidelijk gewezen op de beperkingen van het denken en handelen in termen van staten. Ten eerste hebben epidemiologische studies individuele landen genomen als ‘containers’ voor het verzamelen van gegevens en gegevensanalyse. De nationale instelling biedt ook het kader voor de beschikbaarheid van medische voorzieningen, met name de totale hoeveelheid beschikbare intensive care bedden voor gebruik voor COVID-19-patiënten. Dus, zowel de meting van de pandemie en de capaciteit van de medische infrastructuur zijn georganiseerd binnen de grenzen van individuele staten. En de wetenschappelijke expertise, zelfs in het geval van vergelijkend onderzoek, wordt georganiseerd door het nemen van de staat als meeteenheid. Het verloop van het virus, en de aanpak ervan, toonde echter scherp aan dat die ‘grenzen’ niet klopten. Het alternatief is geen staten maar regio’s als uitgangspunt te nemen.

Regio’s zijn geografische entiteiten met een zekere bestuursstructuur die op subnationaal niveau bestaan (bijvoorbeeld de Duitse deelstaten of grote stedelijke gebieden zoals de Randstad), op supranationaal niveau (bijvoorbeeld de Benelux of de EU) of zelfs grensoverschrijdend (zie de Euregio). In tegenstelling tot staten passen regio’s niet mooi naast elkaar als stukjes van een jigsawpuzzel, maar kunnen ze overlappen. Regio’s kunnen als staten scherpe grenzen hebben (bijvoorbeeld als Vlaanderen), maar ze kunnen ook fuzzy boarders hebben (zoals bijvoorbeeld het geval is met de Euregio).

Wanneer het regionale formaat wordt toegepast op de COVID-19-pandemie, is het opvallend om te zien hoe bepaalde regio’s in Europese landen slechts in zeer beperkte mate besmet zijn met COVID-19. Zelfs in landen met de hoogste COVID-19-sterftecijfers zoals Italië, Spanje, België of Nederland. De meeteenheden mogen dus geen staten zijn, maar regio’s. En de vergelijking van sterftes moet niet worden gedaan tussen staten, maar tussen vergelijkbare regio’s. Kortom, het nationale COVID-19-opsluitingsbeleid op basis van zuiver nationale virologie en epidemiologisch wetenschappelijk advies lijkt een belangrijke geografische dimensie te missen. Het alternatief is een Europees beleid dat de 27 lidstaten beschouwt als één supranationale regio te combineren met een subnationale en grensoverschrijdende subnationale aanpak. Dat zou een inperkingsbeleid mogelijk maken dat is gericht op de plaats waar het moet zijn met een solidariteitsbeleid dat de hele EU omvat.

De eerste mogelijke trend is dus dat de wereld verder regionaliseert, zowel naar beneden als naar boven toe. Europa kan hier de change-agent zijn door een echte supranationale entiteit te worden die niet alleen staten maar ook subnationale en grensoverschreidende regio’s groepeert. Zo’n regionaal Europa kan er echter alleen maar komen als men overtuigend kan aantonen dat zo’n systeem van bestuur beter werkt dan wat we nu hebben. En als de staten akkoord gaan om hun soevereiniteit af te bouwen. Bij dat laatste knelt het schoentje.

2. Een mondiale wetenschapsraad voor globale uitdagingen

Wat de wetenschap betreft, die doet haar imago van internationaal georganiseerd te zijn alle eer aan. Maar de coronacrisis illustreerde ook dat goede wetenschap op zich niet volstaat. Reeds vroeg in het ontwikkelingspatroon van het coronavirus wist de wetenschap wat er gaande was en werd er gewaarschuwd. Om diverse redenen hebben te veel beleidsvoerders daar te laat op gereageerd, in sommige gevallen het probleem zelfs blootweg ontkend of gebanaliseerd. Vergelijkbaar met de klimaatproblematiek: de bewijzen zijn er, maar het duurde decennia voor het merendeel van de beleidsvoerders die bewijzen ernstig nam. En dan nog. Hoe kunnen we bij de volgende pandemie vermijden dat de wereld terug stilgelegd moet worden om die dan aan te kunnen? Een communicatieprobleem is dit niet. In ons werkgebied hebben wij duizenden rapporten, tientallen expertgroepen en honderden vulgarisatoren in en rond de Europese Commissie en de Verenigde Naties zien bewegen om te weten dat er meer dan genoeg communicatie is. Meer communicatie is niet nodig, iets dwingenders is aan de orde. Er moet een ‘red flag-mechanisme’ worden uitgebouwd. Op basis van de grootst mogelijke bewijsvoering dat een bepaald probleem een kritische onderwaarde heeft bereikt, moeten beleidsvoerders worden verplicht om onmiddellijke actie te ondernemen. Net zoals we ooit afspraken dat van zodra een bepaalde korf goederen en diensten een bepaalde prijs overstijgen, de lonen automatisch geïndexeerd worden, kunnen we afspreken dat wanneer in de indicatoren voor duurzame ontwikkeling – de zogenaamde Sustainable Development Goals (SDG) – bepaalde indicatoren op rood gaan staan, correctieve acties moeten ondernomen worden. Zulke red flag-mechanismen worden het best daar ingeplant waar de meeste bevoegdheid is: voor alles wat gezondheid is: WHO; klimaat: IPPC … en allicht dat een wereldraad voor wetenschappelijk advies, naar analogie met wat hier en daar op lokaal niveau bestaat, geen overbodige luxe is.

3. De noodzaak van een postcorona-Marshallplan gekoppeld aan de Green Deal

Toen na de Tweede Wereldoorlog in 1947 bleek dat Europa niet op eigen krachten uit het economisch dal zou klimmen en dat de sociale onrust door de sovjets aangegrepen werd om hun invloedssfeer uit te breiden, zagen de Amerikaanse leiders in dat er actie moest genomen worden. Het resultaat was het Marshallplan: een massale injectie van dollars in de Europese economie gekoppeld aan één voorwaarde: samenwerking. Een dergelijk Keynesiaans recept was eerder ook al toegepast bij de new deal van Roosevelt. In beide gevallen met succes. Recent zijn stemmen opgegaan om een corona-Marshallplan te lanceren in Europa door zogenaamde corona-obligaties. Los van het feit dat dit wellicht op mondiaal niveau dient te gebeuren en dat corona-obligaties niet het wondermiddel zijn, is het basisidee veelbelovend. Bovendien hebben de obligaties een belangrijke symboolwaarde voor de Europese burgers. In elk geval moet de EU dringend twee signalen geven. Ten eerste een signaal naar de gewone EU-burger, die van slag is door de crisis en zich zorgen maakt over zijn toekomst: de EU staat echt klaar om haar burgers te helpen, zowel in de gezondheidscrisis als met een forse sociale en economische relance. Het tweede signaal is bestemd voor de wereld buiten de EU: de EU staat sterk, straalt eenheid uit en garandeert de stabiliteit van de eurozone door haar ‘gedeelde en gemeenschappelijke soevereiniteit’. Los van de symboolwaarde tekent zich hier ook een enorme opportuniteit af: de economische relance koppelen aan de SDG’s en de green deal die al op de tekentafels van de Commissie ligt.

4. Het hertekenen van de globale economische verhoudingen: integratie, maar anders

Dankzij de mondiale productieketens en de gemakkelijke transportmogelijkheden zijn de soevereine staten en de nationale economieën zo verstrengeld geraakt dat we afhankelijk zijn van productie en van voorraden over de hele wereld. Zonder in protectionisme te hervallen dient dit heroverwogen te worden. Wat essentieel is voor een nationale of regionale (Europese) economie en samenleving dient zo lokaal mogelijk geproduceerd te worden of op zijn minst voldoende voorradig te zijn. Het gaat niet alleen over mondmaskers en beademingstoestellen, maar ook over energie, internet en water. Het valt te verwachten dat elk land en regio de oefening zal maken wat een ‘essentiële’ sector is die zo autonoom mogelijk moet beheerd moeten worden. In het geval van Europa, toch al een lappendeken van kleine staten, dient ‘nationaal’ begrepen te worden als op het niveau van de EU. Dat zal allicht tot een herziening leiden van het absoluut competitiviteitsdenken – de markt als enige regulator van economisch beleid – en impliceert zonder meer een terugkeer naar een industriële politiek waarbij de overheid mag opleggen wat wel en niet wensbaar is ter zake. Een moeilijke opdracht, want iedereen zal het snel eens zijn dat alles wat gezondheid is niet per se moet aangeleverd worden door de goedkoopste – lees: niet-Europese – bieder. Idem voor alles wat onze voedselvoorziening aangaat. Nog minder evident zal het zijn om diezelfde ‘wat we zelf maken is beter’-logica toe te passen op elektronica of auto’s. Vooral omdat de verleiding groot zal zijn aan te voeren dat eigen telefoons en eigen auto’s toch ook wel deel zijn van wat een land of regio als ‘essentiële sector’ aanziet. Protectionisme valt niet uit te sluiten indien de noodzaak aan een vernieuwd industrieel beleid binnen de logica van het hyperkapitalisme ter sprake komt. Vandaar dat het niet zonder belang is dat het World Economic Forum – al te gemakkelijk weggezet als de club der neoliberalen – zijn recente Davos-top hield onder het thema van een herdefinitie van het 21ste-eeuwse kapitalisme. Aangevoerd wordt dat de excessen van het kapitalisme – gaande van de globale verslaving aan fossiele brandstof tot en met het afhankelijk zijn van Aziatische mondmaskers – enkel kunnen weggewerkt worden als het dominante denken verschuift van een shareholder- naar stakeholder-kapitalisme. Waarbij de voornaamste stakeholder de hele maatschappij is.

5. De erkenning van de gezondheidssector als een strategische sector voor een samenleving

Hoewel we denken homo deus te zijn, de term die Harari bedacht om aan te geven dat onze gecombineerde kennis inzake genetica en AI de mensheid in staat stelt zichzelf ‘up te graden’, heeft een ordinair virus diezelfde mensheid toch nog maar eens van zijn mortaliteit en kwetsbaarheid doen beseffen. In landen zonder een performante gezondheidssector hield het virus lelijk huis. Overal ter wereld moesten de professionals van de gezondheid – van chirurg tot ziekenhuispoetshulp – in overdrive gaan om dit aan te kunnen. Overal ter wereld werd de veelal schrijnende structurele verwaarlozing van de woonzorgcentra pijnlijk duidelijk. Overal ter wereld ook stelt men zich vragen of ook hier echt wel alles kan geoutsourcet worden naar lageloonlanden. Het lijkt dan ook evident dat de enige manier om niet weer alles stop te moeten zetten bij de uitbraak van een nieuwe pandemie, de gezondheidssector in een continue capaciteit van structurele paraatheid moet zijn. Dat betekent: meer personeel, meer ziekenhuizen (of ruimtes die in no time kunnen aangewend worden), meer eigen producties van wat daarvoor vitaal is (van mondmaskers tot medicijnen) en veel meer wooncentra voor ouderen die niet meer alleen kunnen wonen. Kortom, veel investeringen die heel veel gaan kosten, maar om Bill Gates te parafraseren, een paar miljarden meer uitgaven zijn niets vergeleken met de triljoenen die verloren gaan door welke vorm van lockdown ook. En bovendien creëren die investeringen nog eens meer werk.

6. Een herwaardering van alles wat low-tech jobs zijn

Bijna alle geneesheren die tijdens de crisis in de media kwamen, onderstreepten voortdurend het enorm belang van hun teams om dit alles aan te kunnen. En dan hadden ze het niet alleen over hun collega-specialisten, maar over iedereen hoog tot laag, die nodig is om een complexe wereld als een ziekenhuis draaiende te houden. Want inderdaad, zonder de opruimer van het gebruikte medisch materiaal, kan ook de beste chirurg niet renderen. Zo ook voor de talloze, meestal low-tech en zeer vaak ook low-glamour jobs, die nodig waren om tijdens de lockdown de samenleving toch min of meer draaiende te houden: treinbestuurders, marktkramers, vuilnisophalers, politieagenten tot en met iedereen die in het onderwijs meedraait. Zij zorgden ervoor dat deze periode zo goed als mogelijk verliep, niet de hedgefund-managers of spitstechnologische fiscalisten die zo vaak de covers van de media haalden.

7. Digitaal als het kan, analoog als het moet

Net zoals de coronacrisis de wetenschap gekatapulteerd heeft naar een open werkmodel, is op drie maanden tijd voor de hele wereld duidelijk geworden dat zo goed als alles uit de immaterielë dienstensector dat we willen veranderen van analoog naar digitaal, ook zal gebeuren. En, afgeleid daarvan, dat enkel wat we zelf gaan kiezen, nog analoog moet. Vergaderingen, team meetings, congressen, onderwijs, productpresentaties, rekruteringen, media, kortom alles dat een intangible is (een immaterieel goed) hoeft geen menselijke aanwezigheid en kan gesubstitueerd worden door digitale hulpmiddelen. Zoom-en, Hang-outen, Team-en enzoverder, kunnen toegevoegd worden aan de lijst antonomasieën die de taal ondertussen rijker is. Met enorme positieve gevolgen: minder files, betere lucht, meer levenskwaliteit door een betere balans met het werk, minder nood aan miljoenen vierkante meter kantoorruimte, meer tijdscontrole, meer aan huis geleverde goederen, Vapero’s (virtuele apero’s) … Tegelijkertijd beseffen we ook dat niet alles digitaal hoeft, laat staan dat we dat zouden willen. Mensen die spontaan gedurende weken om acht uur buitenkomen om, op veilige afstand te applaudisseren, of om trottoirdrinks te organiseren of hefkraanbezoeken te brengen aan oma op de derde verdieping in het zorgcentrum … en bij extensie alles wat intermenselijk, cultureel en recreatief is, dat doen we het liefst in de oude analoge versie. Wat de digitale transformatie-agenda allicht voor decennia op scherp stelt: alles wat werk- of opleidingsgerelateerd is, zal grotendeels digitaal gaan, of tenminste een veel grotere digitalisering kennen, daar waar alles wat daarbuiten valt, nog meer ‘sociaal’ zal worden. En dat laatste omvat zeker ook het pre-hoger onderwijs.

Bij wijze van conclusie

De zeven veranderingen hierboven kort beschreven zijn mogelijkheden, geen zekerheden. De lijst is niet exhaustief en of ze ’toekomst’ zullen worden, hangt af van veel factoren. Maar elke intelligente futuroloog zal zeggen dat de beste manier om de toekomst te voorspellen erin bestaat die toekomst zelf te maken. In die zin is de impact en de bestrijding van corona een mooie illustratie van de paradox van de Verlichting. Dankzij de vooruitgang die de Verlichting met zich mee bracht, heeft het virus zich zo snel kunnen verspreiden. Een wereldwijd geconnecteerde (over)bevolking impliceert immers een snelle transmissie en een massa potentiële slachtoffers. Hadden we nog geleefd zoals voor de Verlichting, in veel kleinere aantallen en met paard en kar, dan is het zo goed als zeker dat dit virus nooit uit Wuhan weg was geraakt. Maar tegelijkerijd hebben we dankzij de Verlichting de voorbije tweehonderd jaar ook immense vooruitgang geboekt in onze kennis en kunde als mens en maatschappij en dat heeft het mogelijk gemaakt dat dit virus geen catastrofe voor de mensheid is geworden. Één ding is alleszins kristalhelder geworden door de coronatijden waarin we verkeren. Ondanks ons enorm wetenschappelijk en technologisch potentieel, is de mens niet onsterfelijk en is er niet nodig om onze hoogst gesofisticeerde samenleving grondig doorheen te halen. Maar dankzij onze wetenschap, kennis en vernuft kan de wereld veel aan. Alleen moet het niet te vaak gebeuren en moeten we veel beter voorbereid zijn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content