Van ijsberen over wormsalamanders tot mensen, allemaal doen ze zich weleens tegoed aan een soortgenoot – en lang niet alleen uit honger. De Amerikaanse zoöloog Bill Schutt heeft een verrassende en intussen veelgeprezen geschiedenis gewijd aan het sappigste van alle taboes: kannibalisme.
Meneer Schutt, u bijt op uw nagels?
Bill Schutt: Ja, maar ik spuug ze wel weer uit. (lacht) Dát is voor mij nog geen kannibalisme.
Waar begint kannibalisme dan?
Schutt: Als een individu een lichaamsdeel of een volledig lichaam van een soortgenoot opeet. Uitwisseling van bepaalde lichaamssappen zou je daar in theorie ook toe kunnen rekenen. Maar dan zou je een stevige kus ook als kannibalisme kunnen bestempelen, en dat is absurd.
Bij kannibalisme denk je algauw aan benen in een diepvriezer, of losgeslagen gekken die hun tanden in een arme ziel zetten – meer iets voor horrorfilms dan voor biologieboeken. Wat vindt u er als zoöloog zo fascinerend aan?
Schutt:Ik ben gespecialiseerd in vampiervleermuizen. Omdat mensen bang zijn voor die en andere bloedzuigende wezens, heb ik daarover mijn eerste boek geschreven, Dark Banquet. Ik wilde een antwoord bieden op allerlei foute veronderstellingen en mythes, en ik wilde dat doen zonder er meteen een orgie van bloed van te maken. Het sprak haast voor zich dat kannibalisme het volgende onderwerp werd. Ook dat choqueert veel mensen, ze vinden het grotesk. Terwijl het vanuit biologisch perspectief allesbehalve vreemd is. Daarom luidt de ondertitel van mijn nieuwe boek Cannibalism ook A Perfectly Natural History. Tot zo’n twintig jaar geleden waren veel wetenschappers ervan overtuigd dat alleen een paar bizarre schepsels als de bidsprinkhaan of de zwarte weduwe hun soortgenoten veroberden. Of dat dieren hun verwanten alleen opaten bij grote honger of in gevangenschap. Maar dat klopt dus niet.
In het China van de Tang-dynastie was het respect voor de ouders en voorouders zo belangrijk dat jonge mensen vlees uit hun arm of heup sneden om het voor oudere familieleden te klaar te maken
Waarom komt kannibalisme in het dierenrijk zo vaak voor?
Schutt:Omdat het soms voordelen oplevert. Kannibalisme kan een uiting zijn van ouderlijke zorg, een voortplantingsstrategie of een bescherming tegen moeilijke klimaatomstandigheden.
Een van mijn lievelingsvoorbeelden is de geringde wormsalamander, een amfibie zonder poten dat in Zuid-Amerika leeft. Nadat de jongen uit het ei zijn gekropen, kronkelen ze rond hun moeder. Wetenschappers hebben ontdekt dat de kleine wormsalamanders niet alleen naar eten zoeken: ze bijten in de huid van de moeder en scheuren hem af als een sinaasappelschil. Die huid zit vol vet en andere voedingsstoffen en groeit snel weer aan. De jongen kunnen er wekenlang op teren.
U schrijft dat kannibalisme bij meer dan 1500 diersoorten voorkomt, maar antropofagiefobie – angst voor kannibalen – alleen bij de mens. Wanneer is deze angst ontstaan?
Schutt:In het Westen is kannibalisme al lang een taboe – vermoedelijk sinds de Griekse oudheid. Uit de geschriften van Homeros en Herodotos blijkt dat de Grieken kannibalisme afkeurden: alleen minder ‘geciviliseerde’ volkeren waren tot zoiets gruwelijks in staat, klinkt het daarin. De Romeinen hebben die opvatting overgenomen. Later zorgden invloedrijke auteurs als William Shakespeare in de 16de eeuw, Daniel Defoe in de 17de eeuw en de gebroeders Grimm in de 19de eeuw ervoor dat er een maatschappelijk afwijzende houding bleef bestaan. Kannibalisme is een schoolvoorbeeld op het vlak van ethiek en moraal. Het onderwerp waarmee we kinderen bang maken en ons van anderen distantiëren.
Bijvoorbeeld met het cliché van de missionaris die op een eenzaam eiland in de kookpot belandt …
Schutt: In het koloniale tijdperk werden zulke beschrijvingen gebruikt om de uitbuiting en onderwerping van andere volkeren goed te praten, ja. Een kannibaal was naar toenmalige normen geen mens, je kon ermee doen wat je wilde. Telkens als de veroveraars hun oog op een Caraïbisch eiland lieten vallen, werden daar plotseling ook gevallen van kannibalisme vastgesteld. Misschien klopte dat soms wel, maar voor de zeevaarders telde alleen dat ze met de inheemse bevolking hun zin konden doen.
U schrijft dat de autochtone bevolking op de Caraïben uitgeroeid werd, en op die manier ook het kannibalisme, áls dat daar al bestaan zou hebben. In andere delen van de wereld hield het tot in de 20ste eeuw stand. Hoe komt dat?
Schutt: In culturen die niet met ons westerse taboe in aanraking zijn gekomen, werd vaak op een heel eigen en bijzondere manier met kannibalisme omgegaan. Het kan bijvoorbeeld een uiting zijn van wraak, liefde of respect. In het China van de Tang-dynastie was de piëteit van een kind – het respect voor de ouders en voorouders – zo belangrijk dat jonge mensen vlees uit hun arm of heup sneden om het voor oudere familieleden klaar te maken. Mensenvlees werd als gezond beschouwd. Bij volkeren als de Fore in Papoea-Nieuw-Guinea was het tot in de 20ste eeuw gebruikelijk de doden volledig of gedeeltelijk op te eten. Ze vonden de gedachte dat je een geliefd persoon in de aarde laat verrotten vreselijk. Door de toenemende invloed van het Westen behoren zulke rituelen bijna volledig tot het verleden.
Is er een wetenschappelijke reden waarom je beter geen mensen kunt opeten?
Schutt: Ja. Vanuit evolutionair perspectief, bijvoorbeeld. Als ik mijn familie opeet, beperk ik de verspreiding van mijn genen en dus ook de kans dat ze doorgegeven worden. Biologen hebben het over de inclusive fitness, die daardoor zou verminderen. En ik loop het risico om overdraagbare, ongeneeslijke en dodelijke ziektes op te lopen, bijvoorbeeld kuru of de ziekte van Creuzfeldt-Jakob, die het hersenweefsel aantasten.
Toch hebben ook de Europeanen, zo schrijft u, lange tijd hun medemensen verorberd.
Schutt: Dat heeft me tijdens mijn onderzoek ook verrast. Ondanks het heersende taboe is kannibalisme in Europa eeuwenlang doodnormaal geweest. Bloed, vet, ingewanden of beendermeel werden als geneeskrachtig beschouwd en tot tincturen en drankjes verwerkt. Die medische vorm van kannibalisme kwam voor bij alle lagen van de bevolking. Voor praktisch elke ziekte leek er wel een effectief ‘menselijk’ middel te bestaan. In de middeleeuwen bijvoorbeeld stonden bij executies mensen met epilepsie aan te schuiven met bekertjes omdat ze geloofden dat menselijk bloed hielp tegen aanvallen. En in Duitsland werd tot begin 20ste eeuw nog mumia geproduceerd, een middel dat inwendig werd gebruikt tegen maagklachten en uitwendig tegen bloedingen.
Wat is mumia?
Schutt:Het is gemaakt van vermalen mummies. Het waanzinnige is: het geloof dat het eten van mummies gezond zou zijn, is wellicht door een foute vertaling ontstaan. In de Arabische wereld was mumia een middel op basis van petroleum, dat werd gebruikt om wonden te dichten. De Europeanen dachten dat het in de beschrijving van het middel om mummieconcentraat ging. Ze groeven mummies op en namen ze mee naar huis – niet om ze in een museum tentoon te stellen, maar om ze tot geneesmiddelen te verwerken.
Bloed, vet, ingewanden of beendermeel werden in Europa eeuwenlang als geneeskrachtig beschouwd. “Medisch kannibalisme” kwam voor bij alle lagen van de bevolking
Is het wetenschappelijk bewezen dat de consumptie van menselijk bloed, menselijke beenderen of ingewanden geneeskrachtig is?
Schutt: Niet dat ik weet – al houdt dat mensen die erin geloven niet tegen! Een veelvoorkomende vorm van medisch kannibalisme is het eten van de placenta. Dat zou hormoonschommelingen tegengaan en moeders behoeden voor een postnatale depressie. Maar dat is eerder gevaarlijk: onderzoeken hebben aangetoond dat de placenta bijvoorbeeld cellen kan bevatten die met herpes besmet zijn.
Wat u niet heeft tegengehouden om het te proberen.
Schutt:Tijdens mijn onderzoek heb ik een Texaanse vrouw leren kennen die moederkoek verwerkt voor andere vrouwen, bijvoorbeeld in de vorm van pillen. Ze had nog wat van haar eigen placenta in de diepvriezer zitten en nodigde me uit om te eten. Mijn nieuwsgierigheid was te sterk.
En, heeft het u gesmaakt?
Schutt: Verrassend goed, zelfs. Haar man was kok. Hij heeft het weefsel gestoofd. Er zat een vleugje rode wijn in. Hij verzekerde me dat hij alleen maar biologische ingrediënten gebruikt had. Dat heeft me gerustgesteld. Wie zou nu zijn placenta met diepvriesgroenten voorgeschoteld willen krijgen?
Bill Schutt, Cannibalism: A Perfectly Natural History, Algonquin Books, 352 blz., 22,99 euro.