Dertig jaar na de ontdekking van de ziekte is de strijd tegen het hiv-virus nog lang niet gewonnen. Rilpivirine, het laatste geneesmiddel dat is ontwikkeld door Dr. Paul Janssen, kan een grote stap vooruit betekenen in de behandeling van aidspatiënten.
Op 20 mei 2011 keurde de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) een speciaal middel tegen aids goed: rilpivirine. Speciaal, want het was het laatste geneesmiddel dat uit de geniale koker van de Kempische ondernemer Paul Janssen kwam. ‘Hij noemde het graag zijn wereldkampioen’, vertelt de Turnhoutse onderzoeker Paul Lewi, die meer dan veertig jaar aan de zijde van Janssen werkte. ‘Hij had in zijn borstzakje een kaartje met de formule van de stof zitten, dat ik hem ooit gegeven had. Het was een middel om trots op te zijn. We verwachten dat ook het European Medicines Agency het snel voor gebruik zal goedkeuren.’
Lewi leerde in de jaren dat hij ondergedompeld was in de strijd tegen aids, de voornaamste problemen van de sector kennen. Naast de flexibiliteit van het virus en de dikwijls zware neveneffecten van de aidsremmers, waren de kostprijs van een behandeling en de therapietrouw dikwijls struikelblokken. ‘De beschikbaarheid van efficiënte middelen is altijd te beperkt geweest in landen met een laag gemiddeld inkomen’, ondervond Lewi. ‘Het niet naleven van behandelingsvoorschriften kan ook resulteren in een snellere selectie van resistentie door het virus, waardoor behandelopties beperkt worden. In die zin is rilpivirine een stap vooruit, want het kan binnenkort in combinatie met andere middelen in een simpel pilletje ingenomen worden, en er wordt gewerkt aan een manier om het te injecteren, waardoor patiënten slechts één keer per maand een behandeling moeten ondergaan. Daarenboven zijn er, nog voor het middel officieel op de markt was, afspraken gemaakt met enkele producenten van goedkope generische geneesmiddelen in India en Zuid-Afrika om het voor een lage prijs te kunnen aanbieden in ontwikkelingslanden. Dat is nooit gezien in de strijd tegen aids.’ (DDR)