Eindelijk eerherstel voor bioloog Buffon: de man die zijn tijd véél te ver vooruit was

Volgens Buffon kenden ­soorten een grote variatie en konden ze ook uitsterven. © dpa/picture alliance via Getty Images
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

De Zweed Linnaeus en de Fransman Buffon waren tijdgenoten, die beiden het leven op aarde in kaart wilden brengen. De eerste is een icoon geworden, de tweede zo goed als vergeten. Een briljante nieuwe analyse wil dat omkeren.

Carl Linnaeus is een naam als een klok in de biologie. De Zweedse arts-van-opleiding lanceerde in de 18e eeuw een eerste poging om alle dieren en planten op de aarde systematisch in kaart te brengen. Hij ontwierp daarvoor een Latijnse naamgeving, die nog altijd in gebruik is: een tweedelige naam met een term voor het genus waartoe de soort behoort en een tweede voor de soort zelf. Zijn standaardwerk is de tiende editie van zijn boek Systema Naturae uit 1758.

Linnaeus was gefascineerd door planten. Hij was geen goede student en werd slechts toevallig opgenomen in academische kringen, nadat hij onder de hoede was gekomen van een hoogleraar die wat zag in zijn botanische kennis. Zo kon hij toch carrière maken.

Maar Linnaeus groeide uit tot een zelfingenomen eikel, een klein ventje (hij was amper 1m50 groot) met een gigantisch ego. Hij schreef dat er ‘geen groter botanicus of zoöloog’ bestond dan hijzelf. Hij publiceerde anoniem lovende recensies over zichzelf en zijn boeken. En hij schreef liefst drie – soms wat verkapte – autobiografieën. Bovendien was hij een volbloed racist en een vrouwenhater.

Allround-wetenschapper

Hoe anders was zijn tijdgenoot Georges-Louis Leclerc le compte de Buffon (hierna gemakshalve Buffon genoemd): een Fransman die als tiener onverwacht een grote erfenis kreeg en schatrijk werd. Beide heerschappen zijn geboren in 1707, maar hebben elkaar nooit ontmoet. Buffon was evenmin een begenadigd student, maar door zijn financiële onafhankelijkheid en zijn diplomatieke gaven schopte hij het tot in de hofhouding van koning Louis XVI – hij was onder meer bezieler van de koninklijke tuinen.

De ‘moule intérieur’ van Buffon was de allereerste keer dat er iets als een genoom werd voorgesteld.

Buffon was een rijzige man en een allround-wetenschapper, hoewel die term toen nog niet bestond. Tijdens zijn leven al werd hij vergeleken met Archimedes. Hij deed baanbrekende ontdekkingen op het gebied van statistiek, optica (hij ontwierp lenzen) en een voorloper van wat we vandaag raketwetenschap zouden noemen. Hij hield zich bezig met astronomie en geologie. Zo verving hij de zeven dagen uit het scheppingsverhaal door zeven tijdperken, waarvoor hij veel kritiek kreeg, net als voor zijn visie dat het niet anders kon dan dat de aarde ouder was dan wat de Bijbel beweerde.

Maar zijn levenswerk was Histoire naturelle: een reeks van 35 indrukwekkende boekwerken die hij publiceerde tussen 1749 en 1787, met breedvoerige beschrijvingen van dieren en planten. De boeken waren een megasucces – volgens sommigen is Buffon de meest verkochte non-fictieauteur van Frankrijk. Buffon was ook véél mens- en vrouwvriendelijker dan Linnaeus. Zo was hij een fervent tegenstander van de slavenhandel. Hij was een van de inspiratoren van wat later de verlichting is gaan heten.

God als basis

Tijdens zijn leven was Buffon veel beroemder dan Linnaeus, maar na zijn dood is hij grotendeels in de vergetelheid geraakt. Een briljant nieuw boek van de Amerikaanse succesauteur Jason Roberts wil daar verandering in brengen. In Every Living Thing (vertaald als Al Wat Leeft) beschrijft Roberts de totaal uiteenlopende wereldbeelden van de twee kemphanen die elkaar niet konden luchten. Het boek won dit jaar de Pulitzer Prijs voor beste biografie.

Voor Linnaeus waren God en het scheppingsverhaal de basis van alle leven en alle kennis. God schiep de soorten, die vervolgens niet meer konden veranderen. Voor Buffon veranderde de natuur voortdurend. Soorten konden een grote variatie kennen en ‘evolueren’ – een woord dat destijds nog niet bestond, ‘transformeren’ was de term die meestal werd gebruikt. Buffon was, na een studie van fossielen, zelfs tot het inzicht gekomen dat soorten konden uitsterven, wat in zijn tijd ook al als ketterij werd beschouwd.

Linnaeus (in beeld) en Buffon waren tijdgenoten, maar ze hebben ­elkaar nooit ontmoet en konden elkaar niet luchten. © Getty Images

Linnaeus was een fervent ‘ovist’, die geloofde dat het ei alles bevatte wat nodig was voor de volgende generatie. Dat had hij al in de eerste editie van Systema Naturae (uit 1735) met grote stelligheid geponeerd: ‘Bij het observeren van Gods werken wordt iedereen meer dan voldoende duidelijk dat elk levend wezen zich vanuit een ei voortplant en dat elk ei nakomelingen voortbrengt die sterk op de ouder gelijken. Derhalve ontstaan er tegenwoordig geen nieuwe soorten.’

Buffon vond dat ‘belachelijk’. Hij stelde dat als je in zo’n concept geloofde, je ‘toegaf dat je niet wist hoe het gebeurt’ en dat het je ‘aan de wil ontbrak om erover na te denken’. Buffon was ervan overtuigd dat er een ‘immer actieve organische stof bestaat, altijd bezig zichzelf te vormen, zichzelf te maken, en wezens voort te brengen die lijken op de wezens waarin ze zich bevindt’. Hij noemde het concept een ‘moule intérieur’, een ‘interne mal’.

Vier mensentypes

Buffon liet geregeld merken dat hij geen hoge pet op had van zijn Zweedse tijdgenoot. Ook Linnaeus liet zich niet onbetuigd in zijn kritiek op de Fransman, van wie hij wel de ‘gave van het populariseren’ prees, maar niet zijn wetenschappelijke kennis – ook vandaag zijn er nog wetenschappers die wat denigrerend menen te moeten doen over het populariseren van kennis.

Linnaeus had de gewoonte om namen van mannen die hij kende, te gebruiken in zijn naamgeving van soorten. Mannen die hij niet kon uitstaan, koppelde hij aan lelijke dieren of stekelige planten. Hij noemde een plantengeslacht uit de anjerfamilie Buffonia, met als verantwoording dat de plant heel smalle bladeren heeft, die model konden staan voor ‘de magere aanspraak die Buffon op botanische eer kon maken’.

Georges-Louis Leclerc, compte de Buffon, een rijzige man en een allround-wetenschapper, hoewel die term toen nog niet bestond. © Getty Images

Linnaeus zelf kreeg vooral hoon van Buffon voor zijn beschrijvingen van de mens. Hij zag er vier types in: de Witte Europeaan, de Rode Amerikaan, de Geelbruine Aziaat en de Zwarte Afrikaan. De Europeaan was onder meer ‘optimistisch, gespierd, zachtaardig en schrander’ en werd geleid door ‘wetten’. De Aziaat was ‘streng, hooghartig en hebzuchtig’ en werd geleid door ‘meningen’. De Amerikaan was ‘opvliegend en eigenzinnig’ en werd geleid door ‘gewoonten’. De Afrikaan was ‘sluw, traag en onverschillig’ en werd geleid door ‘grillen’. Linnaeus verschafte daarmee een wetenschappelijk fundament voor racisme, dat onder meer gebruikt werd om de slavenhandel te rechtvaardigen.

Linnaeus had de gewoonte om mannen die hij niet kon ontstaan, in zijn naamgeving van soorten te koppelen aan lelijke dieren of stekelige planten.

‘Weerzinwekkend racisme’

Voor Buffon was de bewering dat er maar vier ‘variëteiten’ van mensen zouden zijn ‘een fout van de hoogste orde’. Hij vond het ook ‘weerzinwekkend’ en ‘beledigend’ dat er intrinsieke eigenschappen aan toegeschreven werden. Over Linnaeus’ ‘Afrikaan’ schreef hij: ‘Hun leed is om te huilen. Zijn ze niet al ellendig genoeg omdat ze tot slaven zijn gemaakt; omdat ze worden gedwongen om altijd te werken zonder ook maar de geringste vruchten van hun arbeid te plukken; omdat ze worden misbruikt, afgeranseld en als beesten behandeld?’ En nog: ‘Hoe kunnen mensen in wie nog een greintje menselijkheid huist dergelijke grondregels aanvaarden, en op zo’n wankele basis buitensporigheden proberen te rechtvaardigen die louter en alleen het product kunnen zijn van de meest verachtelijke hebzucht?’

Voor Linnaeus werden Witte Europeanen geleid door wetten en Zwarte Afrikanen door grillen.

Linnaeus was ook uitermate vrouwonvriendelijk. Hij zette alles op alles om zijn zoon Carl junior in zijn voetsporen te laten treden, hoewel het al snel duidelijk was dat zijn oudste dochter Elisabeth Christina veel meer talent had – ze publiceerde zelfs iets over planten. Maar ze mocht niet studeren, en toen ze verliefd werd op een van zijn studenten stuurde Linnaeus hem naar het buitenland, waarna hij haar uithuwelijkte aan een majoor uit het leger: een gewelddadige man die haar constant sloeg, zodat ze na enkele jaren moest vluchten, waarna ze een miserabel leven leidde en vroegtijdig stierf.

Ook Buffon worstelde met zijn opvolging, omdat zijn zoon ‘Buffonet’ evenmin een groot talent voor wetenschap had. Volgens Roberts’ boek, dat bulkt van de interessante details over de levens van zijn protagonisten, had hij wel een assistent met talent, alleen bekend als ‘Monsieur Lucas’, waarvan toen al bekend was dat het een ‘bastaardzoon’ van Buffon was. Maar omdat hij een ‘bastaard’ was, kwam hij niet voor opvolging in aanmerking.

Platonische polyamorie

In scherp contrast met Linnaeus was Buffon, zeker voor zijn tijd, uiterst vrouwvriendelijk. Een prachtig verhaal in Roberts’ boek is dat van de Française Jeanne Baret, die in 1766 als ‘Jean’ aanmonsterde op een schip van ontdekkingsreiziger Louis-Antoine de Bougainville. Ze bleek het lief te zijn van de wetenschapper aan boord, maar moest zich als man vermommen, omdat vrouwen op schepen zogezegd onheil brachten. In Tahiti kwam het bedrog aan het licht. Haar lief stierf niet veel later, waarna ze alleen verder reisde naar Frankrijk en zo in 1775 de eerste vrouw werd die rond de wereld was gezeild.

Linnaeus wilde alle soorten op aarde inventariseren, Buffon gaf die ambitie al gauw op. © De Agostini via Getty Images

Baret had het verstand de dieren- en plantencollecties van haar gestorven lief mee te nemen en aan Buffon aan te bieden. Hij zou ze gemakkelijk geconfisqueerd kunnen hebben, maar hij was gefascineerd door haar lef en kocht de collectie voor een bedrag waar ze de rest van haar dagen vrij comfortabel van kon leven.

Roberts beschrijft ook een soort platonische polyamorie van Buffon met de vrouw van een rijke bankier die even de – lamentabele – financiën van het koninklijk hof moest beheren: Suzanne Curchod Necker. De dame was een ‘volleerd intellectueel’, waarmee hij geweldige gesprekken kon voeren – Buffon vond haar in veel opzichten beter dan zichzelf. Hij correspondeerde over haar met haar echtgenoot – ze hadden het dan over ‘onze Suzanne’. In zijn testament liet Buffon verordonneren dat zijn hart na zijn dood ‘verpakt in goud en kristal’ aan haar moest worden gegeven. Zijn wil geschiede.

Plagiaat

Uitermate interessant is wat Roberts schrijft over hoe Charles Darwin, de officiële ontdekker van de mechanismen van de evolutie van het leven, zo’n honderd jaar na Buffons eerste natuurpublicatie tegen de Fransman aankeek. Darwin was lange tijd niet op de hoogte van Buffons werk, maar toen hij het, op aanraden van een medestander, te lezen had gekregen, kon hij niet anders dan toegeven dat ‘hele pagina’s lachwekkend veel gelijkenis vertonen met die van mij’ – er werd zelfs even gevreesd voor een beschuldiging van plagiaat.

Buffon had de gewoonte om zijn in zijn tijd controversiële stellingen meteen af te zwakken om censuur en vervolging te vermijden.

In de vierde editie van zijn standaardwerk On the Origin of Species (uit 1869) voegde hij een addendum toe met onder meer een verwijzing naar Buffon. Maar hij meldde ook dat er niet te veel aandacht aan het werk van de Fransman moest worden besteed, ‘aangezien zijn opvattingen op verschillende momenten zeer varieerden’. Roberts heeft dat uitgebreid geanalyseerd en schrijft Darwins verwarring toe aan de gewoonte van Buffon om eerst een in zijn tijd controversiële stelling te lanceren, en die vervolgens zelf meteen af te zwakken om te vermijden dat hij op censuur en eventueel zelfs vervolging zou botsen, wat in het begin van zijn carrière weleens gebeurde. ‘Retorische voorzorgsmaatregelen’ noemt Roberts dat.

We kunnen vandaag niet anders dan concluderen dat Buffon in zijn geschriften meer dan een aanzet gaf voor het concept van de evolutie van het leven. Zijn ‘moule intérieur’ kan geïnterpreteerd worden als misschien wel de allereerste vermelding ooit van een concept dat later een ‘gen’ of een ‘genoom’ is gaan heten. Buffon werd echt visionair toen hij, ook als een van de eersten, wees op de grote milieuproblemen die de mens veroorzaakte, zeker in de Europese koloniën. Hij had het zelfs al over klimaatveranderingen.

Helemaal spectaculair is dat Buffon schreef dat ‘dieren niet alleen intelligent zijn, maar in enkele belangrijke opzichten meer intelligentie vertonen dan wij’. Het is duidelijk: Buffon was zijn tijd ver vooruit. Linnaeus werd na zijn dood beroemd, omdat zijn wereldbeeld paste in de tijdgeest. Buffon moet weer beroemd worden, omdat hij een man was met een geweldige, haast moderne visie op het leven. Grote dank aan Jason Roberts om dat zo overtuigend duidelijk te maken.

Jason Roberts, Al Wat Leeft, Hollands Diep, 496 blz., 39,99 euro.

Hoeveel dieren en planten zijn er?

Zowel Linnaeus als Buffon was van plan om alle dieren en planten op aarde te beschrijven. Vandaag zou dat als een overmoedig streven worden beschouwd, maar in hun tijd ging men ervan uit dat het aantal soorten beperkt was. Vooral Linnaeus, een groot gelover in de correctheid van alles wat in de Bijbel staat, maakte het zichzelf niet al te moeilijk. Na enig rekenwerk, inbegrepen een analyse van ‘de filter’ van de Ark van Noah, was hij tot de slotsom gekomen dat ‘de schepping’ zo’n 40.000 soorten had opgeleverd, waarvan de helft planten.

‘Nodeloos veel’

De enige kritiek op God waarop hij zich in zijn geschriften liet betrappen, was dat hij die 40.000 al ‘nodeloos veel’ vond, mogelijk geïnspireerd door het gevoel dat het hem nooit zou lukken om ze allemaal te beschrijven. Er is onduidelijkheid over hoeveel soorten hij effectief beschreef, maar het zijn er iets tussen 13.000 en 16.000, waarvan 9000 planten. Buffon gaf het al vrij snel op om volledigheid na te streven, in de context van zijn worstelingen met de grote variaties die hij zag in de dieren en planten die hij onder ogen kreeg.

Vandaag werken biologen met een andere grootteorde van getallen. Een overzicht uit 2011 stelt dat er 8,7 miljoen soorten zouden zijn, waarvan er toen 1,2 miljoen beschreven waren (nog altijd volgens de systematiek met een dubbele Latijnse naam die Linnaeus lanceerde). Maar omdat het duidelijk is geworden dat het leven véél vormen kan aannemen, menen sommige analisten dat er mogelijk miljarden soorten zijn. Wat impliceert dat een volledig encyclopedisch zicht krijgen op ‘de schepping’ utopisch is.

Ruwe alikruik

In zijn boek voert Jason Roberts één Vlaming op: directeur Jan Mees van het Vlaams Instituut voor de Zee, die in zijn vrije tijd een van de krachten is achter het ‘Wereldregister voor Mariene Soorten’: een databank die de nauwkeurigheid controleert van de wetenschappelijke namen voor in het water levende soorten. Mees en de zijnen analyseerden al meer dan 400.000 benoemde soorten, waarvan ze er 190.000 schrapten, vooral wegens dubbelgebruik.

Omdat soorten zo variabel in voorkomen kunnen zijn, kunnen ze overijverige onderzoekers op een dwaalspoor brengen. De recordhouder in het schrappingsproces is momenteel de ruwe alikruik: een zeeslakje dat ook bij ons voorkomt en dat zo variabel is dat het liefst 112 keer als afzonderlijke soort werd gecatalogiseerd. Dat krijg je, als je op zijn Linnaeus’ een blind geloof hebt in de onveranderbaarheid van soorten. Lang leve Buffon!

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise