De aardmuis is geen echte muis, ze komt veel voor, en toch moeten we ze koesteren.
De aardmuis is een woelmuis, geen echte muis. Ze heeft meer van een hamster dan van bijvoorbeeld een huismuis. Echte muizen zijn slank en hebben een staart die doorgaans even lang is als hun lichaam, maar bij de loggere woelmuizen is de staart een stuk korter. De verhouding tussen staart en lichaam varieert van soort tot soort. Bij de aardmuis is de staart ongeveer een derde van de lengte van de snuit tot het begin van de staart. Bij de verwante veldmuis is hij nog korter.
Aardmuizen zijn bijna exclusief planteneters. Ze leven in gebieden met een rijke vegetatie, maar dat kan van alles zijn, van verwilderde akkers tot bosranden en wegbermen. Ook in wat wildere tuinen komen ze voor. Ze worden niet beschouwd als schadelijk, ondanks het feit dat ze een van de talrijkste zoogdieren in onze contreien zouden zijn. Ze zijn wel belangrijk voor onze biodiversiteit, want ze zijn levend vlees voor valken, uilen, wezels en andere rovertjes. We moeten ze dus koesteren.
De diertjes zijn het hele jaar door actief. Ze doen geen winterslaap. In de winter krijgen ze wel een dichtere vacht om koude makkelijker te kunnen trotseren, terwijl ze het vanaf de lente, na een ruiperiode, met wat minder haartjes doen. ‘s Winters zijn ze ook meer overdag actief dan in de zomer, om aan de ergste kou te ontsnappen.
Een regelmatig dieet
Aardmuizen zijn energieke beestjes, die ondanks hun wat plompe voorkomen bijna geen vetreserves hebben. Ze moeten heel regelmatig eten om te overleven, maar meestal komen ze er met twee voedingssessies van twee tot drie uur per dag. Niet zelden eten ze bij zonsopgang en -ondergang, omdat het dan toch wat veiliger is, met minder aandacht van hun vele belagers. Twaalf uur zonder eten is het maximum dat ze kunnen verdragen, anders komen ze in de problemen. Voor noodgevallen leggen ze ergens in hun leefgebied een voorraadje aan.
Aardmuizen zijn belangrijk voor de biodiversiteit: ze zijn levend vlees voor uilen, valken en wezels.
De diertjes hebben een brede vegetarische voedselkeuze, maar gaan toch bij voorkeur voor planten met een hogere voedingswaarde dan gemiddeld, anders redden ze het niet. Ze hebben vaste routes door de vegetatie van hun leefgebied en vaste latrines voor hun uitwerpselen, niet te dicht bij de plek waar ze slapen. De slaapplek is doorgaans een nestje in dichte vegetatie, zoals een graspol. Vandaar lopen er gangetjes, deels ondergronds, naar alle hoeken van hun leefomgeving.
De voortplantingscapaciteiten van aardmuizen zijn enorm. Vrouwtjes ovuleren tijdens of vlak voor een paring, zodat het bijna altijd prijs is. Ze krijgen twee tot zeven keer per jaar jongen, gemiddeld drie tot vier per nest. Meestal nemen ze amper twintig dagen rust tussen twee voortplantingssessies. De jongen zijn na drie weken al klaar om zelf aan hun voortplanting te beginnen, ze investeren amper in puberteit.
Zo gaat het dus vooruit in het aardmuizenbestaan. Toch kan een aardmuizenpopulatie plaatselijk grote schommelingen kennen, met een stijgende populatie gedurende vier jaar, gevolgd door een crash. De verschillen in aantallen kunnen zo groot zijn dat ze een effect hebben op het broedsucces van uilen en valken, want ze bepalen mee het gemak waarmee die hun jongen kunnen voeden. Ook dieren hebben eens een beter en een minder goed jaar.