De franjestaart is een middelgrote vleermuis met grote oren en een vleugelspanwijdte van zo’n 25 centimeter. Hij is in onze contreien niet echt algemeen, maar ook niet zeldzaam.
Zijn naam dankt de franjestaart aan een dubbele rij dikke borstelharen op de rand van de vlieghuid rond zijn staart, die alleen goed te zien is als je het beestje in de hand kunt houden. De functie ervan is onduidelijk. Ze zou nuttig kunnen zijn in het vasthouden en naar de mond ‘borstelen’ van insecten die in de vlucht op de vlieghuid terechtkomen.
Franjestaarten hebben verhoudingsgewijs brede vleugels, wat hen een grotere controle over hun vliegvermogen biedt. Ze zijn heel wendbaar en kunnen traag vliegen, waardoor ze bijvoorbeeld zelfs in staat zouden zijn om al vliegend met hun poten een spin uit haar web te plukken zonder het web te raken.
Meestal jagen ze enkele meters boven de grond op middelgrote insecten, zoals kevers. Ze slagen er feilloos in om in de vlucht insecten van bladeren te halen.
Tot voor kort werd gedacht dat franjestaarten vooral leven in open bosgebieden, en parken en dreven met oude eiken en beuken, waar ze in boomholtes kunnen rusten. Maar recent dringt het besef door dat ze, net als andere vleermuissoorten, ook in open veestallen voorkomen.
Vleermuizen zijn het nachtequivalent van zwaluwen die op insecten jagen.
In Nederland wordt meer dan de helft van de er aanwezige vleermuissoorten regelmatig op boerderijen waargenomen. De dieren zouden er een nuttige functie vervullen. Ze zouden het nachtequivalent zijn van zwaluwen die er overdag op insecten jagen. Ze zouden zich nuttig maken voor landbouwers door de overlast van insecten op hun vee wat te beperken.
Ze kunnen wel gezondheidsproblemen krijgen als ze te veel pesticiden met hun voedsel opnemen. Pesticiden beperken ook hun voedingsmogelijkheden door het in de hand werken van een crash in de insectenpopulaties – veel vleermuizen doen het momenteel niet goed. Desondanks pleiten onderzoekers ervoor om meer vleermuizenkasten als slaapplaats op – al dan niet biologische – boerderijen te hangen. Het zou hun populatie plaatselijk toch een boost kunnen geven.
Franjestaarten paren in de herfst. De vrouwtjes bewaren het zaad wel tot de volgende lente om pas dan hun eitje te laten bevruchten. Als hun zwangerschap bijna voltooid is, vliegen ze naar een kraamkolonie, waar tientallen vrouwtjes samendrommen om te bevallen.
Ze krijgen telkens één jong, dat bij de geboorte ‘al’ 3,5 gram weegt, of meer dan een derde van het doorsneegewicht van een moeder. Na drie weken kan het beestje al vliegen – anders zou het wel erg zwaar worden voor de moeder. Na een maand is het zelfstandig en trekt het op eigen houtje de wijde wereld in.
Net als veel andere vleermuizen overwinteren franjestaarten dikwijls in oude bunkers en forten. Doorgaans verhuizen ze vrij vroeg, al in februari, naar hun zomergebieden. Anders dan sommige andere vleermuissoorten vliegen ze daarbij niet ver, maximaal een vijftigtal kilometer.
In hun zomerslaapplaatsen troepen ze doorgaans samen met altijd dezelfde individuen. Het is hun vaste kennissenkring. Als ze verhuizen, verhuizen ze samen.