Bijenhotels zijn een aanwinst voor natuurvriendelijke tuinen. Metselbijtjes zijn een plezier om naar te kijken wanneer ze in de lente af en aan vliegen om in de pijpen van hun hotel stuifmeelvoorraden op te slaan. Later leggen ze er één of enkele eitjes bij. De larven die eruit komen, leven van het stuifmeel tot ze klaar zijn om te verpoppen en de volgende lente de levenscyclus rond te maken.
Zoals alles kennen bijenhotels belagers. Spechten en mezen kunnen de pijpjes, die afgesloten worden met een stevig gemetselde zandprop, openpikken en de larven of poppen eruit halen als voedsel. Een kippendraad met mazen die breed genoeg zijn om bijtjes door te laten kan daar een oplossing voor bieden.
Er zijn ook kleine parasieten die zich niet door zo’n draad laten tegenhouden. Goudwespen, knotswespen en bronswespen dringen nestgangen binnen en leggen er eitjes in, waarna de larven die eruit sluipen de larven van de bijen levend verteren tot ze ‘op’ zijn. De muurrouwzwever is een 1 centimeter grote vlieg die hetzelfde doet. Ze kan even ter plekke blijven hangen voor een nestgang, zoals een kolibrie, net lang genoeg om een eitje in een gang te kunnen droppen.
Een alleen door zijn levensstijl opvallende hotelparasiet is een fruitvlieg van amper 3 tot 4 millimeter groot: de houdinivlieg, genoemd naar de legendarische ontsnappingskoning uit onze wereld. Het dier heeft grote rode ogen en grijze strepen op zijn rug. Tijdens het nestelwerk van metselbijtjes wacht het geduldig tot een ijverige bij even weg is, waarna het wat eitjes in haar gangen legt.
De houdinivlieg heeft een uitstulping vooraan op haar kop die ze met hersenvocht kan opblazen tot een soort hydraulische krik.
Maar zijn larven parasiteren niet op de bijenlarven, wel op de stuifmeelvoorraden. De vliegenlarven eten de voorraad op, waarna ze verpoppen om te overwinteren. Uitzonderlijk, als de voedselvoorraad groot genoeg is, zouden zowel bijen- als vliegenlarve kunnen overleven. In de lente knaagt de bij zich dan met haar scherpe kaken door het afsluitende metselwerk een weg naar buiten, waarna ook de vlieg kan ontsnappen.
Maar in de meeste gevallen sterft de bijenlarve omdat er te weinig eten voor haar is – de vliegenlarve sluipt doorgaans als eerste uit haar ei en begint meteen te schransen. Het vliegje moet zich dan op eigen kracht naar buiten zien te murwen, en daar komt een houdiniact in het spel. Het beestje heeft geen kaken om zich naar buiten te vreten. Het heeft wel een speciale uitstulping vooraan op zijn kop, die het in een oneffenheid in het metselwerk duwt, waarna ze wordt opgeblazen door er hersenvocht in te pompen. Het geheel fungeert als een soort hydraulische krik om een opening groter te maken.
Vlak na het ontpoppen heeft de vlieg een elastisch lichaam dat ze door een zelfs heel smalle opening kan wringen. Het loopt wel geregeld mis, zodat een beestje vast blijft zitten en onherroepelijk sterft. De houdiniact lukt niet altijd.
Hoe de vliegjes, die niet goed kunnen vliegen, zich verspreiden is niet goed bekend. Er zijn anekdotische observaties die suggereren dat ze zich stiekem vasthechten aan de achterpoten van bijen en zo meeliften. Ze zijn dus erg afhankelijk van bijen voor hun succes.