Met speciale onderzoekstechnieken duiken wetenschappers dieper in het gedrag van baby’s. Zo blijkt meer dan de helft van het huilgedrag van een baby genetisch bepaald te zijn.
De meeste mensen herinneren zich absoluut niets van de eerste drie tot vier jaren van hun leven – en als ze er zich iets van herinneren is het doorgaans gedistilleerd uit verhalen die anderen er later over vertelden. Nochtans worden baby’s vanaf de geboorte, en zelfs al in de baarmoeder, gebombardeerd met nieuwe ervaringen. Waarom die allemaal uit ons geheugen gewist worden, is een raadsel.
Maar stilaan krijgen wetenschappers meer greep op dat wonderlijke verschijnsel dat als ‘kinderamnesie’ bekend is geraakt – de tegenwoordig erg omstreden Sigmund Freud gebruikte de term als eerste. Nieuwe inzichten steunen op nieuwe manieren om jonge kinderen met hersenscans te onderzoeken. Je kunt aan baby’s niet vragen dat ze even stil blijven liggen onder een scanner en zich eventjes concentreren op een taak. Het werk profiteert van het bekende feit dat baby’s wat langer kijken naar iets wat ze al eerder gezien hebben dan naar een beeld dat ze voor het eerst voorgeschoteld krijgen.
Het vakblad Science bracht de eerste – verrassende – resultaten van de nieuwe aanpak. In een studie werden 26 kinderen van vier maanden tot twee jaar oud onderzocht. Tot voor kort werd aangenomen dat kinderamnesie een gevolg zou zijn van het feit dat de voornaamste structuur in de hersenen voor het opslaan van herinneringen, de hippocampus, nog niet genoeg ontwikkeld is. De hersenen van jonge kinderen groeien razendsnel, maar de hippocampus is pas volgroeid in de tienerjaren.
Toch bleek uit het onderzoek dat de hippocampus van baby’s al voldoende ontwikkeld is om informatie vast te kunnen leggen. Het gaat zeker op voor het voorste deel ervan, dat een sleutelrol speelt in deze context. De capaciteit werd wel groter naarmate kinderen ouder waren, dus er is wel degelijk een ontwikkelingseffect in het spel.
Episodisch geheugen
Er waren verschillen voor twee types van geheugen: episodisch en statistisch. Het episodisch geheugen is wat de meesten van ons als het klassieke geheugen zouden omschrijven: gewone gebeurtenissen over mensen en ervaringen die je oppikt en vervolgens kunt navertellen. Dat laatste is bij baby’s nog niet aan de orde, dus munten zij vooral uit in statistisch geheugen. Dat omhelst het oppikken van patronen in je leefomgeving, die cruciaal zijn voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van concepten en taal.
Het statistisch geheugen zou al actief zijn vanaf een leeftijd van drie maanden. Het episodisch geheugen begint negen maanden later, maar toch is het al belangrijker bij baby’s dan wetenschappers geneigd waren aan te nemen. Tot voor kort ging men ervan uit dat het episodisch geheugen pas vanaf een leeftijd van vier tot zes jaar functioneel werd.
Wij hebben in ons hoofd nog herinneringen aan onze babyjaren, maar we kunnen ze niet meer oprakelen.
Dus blijft de vraag waarom we ons die vroege informatie later niet meer kunnen herinneren. Er zijn twee mogelijkheden. Ofwel wordt ze niet opgeslagen in het langetermijngeheugen, ofwel blijft ze bewaard, maar kan ze niet meer opgerakeld worden. De eerste onderzoeksresultaten wijzen vooral in de richting van de tweede mogelijkheid. Dat impliceert dat wij in ons hoofd herinneringen hebben aan onze babyjaren, maar dat we ze niet meer kunnen activeren. Het is intrigerend om te speculeren over wat het zou geven mochten we het wel kunnen.
Bewust van hartslag
Er is tegenwoordig een trend in de wetenschap dat hoe meer men naar iets kijkt, hoe groter het besef wordt dat er meer mogelijk is dan we aanvankelijk bereid waren aan te nemen. Het gaat op voor onderzoek naar andere dieren – van regenwormen tot dolfijnen – én naar voorhistorische mensen, zoals de neanderthalers die helemaal niet de domme bruten geweest zouden zijn die wij er lang van gemaakt hebben.
Iets vergelijkbaars lijkt op te gaan voor baby’s. Zo besloot een studie in eLife dat baby’s van drie maanden oud zich al goed bewust zijn van hun hartslag. Het effect blijkt relatief stabiel te blijven tot ze twee jaar oud zijn. Ze worden zich ook steeds meer bewust van hun ademhaling. Dat effect groeit met het ouder worden.
De resultaten volgden uit een inventieve experimentele aanpak, waarbij beelden die baby’s te zien kregen al dan niet op het ritme van hun hartslag of ademhaling werden vertoond. De aandachtsspanne van de kindjes was hoger als het ritme van beelden en lichaamsfuncties synchroon was.
Hoewel we ons zelden actief bewust zijn van het feit dat we ademen en dat ons hart klopt, gaan wetenschappers er toch van uit dat beide deel uitmaken van onze ‘identiteit’. Recent onderzoek, gepubliceerd in Current Biology, toonde zelfs aan dat de neusademhaling van mensen gebruikt kan worden ter identificatie, op dezelfde manier als vingerafdrukken. ‘Lichaamsbewustzijn’ zou gelinkt zijn aan inlevingsvermogen en andere emotionele vaardigheden.
Waarom steeds meer ouders liever een meisje willen dan een jongen
Ouders omhelzen
In PLoS One verscheen een studie die stelt dat baby’s van negen tot achttien maanden oud al een vorm van empathie vertonen, lang voor ze echt kunnen babbelen dus. Het geldt voor zowel Britse als Oegandese kinderen – het is dus niet cultuurgebonden. Het gezicht van alle onderzochte baby’s reageerde duidelijk op een pijnexpressie van een verzorger. Zelfs op een leeftijd van amper negen maanden ging 9 procent van de Britse en 15 procent van de Oegandese baby’s over tot een vorm van aanraken of omhelzen van de pijnlijder. Voor baby’s van achttien maanden was die proportie verdubbeld. Vroeger werd gedacht dat baby’s pas vanaf een jaar oud inlevingsvermogen produceren, en dat ze pas vanaf 19 maanden een concrete vorm van troost konden bieden, maar ook dat gebeurt dus vroeger dan men aannam.
Sommige baby’s van amper negen maanden oud kunnen al een vorm van troost bieden aan pijnlijders.
Qua taalontwikkeling kwamen er eveneens nieuwe inzichten, gepubliceerd in Child Development. Basistaalontwikkeling gebeurt vooral op een leeftijd van één tot drie jaar oud. Tot voor kort werd aangenomen dat de jongste kinderen in een gezin een tragere taalontwikkeling kennen dan de oudere, omdat ouders hun aandacht dan over meerdere kinderen moeten verdelen.
Maar er is een tweede factor in het spel, die te maken heeft met het leeftijdsverschil tussen de kinderen in een gezin. Als de oudste kinderen al tien jaar of ouder zijn, kunnen zij bijdragen aan de taalontwikkeling van de jongste, waardoor het negatieve leeftijdseffect gecompenseerd wordt. Vooral meisjes zouden als ‘extra-zorgverlener’ de taalontwikkeling van de kleintjes bevorderen.
Beginnen te lopen
In Nature Human Behaviour verschenen nieuwe inzichten over wanneer baby’s beginnen te stappen. Er is een grote variatie in dat voor veel ouders heuglijke moment, van acht maanden tot twee jaar. De variatie maakt dat ouders zich soms zorgen maken over het feit dat hun kindje maar blijft kruipen in plaats van te gaan stappen. Maar dat is meestal niet nodig. De studie, gebaseerd op informatie over 70.000 kinderen, identificeerde elf genetische merkers die de verschillen tussen baby’s beïnvloeden. Ze zijn samen goed voor een kwart van de variatie, waar ouders dus geen invloed op hebben, want een baby wordt ermee geboren. Er blijft natuurlijk wel veel ruimte over voor omgevingseffecten.
Van sommige genen is bekend dat ze een rol spelen in het organiseren van de plooien in hun structuur, die de hersenen meer impact geven. Intrigerend was dat een genetische voorbestemdheid om later te beginnen stappen gelinkt is aan een hogere kans om later hoger onderwijs te volgen en een lagere kans op de ontwikkeling van ADHD. Geen redenen om extra bezorgd te zijn als de kleine dus wat later dan gemiddeld begint rond te drentelen.
Het huilgedrag van een baby van twee maanden oud is voor vijftig procent genetisch bepaald.
In JCPP Advances verscheen een vergelijkbare studie, gebaseerd op duizend tweelingen, die aantoonde dat het huilgedrag van een baby van twee maanden oud voor vijftig procent genetisch bepaald is. Voor een kleine van vijf maanden is het zelfs 70 procent. Dat impliceert dus dat er weinig te lievemoederen valt aan huilende baby’s – het zit in hun natuur. In de studie huilde een baby van twee maanden gemiddeld 72 minuten per dag en een baby van vijf maanden 47 minuten, maar de onderlinge variatie was groot.
Voor hoe gemakkelijk een baby ’s nachts wakker wordt (gemiddeld twee keer, maar in extreme gevallen tot tien keer) en hoe lang het duurt voor hij in slaap valt (gemiddeld respectievelijk twintig en veertien minuten voor twee en vijf maanden oud) waren de genen relatief minder belangrijk, maar hun belang nam ook hier toe met het ouder worden.
Waarom kietelen ouders hun baby? ‘Nieuw onderzoek moet inzicht geven in de werking van ons brein’