In New York overleed bioloog James Watson. De Nobelprijswinnaar legde mee de structuur van DNA vast.
‘De meest onaangename figuur die ik ooit heb ontmoet’, wist de Britse wetenschapper Edward Wilson. New York is ook de geboorteplaats van Watson. Zijn vader bestiert er in de jaren dertig een incassobureau, zijn moeder werkt als bediende voor de universitaire toelatingscommissie. De jongen, een fervent vogelaar, blijkt hoogbegaafd. Op zijn vijftiende zit hij al op de universiteit van Chicago, afdeling zoölogie. Kort daarop stapt hij over naar genetica en verkast naar die van Indiana.
Woede
Met zijn promotor krijgt Watson trammelant. Hij doctoreert daarom bij de ingeweken Italiaan Salvador Luria. Deze latere Nobelprijswinnaar bezorgt de knaap na enige omwegen in 1951 een baan in Cambridge, in het hoog aangeschreven Cavendish Laboratory. Met de Britse onderzoeker Francis Crick deelt Watson er een kantoor en een blinde ambitie: het ontrafelen van de DNA-structuur.
Twee jaar later lukt dat al, tot verbijstering van de academische wereld. Watson, dan 25, publiceert met Crick in het vakblad Nature de structuur van de dubbele helix of twee in elkaar gevlochten strengen met alle bouwstenen met genetisch materiaal van DNA. De ontdekking van de heilige graal betekent een (latere) revolutie in de biologie, geneeskunde, criminologie, industrie – vooral landbouw – en archeologie.
Een jaar later nuanceert Nature het artikel enigszins. Niet alleen Watson en Crick blijken de vaders van de vondst. De Nieuw-Zeelandse natuurkundige Maurice Wilkins en vooral diens collega, de Britse chemica Rosalind Franklin, leverden elementaire datasets. Franklin maakte zelfs een eerste röntgenbeeld van de structuur. Watson negeert dat straal, tot woede van veel collega’s. Het vriendelijkste dat hij over haar kwijt wil: ‘Misschien had ze er redelijk uitgezien als ze zich een beetje opmaakte.’
‘Zijn reputatie krijgt een korte halveringstijd.’
Fietspomp
De slungelachtige Amerikaan doceert intussen als een echte coryfee aan Harvard. Zijn collega’s daar bestempelt hij als ‘postzegelverzamelaars’, maar hij schrijft er wel revolutionaire handboeken en start een erg succesvol laboratorium. In 1962 krijgt hij een met Wilkins en Crick gedeelde Nobelprijs voor zijn DNA-ontcijfering. De Zweden ‘vergeten’ Franklin omdat ze maar drie laureaten toestaan en de vrouw intussen overleed. Watson vindt dat prima en zet in 1968 in zijn pompeuze memoires – hij is nog geen veertig – nog een fietspomp op zijn eigen verdiensten. Wilkins en Crick reageren razend.
In datzelfde jaar trouwt hij met de negentienjarige Elizabeth Lewis. En hij krijgt de leiding van het Cold Spring Harbor Laboratory, een ingedommeld onderzoekscentrum in New York dat hij dankzij uitgekookte fondsenwerving optilt tot een vermaard brandpunt voor kankeronderzoekers. Opzienbarende research verricht de academicus niet meer, hij collectioneert liever lucratieve bedrijfsmandaten.
In de jaren negentig leidt Watson naast Cold Spring twee jaar het gigantische Human Genome Project dat finaal alle menselijke genen zal identificeren. Dan vertrekt hij er opnieuw met ruzie. Gedonder met de hele wereld komt er in 2007. Op een promotietoer voor zijn nieuwe biografie – Avoid Boring People – meent hij dat Afrikanen minder intelligent zijn dan blanken. Zijn uitgeverij breekt de tournee af. Cold Spring zet hem op non-actief. Bedrijven schrappen Watson als beheerder. Zijn reputatie krijgt een heel korte halveringstijd.
Eerder al moesten homo’s, corpulente medemensen of vrouwelijke onderzoekers het bij de ‘verbaal incontinente’ (de Volkskrant) wetenschapper ontgelden. In 2014 veilt hij als ‘slachtoffer van de cancelcultuur’ zijn medaille van de Nobelprijs. Een te rijke Russische oligarch betaalt ruim vier miljoen euro en geeft het kleinood terug aan Watson. Toch weer een primeur voor de ‘Caligula van de biologie’ (Edward Wilson).