Wij zijn peshmerga’s: ‘Ik heb, naast in België, ook een thuis in Koerdistan’

Augustus 2015, Daquq. Baram (links) naast zijn vader Sirwan. © Baram Maro

In Wij zijn peshmerga’s, van vader op zoon gaat Baram Maro op zoek naar zijn eigen identiteit als Belgische Koerd en graaft hij in het verleden van zijn vader, een voormalig peshmergastrijder. U leest hier een fragment.

Een identiteitscrisis. Iedereen komt het weleens tegen in zijn leven. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Wat is mijn toekomst? Zo veel vragen die door je heengaan wanneer je volwassen wordt en die voor mij zo vertrouwd zijn. Ik ben geboren en opgegroeid in België, in een hoofdzakelijk Vlaamse omgeving, maar met een vreemde naam en een Koerdische achtergrond. Als kind was ik trots op mijn identiteit, maar als tiener was het moeilijker. ‘Ik ben een Koerd en mijn vader komt uit Koerdistan’, antwoordde ik aanvankelijk aan mijn klasgenoten die zich afvroegen waar mijn grappige naam vandaan kwam. ‘Koerd? Koerdistan? Wat is dat?’

Uiteindelijk voelde ik me zo geïsoleerd dat ik me begon te schamen voor mijn oorsprong.

Deze vragen waren normaal, weinig westerlingen wisten over het bestaan van de Koerden, maar niet veel later werd ik uitgelachen: ‘Hey Baram! waar komt je papa weer vandaan? Van Koerdistan, dat denkbeeldige land?’

Uiteindelijk voelde ik me zo geïsoleerd dat ik me begon te schamen voor mijn oorsprong. Ik wilde een Vlaamse naam en wilde vooral niet meer geassocieerd worden met mijn Koerdische identiteit, die me al die tijd herinnerde aan die onderzoekende blikken die naar me staarden. Zo gaf ik er de voorkeur aan om gedurende acht jaar een deel van mijzelf verborgen te houden en te negeren. Pas aan de universiteit voelde ik me vrij en durfde ik na te denken over mijn eigen identiteit. Ik had nu een groep Vlaamse vrienden die me aanvaardden voor wie ik was en me een van hen lieten voelen, maar eigenlijk voelde ik nog steeds een soort leegte die ik wilde vullen.

Het was in deze geest van het identiteitszoekende dat ik op 20 maart 2014 met mijn vader naar Koerdistan ging, de dag voor de feesten van Nawroz en acht jaar na mijn laatste reis ter plaatse. We namen het vliegtuig vanuit Düsseldorf en na vier uur kwamen we in het midden van de nacht aan in Sulaymania, op de kleinste internationale luchthaven die ik ooit gezien heb. Een bus nam ons mee naar een grote metalen hangar, waar we wachtten bij de douane. Veel kinderen die de reis met ons hadden gemaakt, overweldigd door de kou en de vermoeidheid, begonnen te huilen, het hele gebouw werd gevuld met gehuil terwijl hun ouders hen probeerden te troosten. De reactie van de Koerden verraste me: niemand was ongeduldig of gejaagd, de gezinnen met kinderen mochten eerst.

Een half uur later was het mijn beurt om mijn vingerafdrukken te geven en een foto te laten nemen door een kleine webcam. Dit alles leek vrij rudimentair, maar toen ik mijn paspoort terugkreeg, stond er een stempel in met: “Republic of Iraq – Kurdistan Region”. Mijn hart werd gevuld met opluchting en trots! ‘Koerdistan bestaat echt!’, dacht ik.

Deze paar woorden vormden in mijn hoofd een echte middenvinger van trots die ik uitstak naar iedereen die mij tijdens mijn tienerjaren had bespot. Gedurende de twee weken die ik in de regio doorbracht, kon ik zien dat het verre van een denkbeeldig land was. Het was bijna onmogelijk om een Iraakse vlag te vinden en overal waar ik ook heenging, was het de Koerdische vlag die de straten versierde. Dit gaf voor mij aan dat hoewel Koerdistan niet op de wereldkaart kan worden gevonden, ze in de Autonome Regio toch bestaat in de gedachten van miljoenen mensen.

Zodra we onze bagage hadden opgehaald, werden we verwelkomd door Mimi (tante, nvdr.) Lali en haar zoon, onze neef Mohammad. Ik had verwacht meer mensen te zien, maar het belangrijkste was dat ze tot een deel van de familie behoorden die altijd blij was om ons te zien. Toen ze me omarmde, voelde ik de tranen van Mimi Lali, die ik me herinner van mijn reizen naar Koerdistan als kind toen ze altijd de eerste probeerde te zijn om me te zien en mij tegen haar wang te drukken.

Vervolgens namen we de auto naar Kirkuk, wat weinig Koerden durfden te doen op dat uur van de nacht, omdat het risico op overvallen bij Chamchamal groot was. We stopten eerst bij de controlepost van de luchthaven, waar Mohammad zijn twee pistolen had moeten achterlaten. Hij gaf er een aan mijn vader, die het aan zijn riem bevestigde, en de andere legde hij naast de handrem. Het was de eerste keer dat ik wapens van zo dichtbij zag, maar het heeft me niet veel gedaan. Zolang ze ze maar niet moesten gebruiken. Sulaymania lag al na een paar kilometer achter ons en de zon begon al op te komen, waardoor ik de contouren van de eerste bergen kon onderscheiden waartussen de auto zich bewoog. De weg liep tussen twee bergen door en langs een oude muur waarop kanonnen stonden, maar ook het reusachtige standbeeld van een man in traditionele Koerdische klederdracht die trots naar de horizon staarde. ‘Wie is dat?’, vroeg ik mijn vader.

‘Dat is sjeik Mahmoud Barzanji, koning van de Koerden.’

‘Hadden we een koning?’

Hij legde me uit dat net na de Eerste Wereldoorlog, toen het Ottomaanse Rijk werd opgedeeld door de Britten, de Koerden in 1922 een onafhankelijke staat uitriepen. Iets wat hen net na de Eerste Wereldoorlog werd beloofd door de Britten in het verdrag van Sèvres (1920), maar uiteindelijk werd aangepast in het verdrag van Lausanne (1923). Dat laatste legde de huidige grenzen van wat nu Turkije heet, vast en nam tegelijk de Koerden hun eigen staat af, iets wat later tot meerdere genocides leidde in de landen waar Koerden steeds een minderheid vormden. Initieel stond er in het verdrag van Sèvres dat alle regio’s die voorheen werden bezet door het Ottomaanse Rijk, maar niet bestonden uit een meerderheid van Turken, moesten worden opgedeeld in afzonderlijke staten die ofwel in de invloedssfeer lagen van de Britten, ofwel in de invloedssfeer van de Fransen (Sykes-Picotovereenkomst van 1916). Initieel wilden de Britten een soort buffer vormen tegen de Ottomaanse regering in het noorden door de Iraakse Koerden een eigen staat te geven, aangezien de Ottomanen Mosul en Kirkuk nog steeds als Ottomaans grondgebied beschouwden. Omwille van de grote aanwezigheid van olie en gas in en rond de twee grootsteden besloten ze uiteindelijk dat de Koerdische gebieden in het noorden bij Irak behoorden en niet onafhankelijk mochten bestaan. De Britten maakten in die periode veel lege beloftes aan de Koerdische stammen en gingen zelfs zo ver dat ze sjeik Mahmoud aanduidden als gouverneur van Zuid-Koerdistan. Toen de sjeik echter doorhad dat de Britten hun eerder gemaakte beloftes niet nakwamen, leidde hij in 1920 de opstanden tegen de Britten. Dit conflict leidde in september 1922 tot de uitroeping van een Koerdische semi-autonome staat binnen Irak met sjeik Mahmoud als koning en Sulaymania als hoofdstad. De onafhankelijkheid was echter van korte duur en werd in juli 1924 op deze plek, waar het standbeeld van sjeik Mahmoud nu staat, neergeslagen. Het Britse koloniale leger stond klaar aan de pas om richting Sulaymania te marcheren, maar werd er met succes tegengehouden door het leger van de sjeik. Er was met geen enkele mogelijkheid door de smalle pas te komen, beseften de Britten uiteindelijk, dus werd er een list bedacht. De Britten stuurden een spion om aan de andere kant van de pas de koning te lokaliseren. Hij vond hem lichtgewond naast een groot rotsblok met enkele van zijn officieren en raadgevers en gaf die informatie door aan de Britten, die vervolgens hun aanval richtten op de plek waar sjeik Mahmoud zich bevond. Ze wisten hem levend gevangen te nemen, waarna hij naar India werd verbannen. Aangezien de opstanden in de Koerdische gebieden hierna enkel toenamen, besloten de Britten uiteindelijk om hem in Bagdad onder huisarrest te plaatsen. Later stierf hij in duistere omstandigheden die wezen in de richting van een vergiftiging.

Mijn eerste Koerdische nieuwjaar in acht jaar herinnerde me eraan hoe goed het was om het land van herkomst van mijn vader te herontdekken.

Na ongeveer een half uur rijden naderden we Kirkuk, dat we al van ver herkenden door de eeuwig brandende vuren van Baba Gurgur die over de hele stad verspreid lagen. Al duizenden jaren ontsnapt er olie en gas door druk in de aardkorst en branden de vuren onafgebroken. Ze zijn niet alleen het symbool van Kirkuk, maar ook van Nawroz, het Koerdische nieuwjaar, dat zijn oorsprong heeft in een legende die sinds 1000 v.Chr. door talloze verhalenvertellers en dichters werd overgebracht. De mythe vertelt hoe Zuhak, een wrede Assyrische koning die eiste dat dagelijks twee jongemannen werden geofferd, van wie de hersenen aan de slangen werden gegeven die uit zijn schouders groeiden. Hij regeerde duizend jaar en in al die tijd brak de lente niet meer aan. Hij werd uiteindelijk het slachtoffer van een opstand georganiseerd door de voorouders van het Koerdische volk. De leider van de opstand, een smid genaamd Kawa, had zes van zijn zonen verloren aan de soeverein. Door een list wist hij dicht bij de koning te komen en kon hij hem doden, waarna hij een groot vuur aanstak om zijn mannen te laten weten dat zijn onderneming succesvol was geweest. De volgende dag brak de lente terug aan. Daarom wordt Nawroz op 21 maart gevierd, hoewel de betekenis licht is aangepast: vuur symboliseert nu vrijheid en bevrijding van de krachten van het kwaad.

Mijn eerste Koerdische nieuwjaar in acht jaar herinnerde me eraan hoe goed het was om het land van herkomst van mijn vader te herontdekken. Saddam Hoessein was er niet meer, Koerdistan was vrij en de mensen hadden een goed leven. Op 21 maart 2014 was de heuvel waarop de citadel van Kirkuk (ca. 2800 v.Chr.) was gebouwd, overladen met mensen, zo veel dat het beter was om aan de voet van de heuvel het begin van de feestelijkheden af te wachten. Daar konden we in ieder geval de grote metalen structuur zien waarop het vuur zou worden aangestoken. Terwijl ik foto’s nam, sprak een veiligheidsagent die de feestelijkheden bewaakte, me in het Koerdisch aan en wees naar de terreinwagen die naast ons geparkeerd stond. ‘Hij vraagt of je op de laadbak wilt gaan staan om een beter zicht te hebben’, vertaalde mijn vader.

Ik bedankte de agent en klom op de pick-up. Enkele ogenblikken later werd het vuur aangestoken en begon iedereen te roepen en te dansen van vreugde terwijl de muziek steeds luider klonk. En ondertussen stroomden steeds meer mensen toe om aan het feest deel te nemen. ‘Kom van de laadbak, Baram.’

‘Waarom? Ik sta goed hier.’

‘Je valt te veel op en we moeten vertrekken. Het wordt hier te druk.’

‘Wat bedoel je, ik val te veel op?’, vroeg ik en sprong van de pick-up. ‘Ik draag nochtans Koerdische kleding.’

‘Je huid is zo bleek en je bent zo slank dat je opvalt, zelfs in je Koerdische kleding.’

‘Jammer! Ik dacht dat ik onopgemerkt zou kunnen blijven.’

Mohammad kwam bij ons staan en mijn vader zei iets in het Koerdisch, maar deze keer begreep ik waar ze het over hadden! Als kind beheerste ik het Koerdisch heel goed. Mijn vader sprak in het begin alleen deze taal met ons, maar door de jaren heen begonnen mijn broer en ik vragen te stellen, want we hoorden hem steeds in het Nederlands spreken met onze omgeving. We dachten niet zo diep na op die leeftijd en we drongen erop aan dat hij ook met ons Nederlands sprak, een taal die ons veel aantrekkelijker leek. Tot mijn grote spijt is het Koerdisch slechts een verre herinnering, alhoewel ik besef dat ik niet alles vergeten ben. Ik begrijp nog veel woorden en zinnen, maar het beginnen van een gesprek is nog steeds een te grote barrière. ‘Laten we naar Khalo Baziani gaan’, hoorde ik mijn vader zeggen.

‘Waar gaan we heen?’, vroeg ik. ‘Ik begreep wat je zojuist zei, maar wat betekent “Khalo Baziani”?’

‘Dit is het dorp van mijn grootvader, buiten de stad. Een groot deel van de familie zal er zijn.’

Tot mijn grote spijt is het Koerdisch slechts een verre herinnering, alhoewel ik besef dat ik niet alles vergeten ben.

We liepen naar de auto, die we in een naburige straat hadden geparkeerd en mijn vader wees naar de gebouwen die in de straat stonden. ‘Zie je die huizen met niches in de muren?’, vroeg hij.

‘Ja, wat zijn dat?’

‘Vroeger was het een joodse wijk en dat is alles wat overblijft van hun woningen. Die niches zijn typisch voor de oude joodse architectuur.’

‘Waarom leven ze hier niet meer?’

‘Saddam Hoessein heeft hen verjaagd en sloopte hun huizen. Deze weinige muren zijn de laatste overblijfselen ervan.’

‘Waren er veel joden in Kirkuk?’

‘Ja, enkele honderden gezinnen in deze buurt. Helaas zijn ze allemaal gevlucht naar Israël.’

We stapten in de auto en reden naar de wijk Shorja, waar Mimi Lali en Mohammads vrouw en kinderen ons stonden op te wachten in prachtige feestkledij in verschillende kleuren. Andere families uit de wijk arriveerden om samen met ons naar Khalo Baziani te gaan, maar het bleek niet zo gemakkelijk om iedereen in twee auto’s te krijgen. We propten ons uiteindelijk met niet minder dan tien in de kleine cabine van de pick-up, die een Koerdische generaal aan mijn vader had geleend: Mimi Lali, twee tantes, een neef, vier kinderen, mezelf en mijn vader aan het stuur. We zaten krap, maar de stemming was goed. Op de hoofdweg sloten we aan bij een lang konvooi auto’s die toeterden met open ramen. In elk voertuig zaten mannen en vrouwen die zwaaiden met de Koerdische vlag en dansten op het ritme van de muziek. Mijn vader nam ook deel aan de feestvreugde, zwaaide met een kleurrijke stof en zong ‘Lalalalalala!’ naar de andere feestvierders, terwijl mijn tantes en hun kinderen in hun handen begonnen te klappen en op het ritme van de muziek meebewogen.

De stoet trok verder in de richting van de groene heuvels die Kirkuk omringen. In de lente trekken veel gezinnen elke vrijdag naar de heuvels om te ontspannen, maar op Nawroz migreert bijna de hele stad naar het platteland, zoals ik ook kon zien aan de lange rij auto’s die werd gevormd voor de eerste controlepost. Gelukkig duurde het niet te lang om bij de asfaltweg naar Khalo Baziani te komen. Na dertig minuten rijden over een slingerende weg tussen de heuvels kwamen we aan in het dorp. Overal waar ik keek, zag ik mensen praten, eten klaarmaken of dansen. Mijn zintuigen werden overweldigd door al deze geuren en kleuren! ‘Bijna al deze mensen behoren tot onze familie’, vertelde mijn vader me.

‘Wat bedoel je met bijna iedereen? Dat is toch niet mogelijk?’

‘Natuurlijk wel! Ik heb toch gezegd dat we een grote familie hebben. Dit is ons dorp en de meeste van deze mensen zijn dichte of verre familie.’

‘Ongelofelijk!’

We daalden de heuvel af in de richting van een kleine vallei, waar de weg een kleine stroom overstak en vervolgens naar het centrum van het dorp liep. Er waren zoveel mensen rond de rivier dat we er bijna letterlijk over de hoofden konden lopen zonder de grond te raken. ‘Het is te druk hier’, zei mijn vader. ‘We zoeken een rustiger plekje een beetje buiten het dorp.’

We hadden net de bodem van de vallei bereikt toen een konvooi zwarte gepantserde wagens uit de tegenovergestelde richting kwam aanrijden. Er was nauwelijks tijd om uit de weg te gaan. Toen de voertuigen stopten in de vallei, stapte een man uit. ‘Wie is dat?’, vroeg ik.

‘De gouverneur van de provincie Kirkuk’, antwoordde mijn vader.

‘Wat doet hij hier?’

‘Hij maakt een toer langs de dorpen om Nawroz te vieren en de mensen te laten zien dat hij aan hen denkt. Het zou kunnen dat we hem een van de komende dagen ontmoeten.’

We bleven ons met veel moeite door de menigte en de auto’s een weg banen, tot we bij een zandweg kwamen. Nu kwam onze terreinwagen goed van pas, de weg zat namelijk vol diepe putten. Uiteindelijk vonden we Mohammed, zijn vrouw en andere leden van onze familie die zich al hadden geïnstalleerd op matrassen en kussens op een groot plateau in het land. We laadden de pick-up uit en nuttigden een heerlijk middagmaal met Japrax, een Koerdisch gerecht bestaande uit gevulde groenten, rijst, vlees, brood en soep. Toen kwamen de thee en zoetigheden en ik dacht dat ik zou ontploffen! ‘Ik ga even wandelen’, zei ik tegen mijn vader, die met de familie aan het praten was.

‘Ga niet te ver, je kunt hier snel verloren lopen.’

‘Ik wil gewoon die heuvel beklimmen om het uitzicht te bewonderen en wat foto’s te nemen.’

Na een vrij zware beklimming, waarbij ik regelmatig onderuit schoof door het losse zand en de kiezelsteentjes, kwam ik buiten adem op de top van de heuvel. Hier werd ik overweldigd door het prachtige uitzicht en de felle groene kleuren van het gras en de bloemen. Overal om me heen zag ik groene heuvels zo ver het oog reikte en ik ging even zitten om op adem te komen.

Even later zag ik mijn vader op zijn beurt de heuvel beklimmen en ik kon het niet helpen om te lachen toen ik hem dezelfde moeilijkheden zag ondervinden als ik in zijn klim naar boven. Buiten adem ging hij naast me zitten. ‘Ik weet dat je in dit gebied gevochten hebt’, zei ik. ‘Als ik dit terrein zie … moet het echt een hel geweest zijn, niet?’

‘Dat was het inderdaad. Er zijn duizenden heuvels zoals deze rond de stad, maar geen van hen bood echt dekking aan de peshmerga’s. Stel je dan eens voor dat het regent en deze grond onder je voeten verandert in zware kleimodder die loodzwaar aan je voeten blijft kleven. Je weet meteen hoe moeilijk het was! De peshmerga’s die hier vochten, waren de meest geharde en moedigste van allen en als je bij de inwoners van het gebied vraagt naar Karti Çwari Jabaari, zullen ze je met grote bewondering over hun heldendaden vertellen.’

‘Heb jij ook met Karti Çwari Jabaari gevochten?’

‘Ja, ik ben een tijdje politiek verantwoordelijke geweest voor hun eenheid. Wat vind je van het landschap?’

‘Het is adembenemend mooi! Ik ben echt nieuwsgierig om de bergen te ontdekken.’

‘We gaan over enkele dagen naar de bergen.’

We genoten nog even van het landschap voor we terugkeerden naar de familie voor een welverdiend kopje thee. Daarna vertrokken we om mijn tante Delshad te ontmoeten, die bij de rivier dichter bij het dorp zat. ‘Hoe gaat het met je, Baram? Ik ben blij om je weer in Koerdistan te zien! Je bent zo mager! Geeft je vader je wel genoeg te eten?’, verwelkomde Delshad me in het Engels.

Het hele systeem is corrupt, dus hebben de mensen geen andere keuze dan erin mee te draaien.

Tante Delshad

‘Het gaat goed en ik word goed gevoed, maakt u zich geen zorgen’, antwoordde ik geamuseerd. ‘Ik ben ook blij om terug te zijn, ik was bijna vergeten hoe mooi het hier is! En u, hoe gaat het met u? En hoe gaat het met Koerdistan?’

‘Het gaat goed met mij, maar de situatie in dit land is niet zo goed als ze lijkt. Mensen leven redelijk goed, zoals je kunt zien, maar er is corruptie op alle niveaus van de samenleving. Het hele systeem is corrupt, dus hebben de mensen geen andere keuze dan erin mee te draaien. Ook kan de oorlog op elk moment terugkomen, waardoor je je constant onveilig voelt. Maar genoeg over onze problemen! Geniet van je bezoek en de schoonheid van Koerdistan!’

We praatten nog wat langer en even later kwam er een blonde jongen met blauwe ogen in Koerdische kledij naast ons staan. Ik dacht dat hij een Europeaan was, maar hij sprak Delshad aan in het Koerdisch. ‘Ik wist niet dat de Koerden blond konden zijn en blauwe ogen konden hebben’, merkte ik op tegen mijn vader.

‘Ja, en er zijn er veel! Blond met blauwe of groene ogen en zelfs mensen met ros haar.’

‘Waar komt het vandaan? Ik dacht dat de meeste volkeren in het Midden-Oosten overwegend zwart of bruin haar en bruine ogen hadden.’

‘Dit komt omdat de Koerden afstammen van de Ariërs. In Europa heeft de term Ariërs een negatieve connotatie vanwege de nazipropaganda, maar hij verwijst eigenlijk naar de Indo- Germaanse stammen die vele duizenden jaren geleden in Scandinavië leefden. Toen de ijstijd er begon, trok een deel van deze migranten richting het zuiden, reisde langs de Zwarte Zee en vestigde zich uiteindelijk in de vruchtbare valleien en bergen van het huidige Koerdistan. Ze spraken een Germaanse taal vanwaaruit de Koerdische dialecten ontstonden en hun genen werden van generatie op generatie overgedragen aan zowel de Koerden als de Europeanen.’

Wij zijn peshmerga's: 'Ik heb, naast in België, ook een thuis in Koerdistan'
© Eik Uitgeverij

Een uur later gingen we terug naar de plaats waar we eerder hadden gegeten. ‘Waar is Mimi Lali?’, vroeg mijn vader aan Mohammad.

‘We weten het niet. Ze vertrok naar de velden voor jij vertrok, maar ze is nog niet teruggekomen.’

Ik kon zien dat mijn vader zich zorgen begon te maken. Mimi Lali, een van de mensen waaraan hij het meeste gehecht was, was niet meer zo goed ter been. Pas een dik halfuur later was ze op een heuvel te zien en mijn vader ging naar haar toe. ‘Waar was je, Mimi? We maakten ons zorgen!’

‘Ik ben truffels gaan zoeken voor Baram.’

‘Truffels? Waarom?’

‘Omdat je me zei dat hij ze nog nooit had geproefd. Ik wilde hem er een plezier mee doen.’

‘Kom nou, Mimi! Dat is heel lief, maar we waren echt bezorgd dat er iets met je was gebeurd.’

Mijn vader gaf me een soort ronde bollen, die leken op kluitjes aarde en die mijn tante had geplukt. ‘Deze truffels groeien onder de grond en lijken op deze die in Europa als delicatessen worden geserveerd. Bij ons in België zijn ze erg duur, maar hier kun je ze in het voorjaar overal vinden.’

‘Het is echt lief om ze voor mij te gaan zoeken’, zei ik, terwijl ik Mimi Lali bedankte. ‘Hoe kunnen we ze vinden als ze ondergronds verborgen zijn? Dat moet niet makkelijk zijn.’

‘Kom, we zullen het laten zien.’

We liepen met Mimi Lali naar de velden, wat verderop ging ze op haar knieën zitten en veegde een plekje aarde schoon met haar hand. ‘Zie je die kleine barsten in de grond?’, vroeg mijn vader.

‘Ja, ik denk het. Ik zie het verschil niet echt.’

Mimi Lali plantte een kleine schop in de grond en schepte iets op wat eruitzag als een simpele kluit aarde. Ze verwijderde de overtollige aarde en daar kwam in het midden de truffel tevoorschijn. ‘Jouw beurt om het te proberen.’

Ik merkte meteen dat het toch niet zo gemakkelijk was als het leek. ‘Je moet weten waar je moet kijken. Ze zijn overal, maar ze vinden, vereist oefening.’

We keerden terug naar de picknick, waar de voorbereidingen voor het avondmaal al begonnen waren. Eenmaal op de barbecue gebakken waren de truffels heerlijk. ‘Eet ze maar allemaal op’, zei mijn vader. ‘Mimi Lali is ze speciaal voor jou gaan zoeken.’

Sinds mijn aankomst heb ik gemerkt hoe attent mijn familie, en vooral Mimi Lali, voor mij is geweest. Het voelde alsof ik thuiskwam, alsof ik heel lang weg was geweest. ‘Nu ben ik niet langer de schat van de familie, dat ben jij nu!’, grapte mijn vader. ‘Ze zullen alles doen om je te verwennen.’

Ik realiseerde me dat ik naast België ook een thuis heb in Koerdistan. Gedurende al deze jaren waren de schoonheid en gastvrijheid van dit land ver weggestopt in mijn herinneringen, maar nu voelde het alsof de puzzelstukken plotseling op hun plaats vielen.

Vader Sirwan Maro is informaticus en vertegenwoordiger van de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK) in het Europees Parlement.

Zoon Baram Maro is freelance onderzoeksjournalist en fotograaf.

Wij zijn peshmerga’s, van vader op zoon van Sirwan en Baram Maro is uitgegeven bij Eik Uitgeverij, €19,90, 351 pagina’s.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content